ECLI:NL:RBGRO:2007:BB4402

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
27 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/1187 WW44
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen bouwvergunning en handhaving

In deze zaak heeft eiseres, gevestigd te Groningen, beroep ingesteld tegen het besluit van 3 augustus 2005 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen. Dit besluit verklaarde het bezwaar van eiseres tegen de besluiten van 8 mei 2003 en 9 november 2004 niet-ontvankelijk respectievelijk ongegrond, en handhaafde deze besluiten. De rechtbank heeft het geschil behandeld in een enkelvoudige kamer op 1 februari 2007, waarna het onderzoek op 9 februari 2007 is heropend en voortgezet door de meervoudige kamer op 29 maart 2007.

Eiseres heeft bezwaar aangetekend tegen de verlening van een bouwvergunning voor het vergroten van een winkel en werkplaats, die op 8 mei 2003 was verleend. De rechtbank oordeelt dat de publicatie van de aanvraag van de bouwvergunning een drukfout bevatte, waardoor de naam van de aanvrager en de aanduiding van het perceel onjuist waren. Dit leidde tot de conclusie dat eiseres niet gehouden was aan de termijn van zes weken na de verlening van de vergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet zo snel als redelijkerwijs mogelijk bezwaar heeft aangetekend, aangezien zij pas op 11 november 2004 bezwaar heeft gemaakt, terwijl zij al eerder op de hoogte had kunnen zijn van de bouwvergunning.

De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder terecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het ontbreken van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, wat betekent dat de op 8 mei 2003 verleende bouwvergunning in rechte onaantastbaar is geworden. De rechtbank concludeert dat het gebouwde mag worden gebruikt conform de aanvraag en de daarop gebaseerde bouwvergunning, en dat verweerder niet bevoegd is om handhavend op te treden, zoals door eiseres verzocht. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank Groningen op 27 april 2007.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer.: AWB 05/1187 WW44
Uitspraak in het geschil tussen
[eiseres], gevestigd te Groningen, eiseres,
gemachtigde: mr. W.R. van der Velde
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder.
1. ONDERWERP VAN GESCHIL
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 3 augustus 2005.
In dit (bestreden) besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de besluiten van
8 mei 2003 en 9 november 2004 niet-ontvankelijk, respectievelijk ongegrond verklaard en deze besluiten gehandhaafd.
2. ZITTING
Het geschil is door de enkelvoudige kamer behandeld op 1 februari 2007.
Eiseres is daar vertegenwoordigd door E.V. Sietsema en mr. W.R. van der Velde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. L.P. de Vries.
[vergunninghoudster] is op de voet van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid gesteld als partij aan dit geding deel te nemen, van welke gelegenheid zij gebruik heeft gemaakt. Zij is niet ter zitting verschenen.
Op 9 februari 2007 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en aangegeven dat dit zal worden voortgezet door de meervoudige kamer van de rechtbank.
Het geschil is vervolgens op 29 maart 2007 behandeld door de meervoudige kamer.
Eiseres is daar vertegenwoordigd door E.V. Sietsema en mr. W.R. van der Velde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. L.P. de Vries.
AVA Beheer BV is na vooraf gegeven uitleg niet ter zitting verschenen.
3. BEOORDELING VAN HET GESCHIL
3.1 De feiten en standpunten van partijen
[vergunninghoudster] (hierna: vergunninghoudster) heeft op 10 januari 2003, ingekomen op 13 januari 2003, een aanvraag om vergunning ingediend voor het gedeeltelijk vergroten van een winkel en werkplaats op het perceel, plaatselijk bekend [adres]
Bij besluit van 8 mei 2003 heeft verweerder de gevraagde vergunning verleend.
[vergunninghoudster] en [eiseres] houden zich beide bezig met de verkoop van autoaccessoires, autohifi en auto-onderdelen en zijn als zodanig als concurrenten te beschouwen.
Op 23 september 2004 heeft eiseres zich tot verweerder gewend met een verzoek om handhavend op te treden met bestuursdwang dan wel het opleggen van een adequate dwangsom inzake de verkoop van autoaccessoires, autohifi en auto-onderdelen op het adres [adres]
Bij besluit van 9 november 2004 heeft verweerder dit verzoek, onder verwijzing naar de hiervoor genoemde, op 8 mei 2003 verleende bouwvergunning, afgewezen.
