RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Zaaknummer: AWB 06/1596 WOB
Uitspraak in het geschil tussen
[eiser] en [eiseres], wonende te [woonplaats], eisers,
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 6 november 2006.
In dit (bestreden) besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het besluit van
22 februari 2006, waarbij aan eisers op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) inzage is verleend in alle gevraagde documenten die betrekking hebben op hun zaak, ongegrond verklaard.
Het geschil is behandeld op de zitting van 11 maart 2008.
Eisers zijn aldaar in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. C.A.H. J. Anthonissen.
3. Beoordeling van het geschil
feiten en standpunten
Tussen eisers en verweerder is een zaak bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBB) aanhangig (geweest) met betrekking tot de aanzegging van maatregelen op grond van onder meer de Plantenziektenwet wegens de vaststelling op 1 september 2003 van besmetting van hun percelen met wratziekte.
Eisers hebben op 10 oktober 2005 om inzage verzocht van de op hun zaak betrekking hebbende documenten. Verweerder heeft de ontvangst van het verzoek bevestigd en eisers meegedeeld dat hun verzoek als een verzoek op basis van de
Wet openbaarheid van bestuur (WOB) wordt aangemerkt. Naar aanleiding van een verzoek om nadere informatie hebben eisers bij brief van 25 oktober 2005 meegedeeld dat het gaat om inzage in de originele versie(s) van de wratziektesurvey 2003 en de in dat kader opgelegde partijaanzegging en besmetverklaring. Eisers hebben verweerder verzocht alle dossiers op één plaats ter inzage te leggen.
Verweerder heeft eisers bij besluit van 22 februari 2006 meegedeeld dat een gedeelte van de documenten de persoonlijke levenssfeer of concurrentiegevoelige informatie betreft. Grote gedeelten zouden niet voor openbaarmaking in het kader van de WOB in aanmerking komen. Verweerder heeft onderzocht of er op grond van een andere titel inzage mogelijk is. Verweerder is van mening dat een ieder recht heeft op inzage van zijn eigen dossier, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten en voor zover daarmee de belangen van anderen niet worden geschaad. Dit beginsel is neergelegd in artikel 35 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Verweerder is bereid op grond van die titel eisers inzage te verlenen in alle documenten waarover de Plantenziektekundige Dienst (PD) beschikt met betrekking tot hun bedrijf en de wratziektesurvey 2003 en de in dat kader opgelegde partijaanzegging en besmetverklaring.
Eisers hebben op 24 maart 2006 de dossiers bij de PD ingezien.
Eisers hebben op 31 maart 2006 bezwaar gemaakt tegen het feit dat slechts gekopieerde dossiers ter inzage waren gelegd. Voorts waren de ter inzage gelegde dossiers niet volledig of ontbraken er dossiers. Eisers noemen in dit verband de proefveldadministratie en de verantwoording van het daar gebruikte Q-materiaal. Sommige kopieën waren niet identiek aan de eerder overgelegde kopieën, in het bijzonder de reisdeclaratie van week 36 van 2003 van ambtenaar [naam]. Een niet eerder overgelegde veldschets van 7 januari 2004 werd wel op de zitting van het CBB getoond, maar was niet tevoren bij de processtukken gevoegd. Omdat het bestaan van de veldschets eerder nadrukkelijk is ontkend, opperen eisers dat deze veldschets ergens tussen september 2005 en februari 2006 is opgemaakt. Eisers verzoeken verweerder alsnog een uitdraai van de veldschets te overleggen. Voorts verzoeken eisers om toezending van originele documenten (5).
