ECLI:NL:RBGRO:2008:BD3563

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
4 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/1171
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van verstrekking van akte van aanstelling en vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van de Korpsbeheerder van de regiopolitie Groningen, waarin haar bezwaar tegen een eerder besluit niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit eerdere besluit, gedateerd op 30 oktober 2007, betrof de verstrekking van documenten op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur (Wob). Eiseres had verzocht om een aantal documenten, waaronder de akte van aanstelling van de verbalisant, maar deze akte was niet meegestuurd. Eiseres heeft op 2 november 2007 bezwaar gemaakt tegen het niet verstrekken van deze akte en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft op 4 juni 2008 geoordeeld dat het niet verstrekken van de akte van aanstelling bij het primaire besluit moet worden aangemerkt als een weigering om deze akte te verstrekken. De rechtbank concludeert dat verweerder ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat hij het verzoek om proceskostenvergoeding had moeten honoreren. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder eiseres een bedrag van € 80,50 dient te vergoeden voor de kosten die zij redelijkerwijs heeft gemaakt in verband met het bezwaar. Daarnaast dient de gemeente Groningen het betaalde griffierecht van € 143,00 te vergoeden en de kosten van de beroepsprocedure, vastgesteld op € 322,00, te betalen aan eiseres.

De rechtbank heeft de uitspraak in de plaats gesteld van het vernietigde besluit, en benadrukt dat partijen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De zaak betreft belangrijke aspecten van de Wob en de verplichtingen van bestuursorganen bij het verstrekken van informatie en het vergoeden van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Zaaknummer: AWB 07/1171 WOB
Uitspraak in het geschil tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. drs. C.M.J.E.P. Meerts,
en
de Korpsbeheerder van de regiopolitie Groningen, verweerder.
1. Onderwerp van geschil
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 20 november 2007.
In dit (bestreden) besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van
30 oktober 2007, waarbij haar documenten op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur (Wob) zijn verstrekt, kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar afgewezen.
2. Zitting
Het geschil is behandeld op de zitting van 11 maart 2008.
Eiseres en haar gemachtigde zijn aldaar, als eerder meegedeeld, niet verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A.E.L. Weistra.
3. Beoordeling van het geschil
feiten en standpunten van partijen
Eiseres heeft verweerder op 18 oktober 2007 verzocht haar een zevental documenten (betreffende een Wet Mulderzaak) op grond van de Wob te verstrekken.
Bij besluit van 30 oktober 2007 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat de gevraagde documenten in afschrift worden verstrekt.
Eiseres heeft op 2 november 2007 bezwaar gemaakt tegen het feit dat verweerder op 30 oktober 2007 niet de gevraagde akte van aanstelling van de verbalisant heeft verstrekt. Blijkens uitspraken van de Raad van State van 15 juni 2005 en van 26 mei 2004 en een uitspraak van de rechtbank Utrecht van 14 mei 2004 dient deze akte te worden verstrekt. Voorts heeft eiseres verzocht om vergoeding van de proceskosten.
Een medewerker van verweerder heeft eiseres bij brief van 7 november 2007 meegedeeld dat de akte van aanstelling per abuis niet bij het besluit was gevoegd. Zij heeft de akte van aanstelling alsnog aan eiseres toegezonden.
Eiseres heeft op 12 november 2007 meegedeeld dat zij op 2 november 2007 bezwaar heeft gemaakt tegen de beslissing van 30 oktober 2007. Naar aanleiding van het bezwaar heeft verweerder de akte van aanstelling alsnog toegezonden. Deze toezending betreft geen beslissing op bezwaar. Eiseres begrijpt dat verweerder het bezwaar alsnog gegrond zal verklaren, nu de akte van aanstelling alsnog is verstrekt.
Verweerder heeft het bezwaar bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Verweerder heeft -samengevat- overwogen dat anders dan in de door eiseres aangehaalde jurisprudentie, waarin sprake is van weigering van de gevraagde informatie, hij voldoende duidelijk heeft bericht dat hij de verzochte informatie verstrekt. De akte van aanstelling is toen abusievelijk niet meegezonden. Een medewerker van verweerder heeft dit op
7 november 2007 meegedeeld. Op 12 november 2007 is de akte van aanstelling gefaxt. Er is sprake van een omissie als gevolg van een slordigheid. Vanwege het ontbreken van enig belang als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, Awb, verklaart verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk. Op grond van artikel 7:3 Awb heeft verweerder van horen afgezien. Verweerder heeft het verzoek om proceskosten afgewezen en heeft daarbij verwezen naar de "Beleidsregel wegingsfactoren kosten bestuurlijke voorprocedure".
Eiseres heeft in beroep naar voren gebracht dat verweerder het bezwaar ten onrechte
niet-ontvankelijk heeft verklaard. Door alsnog tegemoet te komen aan het verzoek, diende het bezwaar gegrond te worden verklaard. Als verweerder in het besluit een opsomming van de te verstrekken documenten had gegeven dan had eiseres na kunnen gaan dat er door het ontbreken van de akte van aanstelling, sprake was van een omissie. Eiseres heeft de rechtbank verzocht het besluit te vernietigen en verweerder te veroordelen in de proceskosten in bezwaar en in beroep.
Ten aanzien van het geschil
Ter beoordeling staat de vraag of verweerder het bezwaar van eiseres terecht
niet-ontvankelijk heeft verklaard en of verweerder het verzoek om vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase terecht heeft afgewezen.
