beoordeling van het geschil
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat verweerder op geen enkele manier kenbaar heeft gemaakt dat langs elektronische weg bezwaar kan worden gemaakt. Verweerder heeft eiseres er op 28 september 2006 zelfs nog expliciet op gewezen dat zij schriftelijk bezwaar moest maken.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat niet is voldaan aan het vereiste hiervoor opgenomen onder artikel 2:15, eerste lid, van de Awb en dat verweerder de e-mail van
28 september 2006 van eiseres dus terecht niet als bezwaarschrift heeft geaccepteerd.
De rechtbank ziet zich voorts geplaatst voor de vraag of de door eiseres bij verweerder ingeleverde print van deze e-mail beschouwd kan worden als een tijdig ingediend bezwaar. Tengevolge van de keuze van eiseres om deze print zelf te deponeren in de brievenbus van verweerder, is deze niet alleen niet aangetekend verzonden, maar ontbeert deze ook een poststempel. Daaraan kan eiseres dus geen bewijs ten aanzien van de datum van verzending ontlenen.
De rechtbank overweegt vervolgens dat indien deze print vóór vrijdagnacht 24.00 uur op
29 september 2006 bij verweerder is afgegeven er sprake is van een tijdig bezwaarschrift. Uitgaande van een laatste postverwerking door verweerder op vrijdagmiddag zou het in theorie mogelijk zijn dat een na deze postverwerking maar voor 24.00 uur in de brievenbus gedeponeerd stuk eerst van een stempel met een datum van ontvangst wordt voorzien op de daaropvolgende maandag 2 oktober 2006. Eiseres heeft echter gesteld het bezwaarschrift niet op vrijdagavond, maar op donderdagavond 28 september 2006 bij verweerder in de brievenbus te hebben gedeponeerd. De ontvangst van het bezwaarschrift op dat moment wordt door verweerder ontkend omdat het stuk in dat geval zou zijn voorzien van een stempel met 29 september 2006 als datum van ontvangt .
Volgens vaste jurisprudentie komt het voor risico van de afzender indien een bestuursorgaan stelt een niet aangetekend verzonden bezwaarschrift niet op een bepaald tijdstip te hebben ontvangen. Het is dan aan afzender om op andere wijze de verzending aan te tonen.
Eiseres heeft getracht in dit bewijs te voorzien door het overleggen van de verklaring van de heer [naam getuige] van 14 december 2006. De rechtbank hecht echter aan die verklaring niet die waarde die eiseres daaraan wenst te hechten. Daartoe wordt overwogen dat de heer [naam getuige] ook optreedt als gemachtigde van eiseres in de onderhavige procedure zodat er geen sprake kan zijn van een onafhankelijke getuigenverklaring. Nu eiseres niet heeft kunnen aantonen dat het bezwaarschrift van 28 september 2006 daadwerkelijk op die datum anders dan per mail bij verweerder is bezorgd en eiseres niet heeft gesteld dat zij het bezwaarschrift op vrijdagavond 29 september 2006 bij verweerder heeft gedeponeerd, is de rechtbank eveneens op grond van vaste jurisprudentie van oordeel dat eiseres eerst op maandag 2 oktober 2006 bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaar is derhalve te laat.
De door eiseres aangevoerde redenen vormen geen aanleiding deze termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het feit dat eiseres er niet voor heeft gekozen het bezwaarschrift alsnog op 28 september 2006 (of 29 september 2006 (aangetekend)) per post te verzenden komt voor haar rekening en risico.
Nu eiseres in haar mail van 5 oktober 2006 geen melding heeft gemaakt van het feit dat zij hetgeen zij stelt zou kunnen onderbouwen met een verklaring van een derde heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank er toe over kunnen gaan het bezwaar van eiseres kennelijk niet ontvankelijk te verklaren. Verweerder kon immers uit de op dat moment door eiseres naar voren gebrachte feiten afleiden dat eiseres het bezwaarschrift niet op vrijdagavond
29 september 2006 na de laatste postronde bij verweerder in de brievenbus had gedeponeerd.
De gronden van het beroep kunnen dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, zodat het beroep ongegrond verklaard moet worden.
De rechtbank acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Beslist wordt daarom als volgt.