Verweerder heeft het bezwaarschrift bij besluit van 6 november 2006 ongegrond verklaard. Verweerder heeft overwogen dat uit artikel 35 Wbp voortvloeit dat eisers recht hebben op inzage in hun dossier. In deze wet noch in enig andere regeling is bepaald op welke wijze inzage moet plaatshebben. Het moet slechts gaan om een volledig overzicht in begrijpelijke vorm. Het maakt geen verschil of eisers de kopieën daarvan onder ogen hebben gekregen of het originele dossier. Het bezwaar is in zoverre ongegrond. Eisers hebben in bezwaar om inzage in documenten verzocht die in hun optiek ontbraken. Eisers hadden op
10 oktober 2005 al om deze stukken gevraagd. Verweerder overweegt dat alle stukken in maart 2006 ter inzage waren gegeven. Met betrekking tot de originele uitdraai van de veldschets van 7 januari 2004 heeft verweerder meegedeeld dat er zowel een situatieschets
(kaart 1 en kaart 2) van deze datum als een veldschets in het dossier dat eisers hebben ingezien, aanwezig is. Voorts zijn deze stukken op de zitting van het CBB in de zaak waarin op 3 september 2006 (kenmerk AWB 05/249) uitspraak is gedaan aan de orde geweest. Volledigheidshalve heeft verweerder de uitdraaien van de situatieschets en de veldschets met de vindplaatsen als bijlage bij het besluit meegezonden.
Eisers hebben in beroep hun gronden die zij in bezwaar naar voren hebben gebracht herhaald. Zij handhaven hun verzoek om inzage in de gevraagde originele documenten. Zij willen inzage in de originele documenten om de authenticiteit en de juistheid van de documenten te kunnen verifiëren. Het betreft in de eerste plaats de declaratie van ambtenaar [naam] (week 36 van 2003). Eisers waren eerder in bezit van een declaratie waarin de handtekening van de locatiemanager ontbrak (gedingstuk 7). In het dossier was een declaratie met de handtekening van de locatiemanager aanwezig (gedingstuk 8). Voorts vertoont het logboek van het Q-proefveld bij Veendam, waarover [naam] het beheer voerde, onregelmatigheden.
Ter zitting hebben eisers aangevoerd dat in beide documenten de activiteiten van [naam] in zijn hoedanigheid van proefveldbeheerder systematisch worden verzwegen.
Dat geldt in het bijzonder voor de activiteiten van [naam] op het proefveld bij Veendam in de periode rond 1 september 2003, de dag van de bedrijfscontrole. Voorts is de bezoekerslijst van het Q-laboratorium in Wageningen niet compleet. Eisers hebben ter zitting tevens nog verzocht om inzage in de administratie van het proefveld Nieuw-Weerdinge.
Ten aanzien van het geschil
Eisers hebben ter zitting om inzage in de administratie van het proefveld Nieuw-Weerdinge verzocht. Dit betreft een nieuw verzoek, waarover verweerder geen besluit heeft kunnen nemen. De rechtbank geeft eisers dan ook in overweging zich met betrekking tot dit verzoek tot verweerder te wenden. Voorts heeft de vertegenwoordiger van verweerder ter zitting meegedeeld dat verweerder er geen bezwaar tegen heeft dat eisers de originele dossiers, waarvan zij al een kopie hebben gezien, inzien. Verweerder heeft ter zitting medewerking aan de inzage van deze originele dossiers toegezegd. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat verweerder de inzage van deze originele dossiers alsnog zal organiseren en verklaart het beroep van eisers in zoverre niet-ontvankelijk, wegens het ontbreken van procesbelang.
Eisers hebben aangevoerd dat verweerder hen een aantal hierna genoemde stukken heeft onthouden die niet in kopie zijn overgelegd, maar waarvan eisers vermoeden dat die wel in origineel beschikbaar zijn.
Eisers hebben in dit verband gesteld dat het logboek Veendam (bezoek wratziekteproefvelden locatie Exloo) niet volledig is. Zij hebben verzocht om inzage in het handgeschreven logboek over 2003. Verweerder heeft gedingstuk B 52 overgelegd, inhoudende een getypt overzicht van (onder meer) de bezoeken van ambtenaren van de PD van 27 mei 2003 tot en met 28 oktober 2003 aan het proefveld. Niet is overgelegd het handgeschreven exemplaar van het logboek over 2003 waar eisers om hebben verzocht. Verweerder heeft in het besluit niet nader verklaard of gemotiveerd waarom het handgeschreven logboek Veendam 2003 niet is overgelegd.