Eiseres heeft op 11 november 2004 een bezwaarschrift ingediend, dat zowel is gericht tegen de verlening van de bouwvergunning als tegen de weigering om handhavend op te treden.
Dit bezwaar is behandeld ter hoorzitting van de ambtelijke commissie voor de beroep- en bezwaarschriften van 17 maart 2005. Deze commissie heeft verweerder op 21 juli 2005 geadviseerd het bezwaar tegen de verleende bouwvergunning niet-ontvankelijk te verklaren in verband met termijnoverschrijding en het bezwaar tegen de weigering om handhavend op te treden ongegrond te verklaren.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder overeenkomstig en onder verwijzing naar het advies van de commissie besloten.
3.2 De niet-ontvankelijkverklaring
Tussen partijen is (slechts) in geschil het antwoord op de vraag of op grond van artikel 6:11 van de Awb aan de termijnoverschrijding kan worden voorbijgegaan.
Eiseres heeft in beroep gesteld, dat zij pas op 9 november 2004 van de bouwvergunning op de hoogte is gekomen en zo spoedig mogelijk daarna alsnog een bezwaarschrift heeft ingediend.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht onderzocht of eiseres al eerder van de verlening van de bouwvergunning op de hoogte had kunnen of behoren te zijn dan op
9 november 2004.
Verweerder heeft deze vraag bevestigend beantwoord en daaraan - kort samengevat - ten grondslag gelegd, dat de verlening van de bouwgunning is gepubliceerd in het huis-aan-huisblad de Groninger Gezinsbode van 21 mei 2003. Daarnaast heeft verweerder gewezen op het tijdstip van de bouwactiviteiten ter plaatse, de heropening van de winkel en werkplaats in juni 2004 en de publicaties daarover in onder meer de pers.
De rechtbank stelt op basis van de stukken vast dat de publicatie van de aanvraag van de bouwvergunning een drukfout bevat, tengevolge waarvan zowel de naam van de aanvrager als ook de aanduiding van het betreffende perceel onjuist zijn ( [naam] en [adres1]). De -weliswaar niet-verplichte- publicatie van de verlening van de bouwvergunning in de Gezinsbode van 21 mei 2003 bevat weliswaar het juiste adres van de bouwlocatie, te weten [adres], maar ontbeert de naam van de aanvrager. In beide publicaties wordt als omschrijving van het bouwwerk genoemd "vergroten winkel en werkplaats".
Naar het oordeel van de rechtbank brengt reeds deze combinatie van onvolledige en foute publicaties met zich dat eiseres niet gehouden was aan de termijn van 6 weken na 8 mei 2003. De rechtbank overweegt daartoe dat de naam van de aanvrager van de bouwvergunning voor eiseres als concurrent/belanghebbende van groot belang moet worden geacht. Alleen daaruit had eiseres immers kunnen afleiden dat de betreffende uitbreiding een concurrerende detailhandelactiviteit zou gaan herbergen. Nu op basis van de gebrekkige publicaties al moet worden aangenomen dat eiseres niet gehouden was aan de zes weken termijn, laat de rechtbank hetgeen is aangevoerd inzake het niet bezorgen van de Gezinsbode op industrieterreinen in het midden.
De rechtbank ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of eiseres zo snel als redelijkerwijs mogelijk bezwaar heeft aangetekend tegen het besluit van 8 mei 2003.
Met verweerder beantwoordt de rechtbank deze vraag ontkennend. De rechtbank acht in dat kader van belang dat de heropening van de betreffende winkel in autobenodigdheden heeft plaatsgevonden op 9 juni 2004 en dat deze heropening gepaard is gegaan met veel aandacht in de locale pers.Voorts blijkt uit hetgeen ter zitting is verklaard dat de directie van eiseres ten tijde van de heropening op de hoogte is geweest van de aard van de winkelactiviteiten op het betreffende perceel. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking dat van eiseres, in haar hoedanigheid van (concurrerende) winkel voor autobenodigdheden een bijzondere oplettendheid mag worden verwacht als het gaat om opening van een soortgelijke winkel in hetzelfde verzorgingsgebied als waar eiseres ook gevestigd is. Onder deze omstandigheden lag het naar het oordeel van de rechtbank op zijn minst vanaf de heropening op 9 juni 2004 op de weg van eiseres om bij verweerder te informeren welke vergunning aan de activiteiten van vergunninghoudster ten grondslag ligt, en daar bezwaar tegen aan te tekenen. Nu eiseres eerst op 11 november 2004 bezwaar heeft aangetekend is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk bezwaar heeft aangetekend.