De rechtbank stelt vast dat verweerder eiseres op 30 oktober 2007 heeft meegedeeld dat de gevraagde documenten in afschrift worden verstrekt. Voorts stelt de rechtbank vast dat de gevraagde akte van aanstelling niet met het besluit was meegezonden en dat verweerder eerst naar aanleiding van het bezwaarschrift van eiseres de gevraagde akte van aanstelling heeft verstrekt.
De rechtbank is van oordeel dat het niet verstrekken van de gevraagde akte van aanstelling bij het primaire besluit dient te worden aangemerkt als een weigering van verweerder om deze akte aan eiseres te verstrekken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Voor de vraag of het primaire besluit van verweerder als een weigering om de akte van aanstelling openbaar te maken, moet worden beschouwd, is bepalend de vraag op welke wijze eiser dit besluit had behoren begrijpen. Hoewel het primaire besluit bewilligend van aard was, ontbrak er één stuk aan de openbaarmaking, de akte van aanstelling. Door het ontbreken van een opsomming van de documenten die verweerder openbaar beoogde te maken, kon eiser niet vaststellen of er sprake was van een kennelijke omissie bij het openbaar maken van de stukken of van een juridische dwaling ten aanzien van de vraag welke stukken verweerder onder zich had dan wel welke van die stukken verweerder openbaar zou hebben moeten maken. Hoewel de stelling van verweerder dat eiseres even had kunnen bellen of er misschien sprake was van een vergissing, in het verkeer tussen burgers en overheid zeker geen blijk geeft van een verkeerde opvatting over de wijze waarop de burger de overheid behoort te bejegenen, kan deze stelling in deze situatie niet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. Noch in de Algemene wet bestuursrecht, noch in enige andere wet is een algemene rechtsplicht opgenomen om het bestuursorgaan telefonisch te benaderen alvorens tot het indienen van een bezwaarschrift over te gaan.
Verweerder had bij het bestreden besluit, het besluit van 30 oktober 2007, voor zover dit de weigering betrof om de gevraagde akte te verstrekken, daarom gedeeltelijk dienen te herroepen, wegens aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.
Gelet op het vorenstaande had verweerder het bezwaarschrift tegen het besluit van 30 oktober 2007 gegrond dienen te verklaren in plaats van niet-ontvankelijk.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Op grond van het derde lid van dat artikel wordt het verzoek gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op bezwaar. In het vierde lid van het artikel is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld. De nadere regels zijn gesteld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (verder: het Besluit).
De rechtbank heeft zojuist geconcludeerd dat verweerder het primaire besluit had dienen te herroepen door aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiseres in het bezwaarschrift heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder op grond van artikel 7:15, tweede lid, Awb ten onrechte niet is overgegaan tot vergoeding van de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar. In het door verweerder ter zitting ingenomen standpunt dat niet is gebleken dat ter zake proceskosten zijn gemaakt, kan de rechtbank niet volgen nu op grond van het Besluit en de daarbij behorende bijlage de door eiseres gestelde kosten van professionele rechtbijstand forfaitair dienen te worden vastgesteld. De rechtbank merkt op dat de gemachtigde van eiseres als een professionele rechtsbijstandverlener aangemerkt moet worden. Voorts moet worden opgemerkt dat uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat een "no cure no pay"overeenkomst met de rechtshulpverlener niet meebrengt dat niet aan het "kosten-vereiste" wordt voldaan.
Het bestreden besluit van 20 november 2007 kan daarom niet in stand blijven. Het beroep van eiseres zal gegrond worden verklaard. Het besluit van 20 november 2007 dient te worden vernietigd.
De rechtbank zal op grond van artikel 8:72, vierde lid, Awb bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
In dat kader zal de rechtbank bepalen dat verweerder eiseres dient te vergoeden een bedrag van € 80,50, zijnde de door eiseres redelijkerwijs gemaakte kosten van het bezwaar. De rechtbank is er daarbij van uitgegaan dat het gewicht van de zaak (in bezwaar) op zeer licht (wegingsfactor 0,25) dient te worden vastgesteld.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient ingevolge het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, Awb te worden bepaald dat het door eiseres betaalde griffiegeld van € 143,00 door verweerder aan eiseres wordt vergoed.
Ten slotte acht de rechtbank termen aanwezig verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken en wijst de gemeente Groningen aan als rechtspersoon die de kosten moet betalen. Met inachtneming van het Besluit bepaalt de rechtbank deze kosten op € 322,00. De rechtbank acht geen gronden aanwezig af te wijken van het uitgangspunt dat de behandeling van een zaak in beroep in beginsel behoort tot de categorie gemiddeld.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het verzoek van verweerder te honoreren om eiseres in de proceskosten te veroordelen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gesproken worden van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.
4. Beslissing
De rechtbank,
RECHT DOENDE,
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit van 20 november 2007;
-bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en dat in dat kader
verweerder aan eiseres dient te vergoeden € 80,50, zijnde de redelijkerwijs door
haar gemaakte kosten in bezwaar, te betalen door de gemeente Groningen aan eiseres;
-bepaalt dat de gemeente Groningen eiseres het betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 143,00 dient te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, welke zijn
vastgesteld op € 322,00 en bepaalt dat de gemeente Groningen eiseres deze kosten dient te
betalen.
Aldus gegeven door mr. R.L. Vucsán en in het openbaar door hem uitgesproken op 4 juni 2008 in tegenwoordigheid van mr. H.G. Wiemans als griffier.
de griffier de rechter
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag