ECLI:NL:RBGRO:2007:BB4605

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
14 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
96489 / KG ZA 07-293
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil betreffende verstekvonnis en verzet

In deze zaak gaat het om een executiegeschil naar aanleiding van een verstekvonnis dat op 28 februari 2007 is gewezen. Eiseres is bij dagvaarding van 31 januari 2007 gedagvaard om haar medewerking te verlenen aan een correcte kadastrale registratie van percelen. Het verstekvonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, maar eiseres heeft tijdig verzet aangetekend. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzet geen schorsende werking heeft, zoals bepaald in artikel 145 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit betekent dat het verstekvonnis kan worden geëxecuteerd, ook al is er verzet ingesteld.

De voorzieningenrechter benadrukt dat de executie van een verstekvonnis alleen kan worden geschorst als de executant geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de tenuitvoerlegging. In dit geval is er geen bewijs dat de niet-verschijning van gedaagde aan de veroordeelde kan worden toegerekend. De voorzieningenrechter wijst erop dat de niet-verschijning van eiseres in de procedure voor haar rekening en risico komt, aangezien de dagvaarding aan haar in persoon is uitgereikt.

De voorzieningenrechter concludeert dat er geen gronden zijn voor schorsing van de executie van het verstekvonnis. De vorderingen van eiseres worden afgewezen en zij wordt veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van gedaagden sub 1 en 2 worden begroot op EUR 1.067,00, terwijl de kosten aan de zijde van de notaris worden begroot op EUR 527,--. Het vonnis is gewezen door mr. E.J. Oostdijk en openbaar uitgesproken op 14 september 2007.