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft gesteld met betrekking tot het niet (controleerbaar) voldoen aan artikel 57 van de Woningwet of aan artikel 5 van het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning (Biab), geen grond om te oordelen dat eiseres het bezwaar zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk heeft ingediend. Dit laat immers onverlet dat eiseres op basis van de feitelijke omstandigheden reeds kort na juni 2004 op de hoogte had kunnen zijn van de door verweerder verleende bouwvergunning.
Het beroep van eiseres op de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 17 januari 2003, LJN: AF4018, en de uitspraak van de Voorzitter van de voormalige Afdeling rechtspraak van de Raad van State van 25 november 1993, LJN: AN3864, dient eveneens te falen, aangezien geen sprake is van gelijke dan wel vergelijkbare gevallen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook terecht aanleiding gezien het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het ontbreken van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.
Het beroep van eiseres is in zoverre ongegrond.
3.3 De weigering om handhavend op te treden
Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of verweerder bevoegd is om handhavend op te treden ten aanzien van het met het bestemmingsplan strijdige gebruik.
Niet in geschil is dat van met het bestemmingsplan strijdig gebruik sprake is. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder bevoegd is om op te treden, omdat verweerder heeft toegegeven dat er ten tijde van het verlenen van de bouwvergunning (zonder vrijstelling) sprake is geweest van een vergissing. Het strijdige gebruik wordt, aldus eiseres, dan ook niet gedekt door de bouwvergunning. Eiseres heeft verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 08-09-2004, AQ9919, "Nijefurd".
Verweerder stelt evenwel dat dit strijdige gebruik wordt gedekt door de op 8 mei 2003 verleende bouwvergunning, die formele rechtskracht heeft gekregen en dat hij daarom niet bevoegd is om tot handhaving over te gaan.
Zoals hiervoor onder 3.2 is overwogen heeft verweerder terecht aanleiding gezien het bezwaar van eiseres tegen de op 8 mei 2003 verleende bouwvergunning niet-ontvankelijk te achten. Dit betekent dat de op 8 mei 2003 verleende bouwvergunning in rechte onaantastbaar is geworden. Dit brengt met zich dat het gebouwde mag worden gebruikt conform de aanvraag en de daarop gebaseerde bouwvergunning: te weten als winkelruimte.
De rechtbank stelt vast dat het daadwerkelijke gebruik hiermee in overeenstemming is.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt reeds dit gegeven met zich dat verweerder niet bevoegd is handhavend op te treden, zoals door eiseres verzocht.
Met betrekking tot het door eiseres gedane beroep op de uitspraak van de ABRS van 08-09-2004, AQ9919, "Nijefurd", overweegt de rechtbank dat in uitspraken van latere datum van dit rechtscollege het criterium "welbewust" in situaties als de onderhavige niet meer wordt gehanteerd (zie onder andere de uitspraak van 19 januari 2005, zaaknummer 200403457/1). Dit komt de rechtbank ook juist voor nu het bestaan van de bevoegdheid tot handhaving niet afhankelijk zou mogen worden gemaakt van het door het overheidsorgaan al dan niet bewust overtreden van voorschriften bij het verlenen van de bouwvergunning. De rechtbank kent aan deze uitspraak dan ook niet die waarde toe die eiseres daaraan toekent.
Uit het vorenstaande volgt dat verweerder het bezwaar van eiseres terecht ongegrond heeft verklaard.
Het beroep van eiseres moet daarom in zoverre eveneens ongegrond worden verklaard.
4. BESLISSING
De rechtbank Groningen, meervoudige kamer,
RECHT DOENDE,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. D.J. Klijn, voorzitter, mr. H.C.P. Venema en mr. H.J. Bastin, en in het openbaar door de voorzitter uitgesproken op 27 april 2007 in tegenwoordigheid van mr. G.G. Doornbos als griffier.
De griffier, De voorzitter,
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag