ECLI:NL:RBGRO:2008:BG6475

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
18 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105378
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bankrelatie met coffeeshop door aangescherpt beleid van de bank

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de bankrelatie tussen een bank en een coffeeshop. De bank, SNS Bank N.V., heeft de relatie opgezegd op basis van een nieuw compliance beleid dat een verscherpte aandacht voor de integriteit van het cliëntenbestand nastreeft. De bank heeft aangegeven dat het betrokken zijn bij de exploitatie van een (gedoogde) coffeeshop een ernstig reputatierisico met zich meebrengt. De eisers, die de coffeeshop exploiteren, hebben de voorzieningenrechter verzocht om de bank te bevelen de bestaande bankrelatie voort te zetten, dan wel tot een oplossing te komen met de minister van Justitie en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) over de uitsluiting van coffeeshops van bancaire dienstverlening.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de bank voldoende zwaarwegende redenen heeft om de relatie te beëindigen. Er is niet aangetoond dat de coffeeshop na de opzegging verstoken zal zijn van primaire bankdiensten, aangezien de eisers ook een bankrelatie met de Postbank onderhouden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de bank niet willekeurig de relatie kan beëindigen, maar dat er een redelijke grond voor de opzegging moet zijn. In dit geval heeft de bank de opzegging tijdig en met een goede reden gecommuniceerd.

