ECLI:NL:RBGRO:2007:BA6378

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
16 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/1670
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift indienen via elektronische weg en de gevolgen van niet-ontvankelijkheid

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) waarin haar bezwaar tegen de intrekking van een verleningsbeschikking niet-ontvankelijk werd verklaard. Het geschil draait om de vraag of het bezwaarschrift tijdig is ingediend, gezien de stelling van verweerder dat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn van zes weken is ontvangen. Eiseres heeft op 28 september 2006 een e-mail gestuurd met het verzoek om haar bezwaar door te sturen naar de juridische afdeling, maar verweerder heeft dit bezwaar niet als tijdig ingediend geaccepteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op geen enkele manier heeft aangegeven dat bezwaar elektronisch kon worden ingediend, en dat eiseres expliciet is gewezen op de noodzaak om schriftelijk bezwaar te maken. Hierdoor heeft de rechtbank geoordeeld dat het bezwaar van eiseres niet tijdig is ingediend, omdat de print van de e-mail die zij op 28 september 2006 in de brievenbus heeft gedeponeerd, niet kan worden aangemerkt als een tijdig bezwaarschrift. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiseres niet heeft aangetoond dat het bezwaarschrift op de juiste wijze en tijdig is ingediend, en heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de risico's voor de afzender bij het indienen van niet-aangetekende bezwaarschriften en de noodzaak voor bestuursorganen om duidelijk te communiceren over de mogelijkheden voor elektronische indiening.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 06/1670 BELEI V05
Uitspraak
in het geschil tussen:
[naam eiser], gevestigd te Groningen, eiseres
gemachtigde: [naam gemachtigde]
en
het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland(SNN), zetelend te Groningen, verweerder.

1.Onderwerp van geschil

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 3 november 2006.
In dit (bestreden) besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van
18 augustus 2006, over de intrekking van de verleningsbeschikking, niet-ontvankelijk verklaard.

2.Zitting

Het geschil is behandeld op de zitting van 8 mei 2007.
Eiseres is aldaar verschenen bij gemachtigde [naam getuige]
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S.E. van der Heijden en C. van Rosendal.

