ECLI:NL:RBGRO:2008:BC5945

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
19 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
92069 FA RK 07-270
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van het recht op omgang tussen ouders en hun minderjarige kind in het kader van een omgangsverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 19 februari 2008 uitspraak gedaan in een omgangsverzoek tussen de man en zijn minderjarige kind A. De rechtbank heeft het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling afgewezen en het recht op omgang voor de duur van één jaar geschorst. De zaak is ontstaan uit een slechte onderlinge verhouding en non-communicatie tussen de ouders, die beiden persoonlijke problematiek ervaren en professionele hulp ontvangen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een rapport van 5 oktober 2007 geadviseerd om voorlopig geen omgangsregeling vast te stellen, omdat de omgang tussen de man en A. schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van het kind. De rechtbank heeft dit advies gevolgd en benadrukt dat er momenteel geen positief klimaat is voor omgang, gezien de leeftijd van A. en de verstoorde relatie tussen de ouders. De rechtbank heeft partijen aangespoord om te werken aan herstel van de onderlinge verstandhouding, zodat in de toekomst mogelijk weer omgang kan plaatsvinden. De man heeft ter zitting zijn bezorgdheid geuit over de zorg voor A. bij de vrouw, terwijl de vrouw heeft aangegeven dat omgang op dit moment niet in het belang van A. is. De rechtbank heeft bepaald dat de man éénmaal in de drie maanden schriftelijk vragen kan stellen aan de vrouw over A., die binnen twee weken beantwoord moeten worden. De beslissing is genomen in het kader van artikel 253a Boek I BW, dat het recht op omgang regelt.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 92069 /FA RK 07-270
beschikking d.d. 19 februari 2008
in de zaak van:
verzoeker,
hierna te noemen de man,
procureur mr. M. Vos,
en
verweerster,
hierna te noemen de vrouw,
procureur mr. P.A.K. van Eck.
PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 17 april 2007 een beschikking gegeven.
Ter griffie is op 8 oktober 2007 een rapport d.d. 5 oktober 2007, van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Groningen en Drenthe, lokatie Groningen (nader te noemen de Raad) ontvangen.
De rechtbank heeft partijen, bijgestaan door hun raadslieden, gehoord ter zitting met gesloten deuren van 10 januari 2008, in aanwezigheid van mevrouw A.I. van Dijk, namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).
RECHTSOVERWEGINGEN
De rechtbank neemt hier over hetgeen werd overwogen en beslist in haar beschikking van 17 april 2007. Daarbij is de beslissing met betrekking tot de omgangsregeling aangehouden en de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Groningen, verzocht een onderzoek in te stellen met betrekking tot de omgangsregeling en daarbij tevens de mogelijkheid tot begeleide proefcontacten na te gaan tussen de man en het minderjarige kind A.
Partijen hebben gezamenlijk het gezag over [A.].
Het rapport van de Raad d.d. 5 oktober 2007, samengevat.
Op de vraag of er mogelijkheden zijn voor het vaststellen van een omgangsregeling tussen [A.] en de man heeft de Raad als volgt gerapporteerd.
De ouders beschuldigen elkaar over en weer van psychiatrische stoornissen en benadrukken het schadelijke effect hiervan op de ontwikkeling van [A.]. De ouders hebben beide persoonlijke problematiek, waarvoor ze professionele hulpverlening ontvangen.
Uit de rapportage van de behandelaar van de man is gebleken dat er bij hem in 2006 suïcidale gedachten speelden. Het ontbreekt de man aan reflectief vermogen en hij heeft de neiging om de oorzaak van problemen buiten zichzelf te leggen.
Het lukt de ouders niet om in het belang van [A.] te overleggen en afspraken te maken. Het gedrag van de man zorgt voor grote angst bij de vrouw waardoor zij zich aangetast voelt in haar bewegingsvrijheid. Zij voelt zich niet veilig in haar eigen huis. Deze angst wordt op [A.] overgedragen.
Er zijn geen concrete aanwijzingen dat de man de vrouw of [A.] iets zal aandoen, maar deze angst is bij de vrouw aanwezig. De vrouw is verder bang voor het seksuele gedrag van de man en dat hij [A.] daarin zal betrekken.
Volgens de Raad is een omgangsregeling tussen de man en [A.] momenteel niet in het belang van [A.]. [A.] zal in een machtsstrijd tussen de ouders terechtkomen en ernstig klem komen te zitten tussen haar ouders. Dit kan een bedreiging voor haar sociaal-emotionele ontwikkeling vormen.
Daarnaast komt de gezondheid van [A.] in het geding als de man de voedselaanwijzingen van de vrouw met betrekking tot de voedselallergie van [A.] niet opvolgt.
De Raad adviseert het verzoek van de man met betrekking tot het vaststellen van een omgangsregeling af te wijzen.
Standpunt van de man
De man heeft ter zitting aangegeven dat de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en daarin eenzijdig het verhaal van de vrouw is opgenomen. Omdat de vrouw niet wil meewerken aan omgang komt er ook geen omgang tot stand, en de Raad accepteert dat zomaar. De Raad gaat te makkelijk voorbij aan de bij de vrouw bestaande ernstige dwangneurose; daar zou nader onderzoek naar gedaan moeten worden. Dat gebeurt niet, maar er wordt wel veel waarde gehecht aan de psychiatrische verklaring over de man. De man en de vader van het andere kind van de vrouw (B.) maken zich ernstig zorgen over het welzijn van [A.] en B. bij de vrouw.
