Uitspraak
RECHTBANK GRONINGEN
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
1.De procedure
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van eiseres
- de pleitnota van gedaagde.
2.Het geschil
3.De beoordeling
Ontvankelijkheid
Daartoe heeft gedaagde een afschrift overgelegd van een met eiseres sub 2. gesloten overeenkomst van 11 april 2007. Eiseressen hebben de juistheid van deze overeenkomst weersproken.
In het hierbedoelde afschrift is de begindatum van de overeenkomst niet vermeld danwel weggevallen. Daarnaast zijn twee data handmatig toegevoegd. Bovendien is uit dit afschrift niet op te maken of de gehele overeenkomst is overgelegd of een gedeelte daarvan.
Nu het origineel van deze overeenkomst niet is overgelegd, is thans niet zonder nader onderzoek vast te stellen of deze overeenkomst daadwerkelijk tussen eiseres sub 2. en gedaagde is gesloten en welke strekking deze voor het overige heeft.
Aan deze overeenkomst kan naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter dan ook voor de onderhavige beoordeling geen betekenis worden toegekend.
Het is derhalve niet voldoende aannemelijk geworden dat de desbetreffende huurovereenkomst met eiseres sub 2. is gesloten. Daarbij komt dat gesteld noch gebleken is dat de overeenkomst van 30 mei 2007 tussen eiseres sub 1. en gedaagde die deels ook betrekking heeft op de huur van dezelfde roerende zaken als hiervoor bedoeld, van onwaarde is.
Gezien het vorenoverwogene kan eiseres sub 1. in de vordering aangaande de huurtermijnen worden ontvangen.
Eiseressen hebben onder verwijzing naar de overeenkomst van 30 mei 2007 aangevoerd dat ter zake EUR 10.000,00 is overeengekomen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit het overgelegde afschrift blijkt dat voor wat betreft de maanden juni, juli en augustus 2007 voor ‘equipment’ 3 x EUR 10.000,00 moest worden voldaan, doch daaruit is niet zonder meer af te leiden dat ditzelfde bedrag ook voor de daaropvolgende periode is overeengekomen. Partijen verschillen omtrent de uitleg van bedoelde overeenkomst en hetgeen daarin terzake de huurpenningen is overeengekomen fundamenteel van mening, zodat nader onderzoek vereist is, waarvoor een kort geding zich in beginsel niet leent.
Gezien het vorenstaande bestaat thans evenmin voldoende grond voor toewijzing van de vordering sub III.
Ingevolge het vonnis d.d. 3 augustus 2007 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank is gedaagde in de plaats van de oorspronkelijke huurder (één van eiseressen) getreden wat betreft de huurovereenkomst met Beem B.V. terzake van de werflocatie.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter kan Maas de waarborgsom niet van gedaagde (terug)vorderen, zodat deze vordering wordt afgewezen.
Voor zover Maas heeft gesteld dat één of meer van die zaken aan derden ter hand zijn gesteld, overweegt de voorzieningenrechter dat nader onderzoek vereist is voor beantwoording van de vraag of gedaagde daarmee in strijd handelt met de huurovereenkomst die partijen met elkaar hebben gesloten. Een kort geding leent zich niet voor een dergelijk onderzoek.
Gelet hierop wordt de vordering onder VIII afgewezen.