3.3. Beoordeling van het geschil

3.1
toepasselijke wetsartikelen.
Ingevolge artikel 6:7, juncto 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Krachtens artikel 6:9, eerste lid van de Awb, is een bezwaarschrift tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar op grond van het na afloop van de termijn indienen van het bezwaarschrift achterwege, indien niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 2:13 van de Awb luidt:
1. In het verkeer tussen burgers en bestuursorganen kan een bericht elektronisch worden verzonden, mits de bepalingen van deze afdeling in acht worden genomen.
2. Het eerste lid geldt niet, indien:
a. dit bij of krachtens wettelijk voorschrift is bepaald, of
b. een vormvoorschrift zich tegen elektronische verzending verzet.
In artikel 2:15 van de Awb is bepaald:
1. Een bericht kan elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Het bestuursorgaan kan nadere eisen stellen aan het gebruik van de elektronische weg.
2. Een bestuursorgaan kan elektronisch verschafte gegevens en bescheiden weigeren voor zover de aanvaarding daarvan tot een onevenredige belasting voor het bestuursorgaan zou leiden.
3. Een bestuursorgaan kan een elektronisch verzonden bericht weigeren voor zover de betrouwbaarheid of vertrouwelijkheid van dit bericht onvoldoende is gewaarborgd, gelet op de aard en de inhoud van het bericht en het doel waarvoor het wordt gebruikt.
4. Het bestuursorgaan deelt een weigering op grond van dit artikel zo spoedig mogelijk aan de afzender mede.
3.2
feiten en standpunten van partijen
Omdat het besluit van 18 augustus 2006 diezelfde dag is verzonden, is de bezwaartermijn gaan lopen met ingang van 19 augustus 2006 en kon eiseres tot en met vrijdag 29 september 2006 bezwaar maken.
Bij de overgelegde stukken bevindt zich een namens eiseres verzonden e-mail van 28 september 2006 gericht aan de heer [naam behandelaar] , als behandelaar genoemd in het primaire besluit, met het verzoek 'dit bezwaar door te sturen naar uw juridische afdeling'. De heer [naam behandelaar] heeft eiseres op 28 september 2006 per kerende e-mail bericht dat zij haar bezwaar schriftelijk kenbaar diende te maken.
Voorts is blijkens de gedingstukken op 2 oktober 2006 een uitdraai van de e-mail van eiseres bij verweerder voorzien van een stempel 'ingekomen'.
Dit door verweerder als bezwaarschrift aangemerkte stuk is volgens verweerder niet binnen de voor het maken van bezwaar gestelde termijn van zes weken ingekomen.
Bij brief van 2 oktober 2006 heeft verweerder eiseres verzocht aan te geven waarom het bezwaar te laat is ingediend.
Desgevraagd heeft eiseres met een e-mail van 5 oktober 2006 bericht dat zij na ontvangst van de e-mail van de heer [naam behandelaar] , voor de zekerheid de e-mail van 28 september 2006 heeft uitgedraaid en dat printje 's avonds op 28 september 2006 persoonlijk in de brievenbus van verweerders kantoor heeft gegooid. Verweerder moet daarom volgens eiseres uiterlijk
29 september 2006 het bezwaarschrift hebben ontvangen.
Verweerder heeft vervolgens bij het bestreden besluit het bezwaar van eiseres kennelijk niet ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
In beroep tegen dit besluit heeft eiseres onder verwijzing naar artikel 2:15 van de Awb en jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de Raad van State aangevoerd dat haars inziens per e-mail bezwaar kan worden gemaakt. Voorts meent zij dat het onzorgvuldig is dat verweerder niet heeft onderzocht waarom op de print van de e-mail als datum van ontvangst 2 oktober 2006 is geschreven in plaats van 29 september 2006 en dat zij (daarover) niet is gehoord.
Eiseres heeft een getuigenverklaring overgelegd dat de print op laatstgenoemde datum bij verweerder is bezorgd.
Verweerder heeft in een reactie hierop -kort gezegd- aangevoerd dat hij geen elektronisch ingediende bezwaarschriften accepteert en dat hij daartoe ook niet verplicht is. Verder is het aan eiseres om aan te tonen dat het bezwaarschrift tijdig is ingekomen. Verweerder zegt op 29 september 2006 geen bezwaarschrift in zijn brievenbus -die tweemaal daags wordt geleegd- te hebben aangetroffen. Nu eiseres eerst in beroep met een getuigenverklaring komt, acht verweerder deze niet geloofwaardig.
3.3
beoordeling van het geschil
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat verweerder op geen enkele manier kenbaar heeft gemaakt dat langs elektronische weg bezwaar kan worden gemaakt. Verweerder heeft eiseres er op 28 september 2006 zelfs nog expliciet op gewezen dat zij schriftelijk bezwaar moest maken.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat niet is voldaan aan het vereiste hiervoor opgenomen onder artikel 2:15, eerste lid, van de Awb en dat verweerder de e-mail van
28 september 2006 van eiseres dus terecht niet als bezwaarschrift heeft geaccepteerd.
De rechtbank ziet zich voorts geplaatst voor de vraag of de door eiseres bij verweerder ingeleverde print van deze e-mail beschouwd kan worden als een tijdig ingediend bezwaar. Tengevolge van de keuze van eiseres om deze print zelf te deponeren in de brievenbus van verweerder, is deze niet alleen niet aangetekend verzonden, maar ontbeert deze ook een poststempel. Daaraan kan eiseres dus geen bewijs ten aanzien van de datum van verzending ontlenen.
De rechtbank overweegt vervolgens dat indien deze print vóór vrijdagnacht 24.00 uur op
29 september 2006 bij verweerder is afgegeven er sprake is van een tijdig bezwaarschrift. Uitgaande van een laatste postverwerking door verweerder op vrijdagmiddag zou het in theorie mogelijk zijn dat een na deze postverwerking maar voor 24.00 uur in de brievenbus gedeponeerd stuk eerst van een stempel met een datum van ontvangst wordt voorzien op de daaropvolgende maandag 2 oktober 2006. Eiseres heeft echter gesteld het bezwaarschrift niet op vrijdagavond, maar op donderdagavond 28 september 2006 bij verweerder in de brievenbus te hebben gedeponeerd. De ontvangst van het bezwaarschrift op dat moment wordt door verweerder ontkend omdat het stuk in dat geval zou zijn voorzien van een stempel met 29 september 2006 als datum van ontvangt .
Volgens vaste jurisprudentie komt het voor risico van de afzender indien een bestuursorgaan stelt een niet aangetekend verzonden bezwaarschrift niet op een bepaald tijdstip te hebben ontvangen. Het is dan aan afzender om op andere wijze de verzending aan te tonen.
Eiseres heeft getracht in dit bewijs te voorzien door het overleggen van de verklaring van de heer [naam getuige] van 14 december 2006. De rechtbank hecht echter aan die verklaring niet die waarde die eiseres daaraan wenst te hechten. Daartoe wordt overwogen dat de heer [naam getuige] ook optreedt als gemachtigde van eiseres in de onderhavige procedure zodat er geen sprake kan zijn van een onafhankelijke getuigenverklaring. Nu eiseres niet heeft kunnen aantonen dat het bezwaarschrift van 28 september 2006 daadwerkelijk op die datum anders dan per mail bij verweerder is bezorgd en eiseres niet heeft gesteld dat zij het bezwaarschrift op vrijdagavond 29 september 2006 bij verweerder heeft gedeponeerd, is de rechtbank eveneens op grond van vaste jurisprudentie van oordeel dat eiseres eerst op maandag 2 oktober 2006 bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaar is derhalve te laat.
De door eiseres aangevoerde redenen vormen geen aanleiding deze termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het feit dat eiseres er niet voor heeft gekozen het bezwaarschrift alsnog op 28 september 2006 (of 29 september 2006 (aangetekend)) per post te verzenden komt voor haar rekening en risico.
Nu eiseres in haar mail van 5 oktober 2006 geen melding heeft gemaakt van het feit dat zij hetgeen zij stelt zou kunnen onderbouwen met een verklaring van een derde heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank er toe over kunnen gaan het bezwaar van eiseres kennelijk niet ontvankelijk te verklaren. Verweerder kon immers uit de op dat moment door eiseres naar voren gebrachte feiten afleiden dat eiseres het bezwaarschrift niet op vrijdagavond
29 september 2006 na de laatste postronde bij verweerder in de brievenbus had gedeponeerd.
De gronden van het beroep kunnen dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, zodat het beroep ongegrond verklaard moet worden.
De rechtbank acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Beslist wordt daarom als volgt.

4.Beslissing

De rechtbank Groningen,
RECHT DOENDE,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. D.J. Klijn en door haar in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2007 in tegenwoordigheid van L. Smidt als griffier.
De griffier, De rechter,
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA
Den Haag
Afschrift verzonden op:
typ: ls.