Standpunt van de vrouw
De vrouw heeft naar voren gebracht dat de psycholoog bij wie informatie over haar is opgevraagd niet rept over dwangneuroses. Zij geeft aan dat partijen niet met elkaar kunnen communiceren. Zij is het eens met het raadsonderzoek en acht het niet in het belang van [A.] dat er op dit moment omgang met de man plaatsvindt.
Advies van de Raad ter zitting.
Namens de Raad is naar voren gebracht dat in het kader van het raadsonderzoek aan de psychiater van de man en de psycholoog van de vrouw dezelfde vragen zijn voorgelegd. Ook is over beiden informatie bij de politie opgevraagd. De Raad benadrukt de noodzaak voor een omgangsregeling in de toekomst. De man beschikt echter over weinig reflecterend vermogen en is niet meer onder behandeling. De Raad is van mening dat de man daar eerst wat aan zou moeten doen.
Beoordeling van het verzoek
Gezamenlijk gezag brengt in beginsel mee dat de met gezag beklede ouder bij wie het kind niet verblijft recht op omgang heeft, nu dat recht een wezenlijk onderdeel van ouderlijk gezag uitmaakt. Onder verwijzing naar onder andere de uitspraken van de HR van 18 november 2005, LJN AT8247, 23 maart 2007 LJN AZ5443, en 14 september 2007, LJN BA5198, toetst de rechtbank het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling, nu dit door de vrouw wordt bestreden, in het kader van artikel 253a Boek I BW. Daarbij is van belang of de door de man gevraagde omgangsregeling in het belang van de minderjarige [A.] moet worden geacht. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De Raad heeft in het rapport van 5 oktober 2007 geadviseerd voorlopig geen omgangsregeling vast te stellen omdat [A.] bij omgang tussen haar en de man in een machtsstrijd tussen de beide ouders terecht zal komen en ernstig klem zal komen te zitten tussen haar ouders. Voorts bestaat er zorg over het serieus nemen van de voedselallergie van [A.] door de man.
De rechtbank zal dit advies volgen en maakt de daaraan ten grondslag liggende motivering van de Raad tot de hare. Uit het raadsrapport en ook uit het verhandelde ter zitting komt naar voren dat er tussen de man en de vrouw sprake is van een ernstig verstoorde relatie waarbij de man, tezamen met zijn neef, die vader is van het andere kind van de vrouw, de vrouw in ernstige mate diskwalificeert als moeder. De vrouw voelt zich hierdoor bedreigd en diskwalificeert op haar beurt de man als vader. De man vindt het moeilijk om zijn aandeel in de ontstane problematische situatie te zien en legt de oorzaak daarvan geheel bij de vrouw. Anders dan via de rechtbank communiceren de man en de vrouw niet met elkaar over [A.].
Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat er onder deze omstandigheden op dit moment, ook gezien de leeftijd van [A.], niet een voldoende positief klimaat aanwezig is om omgang op een vanuit het belang van het kind bezien acceptabele wijze te laten plaatsvinden.
Partijen zullen moeten werken aan een herstel van de onderlinge verstandhouding, waarbij inzicht in de eigen rol en het effect daarvan op de ander voor beiden een punt van aandacht zal moeten zijn. Op termijn kan bekeken worden of omgang tussen de man en [A.], die dan ook ouder is geworden, in de toekomst plaats kan vinden. Daarbij benadrukt de rechtbank dat het in beginsel in het belang van een kind kan worden geacht indien het op positieve wijze contact kan hebben met zowel de moeder als ook de vader en dat er dus op zowel de man als ook de vrouw de plicht rust te proberen dat te bewerkstelligen.
De rechtbank ziet dan ook aanleiding het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling af te wijzen en onder toepassing van artikel 253a Boek I BW het recht van de man op omgang met [A.] voor de duur van één jaar te schorsen. Bij de bepaling van de periode van één jaar heeft de rechtbank enerzijds betrokken dat [A.] na afloop van deze periode 3.5 jaar oud is, en anderzijds dat deze periode voor beide partijen voldoende zou moeten zijn om tot rust te komen en zich te bezinnen op hun (toekomstige) gezamenlijke ouderrol.
Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat in het geval de rechtbank niet over zou gaan tot het vaststellen van een omgangsregeling de vrouw de man periodiek zal informeren over [A.]. De man kan daartoe éénmaal in de drie maanden schriftelijk vragen stellen aan de vrouw die betrekking hebben op [A.], waaronder het verzoek tot het verzenden van een recente foto van [A.]. De vrouw zal daarop steeds binnen twee weken na ontvangst reageren.
BESLISSING
wijst het verzoek van man tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en [A.] af en schorst het recht op omgang voor de duur van één jaar;
bepaalt dat de man éénmaal in de drie maanden schriftelijk vragen kan stellen aan de vrouw die betrekking hebben op [A.], waaronder het verzoek tot het verzenden van een recente foto van [A.] en dat de vrouw deze vragen steeds binnen twee weken na ontvangst zal beantwoorden.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.J. Klijn en uitgesproken door deze, ter openbare zitting van 19 februari 2008, in tegenwoordigheid van de griffier.