De vorderingen van de eisers zijn afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de eisers niet in een onoverkomelijke situatie verkeren, aangezien zij nog steeds toegang hebben tot bancaire diensten via de Postbank. Dit vonnis is uitgesproken op 18 november 2008 door mr. E.J. Oostdijk.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GRONINGEN
Sector civielrecht
zaaknummer / rolnummer: 105378 / KG ZA 08-365
Vo[eiser 3]08
in de zaak van
1. [eiser 1],
wonende te Groningen,
2. de vennootschap onder firma
[eiser 2],
gevestigd te Groningen,
3. [eiser 3],
wonende te Groningen,
4. [eiser 4],
wonende te Groningen,
eisers,
advocaat mr. A.H. Wijnberg,
tegen
de naamloze vennootschap
SNS BANK N.V.,
gevestigd te Groningen,
gedaagde,
advocaat mr. E.W. Bosch.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van eisers
- de pleitnota van gedaagde.
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1 Eisers exploiteren een horecabedrijf met het karakter van een coffeeshop. Sedert ongeveer 15 jaar hebben eisers een betaalrekening bij gedaagde.
2.2 Bij brief van 10 december 2007 heeft gedaagde aan eisers doen weten dat gedaagde als gevolg van nieuw beleid bij de bank de bankrelatie met eisers binnen een redelijke termijn wenst te beëindigen.
Bij brief van 24 juni 2008 heeft gedaagde aan eisers onder meer medegedeeld:
'Op basis van het compliance beleid van SNS Bank waarmee wij onder meer een verscherpte aandacht voor de integriteit van ons cliëntenbestand nastreven, hebben wij besloten voor de sector waarin u uw activiteiten uitoefent niet meer als bankier te willen fungeren, omdat dit op basis van het hiervoorstaande voor de SNS Bank een onacceptabel reputatierisico vormt.
(...)
Wij blijven onveranderd bij ons voornemen onze relatie met u per 30 juni 2008 te beëindigen. '
3. Het geschil
3.1 De vordering van eisers strekt ertoe:
A. gedaagde te bevelen om:
primair de bestaande bankrelatie voort te zetten;
subsidiair de bestaande bankrelatie voort te zetten totdat de minister van justitie in overleg met de NVB en andere betrokkenen een passende oplossing heeft gevonden voor het probleem dat coffeeshops worden uitgesloten van bancaire dienstverlening;
alles op straffe van een dwangsom;
B. gedaagde te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2 Gedaagde voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1 Het onderhavige geschil betreft de vraag onder welke omstandigheden gedaagde de zakelijke bankrelatie met eisers mag opzeggen en, indien dat geoorloofd is, of bij de opzegging de eisen van redelijkheid en billijkheid in acht genomen zijn.
4.2 Uitgangspunt hierbij is de contractsvrijheid tussen partijen, ook voor de wijze waarop en de omstandigheden waaronder een duurovereenkomst als de onderhavige kan worden opgezegd.
In artikel 30 van de door gedaagde gebruikte Algemene Bankvoorwaarden (ABv) is onder meer het volgende bepaald:
'De relatie tussen de klant en de bank kan zowel door de klant als door de bank worden opgezegd. Indien de bank de relatie opzegt, zal zij de klant desgevraagd de reden van die opzegging meedelen.'
De vrijheid van gedaagde om van de opzeggingsbevoegdheid gebruik te maken wordt echter beperkt door de eisen van redelijkheid en billijkheid. Hiervan is mede een uiting dat artikel 2 van de ABv onder meer bepaalt dat de bank bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht dient te nemen. Daarbij speelt ook een rol dat banken in de huidige maatschappij een bijzondere positie innemen in die zin dat voor nagenoeg iedereen en zeker voor nagenoeg alle rechtspersonen dienstverlening door een bank onontbeerlijk is voor deelname aan het maatschappelijk verkeer.
Een en ander brengt hoe dan ook met zich dat een bank niet willekeurig een einde kan maken aan een dienstverleningsrelatie, maar dat zij daartoe een redelijke grond moet hebben. Met andere woorden: uitoefening van de bevoegdheid de overeenkomst door opzegging te beëindigen, is in strijd met redelijkheid en billijkheid onder meer indien voor opzegging geen goede grond bestaat. Daarbij kan het bijzondere belang dat de wederpartij heeft bij instandhouding van de overeenkomst, de in beginsel tot opzegging bevoegde partij in de uitoefening van zijn bevoegdheid geheel of gedeeltelijk beperken.
4.3 Op grond van de overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde staat vast dat de grond voor de opzegging is gelegen in een onlangs aangescherpt beleid van gedaagde, uitgaande van de omstandigheid dat een klant die betrokken is bij de exploitatie van een (gedoogde) coffeeshop, voor gedaagde een ernstige aantasting van integriteit en reputatie alsmede een risico voor (strafrechtelijke) aansprakelijkheid kan opleveren. Gelet op deze mogelijke reputatieschade acht gedaagde opzegging van de bankrelatie met eisers gerechtvaardigd.
4.4 Daartegenover hebben eisers aangevoerd dat het praktisch onmogelijk is aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen zonder te beschikken over primaire bankdiensten. Eisers hebben in dit verband met stukken onderbouwd gesteld dat gebleken is dat diverse aangeschreven bankinstellingen niet bereid zijn een betaalrekening voor eisers te openen.
Voorts hebben eisers aangevoerd dat zij nooit problemen hebben gehad met justitie en dat gedaagde nimmer met enig herkenbaar risico in de relatie met eisers te maken heeft gehad, waarbij ook een rol speelt dat eisers slechts een betaalrekening (waarop geen roodstand is toegestaan) bij gedaagde heeft.
4.5 Nu gedaagde op grond van de toepasselijke Algemene Bankvoorwaarden gerechtigd is de overeenkomst tussen haar en eisers op te zeggen en zij tevens de reden daarvoor heeft medegedeeld, heeft gedaagde niet gehandeld in strijd met de tussen partijen geldende afspraken.
Daarbij is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de door gedaagde opgegeven grond voldoende zwaarwegend is, zodat de opzegging niet ongerechtvaardigd kan worden geacht, waarbij voorts wordt geconstateerd dat gedaagde een redelijke opzegtermijn heeft gehanteerd.
Aangezien tijdens de terechtzitting is gebleken dat eisers ook nog een bankrelatie met de Postbank onderhouden en niet is gebleken dat de Postbank deze relatie nu of in de toekomst (ook niet als onderdeel van de ING) niet zal voortzetten, is niet komen vast te staan dat eisers na de opzegging door gedaagde verstoken zullen zijn van primaire bankdiensten, zodat dit - op zichzelf door eisers terecht geponeerde belang - niet afdoet aan het vorenstaande.
De primaire vordering onder A zal dan ook worden afgewezen.
4.6 Nu, gelet op het vorenoverwogene, niet aannemelijk is geworden dat eisers uitgesloten zijn van bancaire dienstverlening, bestaat evenmin aanleiding voor toewijzing van het subsidiair onder punt A gevorderde.
4.7 Eisers zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagde worden begroot op:
- vast recht EUR 254,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.060,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1 wijst de vorderingen af,
5.2 veroordeelt eisers in de proceskosten, aan de zijde van gedaagde tot op heden begroot op EUR 1.060,00,
5.3 verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Oostdijk en in het openbaar uitgesproken op
18 november 2008.