Voorts hebben eisers verzocht om de originele reisdeclaraties/tijdregistraties over de periode juni 2003 tot en met december 2003 van een aantal genoemde PD-medewerkers. Verweerder heeft reisdeclaraties/tijdregistraties van een aantal medewerkers (in kopie) overgelegd (gedingstukken B 180 tot en met B 328) en van een aantal andere medewerkers niet. Zo ontbreken alle declaraties van [naam2] en afgezien van gedingstuk B 180 die van [naam3]. Verweerder heeft in het besluit niet verklaard of gemotiveerd waarom niet alle reisdeclaraties/tijdregistraties van alle door eisers genoemde PD-medewerkers over de gehele genoemde periode zijn overgelegd.
Eisers hebben verzocht om de originele bezoekerslijst van de Q-kas op de PD-locatie in Wageningen over de periode juni 2003 tot en met december 2003. Verweerder heeft overgelegd de bezoekerslijst van de Q-kas Wageningen over de periode 12 september 2003 tot en met 25 september 2003. Dit betreft gedingstuk B 53. De rechtbank acht het aannemelijk dat er ook een bezoekerslijst van de Q-kas over de resterende periode van juni 2003 tot en met december 2003 moet zijn. Verweerder heeft in het besluit niet heeft verklaard of gemotiveerd waarom de bezoekerslijst van de Q-kas Wageningen niet over de gehele gevraagde periode is overgelegd.
Eisers hebben voorts om inzage verzocht van de volledige proefveldadministratie 2003, inclusief de verantwoording van de voor dat proefveld gedeclareerde kosten en het aldaar gebruikte Q-materiaal. Verweerder heeft overgelegd stukken met betrekking tot het onderzoek van de wratziekte (gedingstukken B 102 tot en met B 179). Eisers hebben met betrekking tot het onderzoek naar de wratziekte niet nader aangegeven in welke zin deze stukken B 102 tot en met B 179 niet volledig zijn. Verweerder heeft niet heeft overgelegd de voor het proefveld gedeclareerde kosten en het aldaar gebruikte Q-materiaal. Verweerder heeft niet verklaard of gemotiveerd waarom deze laatste stukken niet zijn overgelegd.
Ten aanzien van deze stukken overweegt de rechtbank het volgende.
Eisers hebben zich tot verweerder gewend met het verzoek om inzage in de originele versie(s) van de wratziektesurvey 2003 en de in dat kader opgelegde partij-aanzegging en besmetverklaring. Eisers hebben verweerder verzocht alle dossiers op één plaats ter inzage te leggen. Verweerder heeft bij de behandeling van dit verzoek eerst vastgesteld dat het een WOB-verzoek betrof en later in het kader van de toepassing van de WOB gevraagd om een nadere toelichting op dit verzoek die vervolgens door eisers is verstrekt. In het primaire besluit heeft verweerder vervolgens aan eisers meegedeeld dat de toepassing van de WOB niet tot de door eisers gewenste informatieverstrekking zou kunnen leiden omdat de betrokken documenten de persoonlijke levenssfeer betreffen of concurrentiegevoelige informatie betreffen. De rechtbank begrijpt verweerder aldus dat hij in het primaire besluit heeft geweigerd tot toepassing van de WOB over te gaan. In het bestreden besluit is verweerder niet op deze weigering teruggekomen.
Verweerder heeft aldus ten onrechte geweigerd om tot toepassing van de WOB over te gaan.