Uitspraak

eiseres,
procureur mr. T. Pluijter,
tegen
1. gedaagde sub 1,
wonende te [woonplaats],
procureur mr. J.D. Meerburg,
2. gedaagde sub 2,
wonende te [woonplaats],
procureur mr. J.D. Meerburg,
3. [de notaris],
wonende te [woonplaats],
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna eiseres en gedaagden sub 1 en 2 en de notaris (gedaagde sub 3) genoemd worden.
1. De procedure
...
2. De feiten
2.1. Eiseres is bij dagvaarding van 31 januari 2007 gedagvaard voor deze rechtbank teneinde haar medewerking te verkrijgen om te komen tot een correcte kadastrale registratie van de percelen [A en B]. Deze dagvaarding is eiseres in persoon uitgereikt.
Deze rechtbank heeft op 28 februari 2007 een verstekvonnis gewezen, waarbij gedaagde (thans eiseres) is veroordeeld de gevraagde medewerking te verlenen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Eiseres is tegen dat vonnis tijdig in verzet gekomen.
2.2. Op 16 augustus 2007 heeft eiseres een oproep van [de notaris] gekregen om op 5 september 2007 op het kantoor van de notaris te verschijnen teneinde haar medewerking te verlenen als bedoeld in het verstekvonnis.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert samengevat - schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 28 februari 2007.
3.2. [gedaagden sub 1 en 2] voert verweer. De notaris refereert zich aan het oordeel van de voorzieningenrechter. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Zoals onder 2.1. is vermeld is het verstekvonnis d.d. 28 februari 2007 uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het daartegen tijdig ingestelde verzet heeft derhalve – mede gelet op artikel 145 Rv – geen schorsende werking. Dit brengt in beginsel met zich dat het verstekvonnis – ook na het verstrijken van enige tijd alsook nadat verzet tijdig is ingesteld en de verzetprocedure een aanvang heeft genomen – kan worden geëxecuteerd door de partij die bij dat vonnis in het gelijk is gesteld.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het ondanks het tijdig ingestelde verzet niettemin ten uitvoer leggen van het verstekvonnis – anders dan eiseres heeft betoogd – niet in strijd met (de geest van) de wet/het recht en kan dan ook op zichzelf bezien geen grondslag vormen voor toewijzing van de gevraagde voorziening jegens gedaagden 1 en 2.
4.2. De mede-gedagvaarde notaris heeft gehandeld in opdracht van de executant van het verstekvonnis en heeft gelet op het vorenoverwogene geen aanleiding behoeven te zien die opdracht als strijdig met het recht te weigeren danwel niet in de gevraagde zin aan te nemen. De notaris heeft dan ook niet onrechtmatig jegens eiseres gehandeld. Voor zover de onderhavige vordering zich richt tegen de notaris wordt deze afgewezen.
4.3. Het geschil tussen eiseres en gedaagden sub 1 en 2 betreft in feite een executiegeschil.
Naar vaste jurisprudentie dienaangaande – die overigens ook bij executie van een verstekvonnis opgeld doet – kan de voorzieningenrechter in een executiegeschil de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan.
Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (HR 22 april 1983, NJ, 145).
4.4. De formulering van deze norm door de Hoge Raad laat naar voorlopig oordeel ruimte voor andere dan de in de laatste zin opgesomde gevallen. De zinsnede “Dat zal het geval kunnen zijn” duidt immers niet op een limitatieve opsomming.
In het onderhavige geval speelt een rol dat het een verstekvonnis betreft. Het daarin neergelegde oordeel berust derhalve niet op gevoerd debat en op een op grond daarvan afgewogen oordeel. Gelet op deze aard van een verstekvonnis kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter een grond voor schorsing van een dergelijk vonnis daarin bestaan dat de niet-verschijning van gedaagde en daarmee het niet gevoerd hebben van een mogelijk gegrond verweer niet, of niet ten volle, aan de veroordeelde kan worden toegerekend. Dit laatste is gesteld noch gebleken, hetgeen te meer klemt nu de op 31 januari 2007 uitgebrachte dagvaarding aan eiseres in persoon is uitgereikt. De niet-verschijning van eiseres in die procedure moet dan ook voor haar rekening en risico blijven.
4.5. Ook anderszins is niet gebleken van een grond voor schorsing van de executie van het bestreden verstekvonnis, zoals een feitelijke of juridische misslag danwel een noodsituatie door nieuwe feiten en omstandigheden.
Voor zover eiseres met haar stelling dat zij betwist dat haar moeder op 30 juni 1982 rechtsgeldig is uitgetreden heeft willen wijzen op dergelijke nieuwe feiten, acht de voorzieningenrechter dit onvoldoende onderbouwd, zodat daaraan hoe dan ook geen overwegende betekenis kan worden toegekend.
4.6. Bij de beoordeling van een vordering als de onderhavige moeten verder de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden, bijvoorbeeld in verband met de spoedeisendheid van het voldoen aan de veroordeling, het belang van degene die een veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist. De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel dient daarbij in de regel buiten beschouwing te blijven (HR 29 november 1996, NJ 1997, 684).
4.7. Onvoldoende weersproken is de stelling van gedaagden sub 1 en 2 dat het thans noodzakelijk is op korte termijn onderhoud aan de in geding zijnde percelen [A en B] te (doen) plegen en dat de kosten van dat onderhoud uit de overwaarde daarvan moeten worden gefinancierd, hetgeen niet mogelijk is zonder een correcte kadastrale registratie van de eigendomsrechten van die percelen.
Anderzijds heeft eiseres, zoals voren reeds is overwogen, niet aannemelijk gemaakt dat op grond van na het verstekvonnis aan het licht gekomen feiten en omstandigheden (verdere) executie van het vonnis klaarblijkelijk aan de zijde van eiseres een noodtoestand doet ontstaan.
4.8. Gelet op het vorenoverwogene wordt ook de gevraagde voorziening ten aanzien van gedaagden sub 1 en 2 afgewezen.
Eiseres wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding verwezen.
De kosten aan de zijde van [gedaagden sub 1 en 2] worden begroot op:
- vast recht EUR 251,00
- salaris 816,00
Totaal EUR 1.067,00
De kosten aan de zijde van de notaris worden begroot op het forfaitaire bedrag van EUR 527,--.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden sub 1 en 2] tot op heden begroot op EUR 1.067,00 en aan de zijde van de notaris tot op heden begroot op EUR 527,--.
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Oostdijk en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2007.?