Het verzoek van eisers is door verweerder uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gekwalificeerd als een verzoek op basis van de WOB. Gezien het wantrouwen van eisers ten aanzien van de wijze van optreden van verweerders in het kader van de
wratziektesurvey 2003 en ten aanzien van de door verweerder betrachte openheid tegenover eisers in het kader van hun procedure bij de CBB lag het ook voor de hand om te veronderstellen dat het verzoek van eisers was ingegeven met het oog op de controle op de goede en democratische bestuursvoering door verweerder. Van de kant van eisers is ook op geen enkele wijze te kennen gegeven dat dit een onjuiste interpretatie van hun verzoek was. Door verweerder is ter zitting gesuggereerd dat eisers met de "conversie" van hun verzoek in een verzoek op basis van de Wbp zouden hebben ingestemd. De rechtbank heeft in het dossier echter geen stukken aangetroffen die deze stelling op enigerlei wijze zouden kunnen onderbouwen. Omdat verweerder het verzoek van eisers in het primaire besluit hebben afgehandeld op grond van de Wbp, is verweerder naar het oordeel van de rechtbank in het primaire besluit buiten zijn bevoegdheid getreden.
Nu verweerder eisers op deze wijze in het primaire besluit op het verkeerde been hebben gezet, kan eisers niet worden tegengeworpen dat zij in hun bezwaarschrift niet uitdrukkelijk de door eisers gehanteerde bevoegdheidsgrondslag hebben bestreden. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat de door eisers gehanteerde gronden van bezwaar wel binnen de toepassing van de WOB gepast zouden hebben nu de WOB wél voorziet in de mogelijkheid tot het inzien van de originele stukken.
Onder die omstandigheden had het op de weg van verweerder gelegen om bij de volledige heroverweging van het primaire besluit ook te beoordelen of verweerders weigering om de WOB toe te passen, in stand kon blijven.
Nu verweerder ook in het bestreden besluit heeft geweigerd het verzoek om informatie op basis van de WOB af te handelen en het verzoek heeft afgehandeld op basis van de Wbp, is verweerder buiten zijn bevoegdheid getreden. Het bestreden besluit dient daarom te worden vernietigd.
Een en ander laat overigens onverlet dat verweerder wel bevoegd was om op een subsidiaire basis ten aanzien van die informatie die niet op basis van de WOB had kunnen worden verstrekt, over te gaan tot toepassing van de Wbp.
Nu verweerder, in bezwaar, ten aanzien van de stukken waarop dit geding zich heeft toegespitst impliciet heeft geweigerd om op basis van de WOB te beslissen of deze stukken (in origineel) ter inzage zouden moeten worden gelegd, is het bestreden besluit in strijd met de wet genomen en zal de rechtbank het bestreden besluit op die grond vernietigen.
Nu het beroep in zoverre gegrond wordt verklaard, dient ingevolge artikel 8:74, eerste lid, Awb tevens te worden bepaald dat het door eisers betaalde griffierecht van € 141,00 door verweerder aan eisers wordt vergoed.
Gelet op het bovenstaande is er grond verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep hebben moeten maken. Deze kosten bedragen € 12,60 wegens gemaakte reiskosten.
- verklaart het beroep van eisers niet-ontvankelijk ten aanzien van die stukken waarvan verweerder ter zitting heeft verklaard dat hij deze voor eisers in origineel ter inzage zal leggen;
- verklaart het beroep gegrond ten aanzien van de in de uitspraak genoemde stukken;
- vernietigt het besluit van verweerder van 6 november 2006 en bepaalt dat verweerder met toepassing van de WOB een nieuw besluit op bezwaar neemt met betrekking tot de in de uitspraak genoemde stukken;
- bepaalt dat verweerder eisers het betaalde griffierecht ad € 141,00 dient te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers welke zijn vastgesteld op € 12,60 wegens reiskosten en bepaalt dat de Staat der Nederlanden deze kosten aan eisers dient te betalen.
Aldus gegeven door mr. R.L. Vucsán en in het openbaar door hem uitgesproken op 24 juni 2008 in tegenwoordigheid van mr. H.G. Wiemans als griffier.
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag