ECLI:NL:RBGRO:2006:AZ8226

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
13 maart 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/635338-05
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van vervoerder bij vistransport en documentatieplicht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Groningen op 13 maart 2006, stond de verantwoordelijkheid van de vervoerder bij het transport van vis centraal. De verdachte, een chauffeur, werd beschuldigd van het niet voldoen aan de verplichtingen zoals vastgelegd in artikel 4b van de Regeling eisen aan administraties van transacties inzake zeevisserij. Dit artikel vereist dat vis die op Nederlands grondgebied wordt aangevoerd, vergezeld moet zijn van een vervoersdocument dat de herkomst en andere relevante gegevens van de vis vermeldt. De verdachte had op 24 juni 2005 ongeveer 11.240 kilogram vis vervoerd, maar had geen dergelijk document bij zich.

De economische politierechter overwoog dat de regeling zich richt tot de vervoerder, maar niet expliciet de chauffeur als normadressaat aanwijst. De rechter concludeerde dat de verplichtingen uit de regeling niet op de chauffeur van toepassing zijn, aangezien deze slechts in dienst was van de vervoerder en niet verantwoordelijk was voor het opstellen van de benodigde documenten. De rechter baseerde deze conclusie op de toelichting van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, die stelde dat de regeling gericht is op de partijen die direct betrokken zijn bij de handel in vis, en niet op de werknemers van deze partijen.

De economische politierechter verwierp het verweer van de raadsvrouw van de verdachte, die betoogde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De rechter stelde vast dat er voldoende bewijs was dat de Algemene Inspectiedienst vóór het ten laste gelegde feit al toezicht hield op de naleving van de regeling. Uiteindelijk sprak de rechter de verdachte vrij van de tenlastelegging, omdat niet bewezen kon worden dat hij als vervoerder verantwoordelijk was voor het ontbreken van de vereiste documentatie.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN, sector strafrecht
Parketnummer: 18/635338-05
Datum uitspraak: 13 maart 2006
op tegenspraak.
Raadsvrouw: mr. C. Grondsma
Vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te Groningen, in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 februari 2006.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat
hij op of omstreeks 24 juni 2005, althans in de maand juni 2005, in de gemeente De Marne, althans in het arrondissement Groningen, als vervoerder van ongeveer 11240 kilogram niet verwerkte en/of aan boord verwerkte vis, die op Nederlands grondgebied werd aangevoerd en/of ingevoerd en/of die naar een andere plaats dan de plaats van aanvoer en/of invoer werd vervoerd , niet aan zijn verplichting heeft voldaan totdat de eerste verkoop had plaatsgevonden de lading vis te laten vergezellen door:
een door de vervoerder opgesteld vervoersdocument dat de volgende gegevens bevatte:
- lettertekens, nummer, nationaliteit en naam van het vaartuig waarmee de vis was aangevoerd;
- de plaats van bestemming van de vis;
- kenteken van het vervoermiddel waarmee de vis werd vervoerd;
- per vissoort die werd vervoerd, de hoeveelheid in kilogrammen verwerkt gewicht;
- de toepasselijke naam van elke vissoort en het geografisch gebied van oorsprong;
- in voorkomende gevallen de toepasselijke minimumvismaat;
- de plaats waar de vis is ingevoerd (nu de invoer niet met een visservaartuig was geschied);
- de naam van de ontvanger van de vis;
- de plaats en de datum van lading;
en/of
een kopie van het volledig en naar waarheid ingevulde document T 2 M bedoeld in artikel 1 van verordening (EEG) nr. 137/79 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 19 december 1978 houdende de vaststelling van een bijzondere methode van administratieve samenwerking met het oog op de toepassing van het intracommunautaire stelsel ten aanzien door vaartuigen van lid-staten gevangen visserijproducten (PbEG L 20) waarin de oorsprong van de hoeveelheden vervoerde vis was vermeld.
Wijziging tenlastelegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de tenlastelegging zal worden gewijzigd door invoeging vóór 'en/of een kopie van het volledig en naar waarheid ingevulde document T 2 M' de woorden: 'en/of een kopie van het volledig en naar waarheid ingevuld logboek- tevens vangstopgaveformulier bedoeld in artikel 2 van de Regeling logboek en opgave zeevis 1987'.
Deze vordering is door de economische politierechter ter terechtzitting, gehoord de raadsvrouw van verdachte, toegewezen.
Ontvankelijkheid
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat hij door verdachte te vervolgen heeft gehandeld in strijd met het door de Algemene Inspectiedienst gehanteerde beleid ten opzichte van handelspartijen. Dit beleid hield, aldus de raadsvrouw, in dat de Algemene Inspectiedienst vóór 3 november 2005, dat wil zeggen ten tijde van het ten laste gelegde, genoegen nam met de opgave door chauffeurs en de visafslagen van het aantal viskisten en het aantal kilogrammen per vissoort. Verdachte mocht er derhalve op vertrouwen dat met de door hem gepresenteerde documenten kon worden volstaan.
De economische politierechter overweegt met betrekking tot dit verweer als volgt.
Ter terechtzitting heeft [getuige], controle vakspecialist visserij bij de Algemene Inspectiedienst, verklaard dat in 2005 circa vijftien maal ter zake van overtreding van artikel 4b van de Regeling proces-verbaal is opgemaakt waarvan vijf maal tegen een buitenlandse chauffeur. Bovendien blijkt uit een aan [naam], directeur van de Visafslag [plaats], gerichte brief d.d. 6 juni 2005 van teamchef [naam] van de Algemene Inspectiedienst dat bij eerdere controles gebreken aan de documentatie waren geconstateerd en dat bij hernieuwde constatering daartegen zou worden opgetreden. De economische politierechter stelt op grond hiervan vast dat het verscherpte toezicht op naleving van de Regeling reeds vóór 25 juni 2005 is aangevangen. Hieruit volgt dat de Algemene Inspectiedienst, anders dan de raadsvrouw stelt, ten tijde van het ten laste gelegde geen genoegen nam met opgave door chauffeurs en de visafslagen van het aantal viskisten en het aantal kilogrammen per vissoort en dat ook aan de visafslag, en langs die weg aan diens partners, duidelijk is gemaakt. Naar het oordeel van de economische politierechter bestond voor de officier van justitie geen beletsel om na constateringen van niet naleving van de Regeling (voorwaardelijk) te vervolgen.
De economische politierechter verwerpt daarom het beroep op de niet-ontvankelijk van de officier van justitie.
Vrijspraak
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij - kort gezegd - op 24 juni 2005 te gemeente De Marne als vervoerder van een lading van ongeveer 11.240 kilogram vis niet aan zijn verplichting heeft voldaan de lading vis te vergezellen van een door de vervoerder opgesteld vervoersdocument en/ of een kopie van een logboek-, tevens vangstopgavenformulier, als bedoeld in artikel 4b aanhef onder a en b van de Regeling eisen aan administraties van transacties inzake zeevis (hierna: de Regeling) en/of een kopie van het volledig en naar waarheid ingevulde document T 2 M..
Ten tijde van het ten laste gelegde handelde verdachte als chauffeur in dienstbetrekking. Verdachte transporteerde de 11.240 kilogram door Duitse vissers gevangen zeevis naar de visafslag te [plaats] waar deze lading door een zogeheten Genossenschaft ter verkoop zou worden aangeboden. Verdachte is zelf geen partij geweest in de verhandeling van deze lading zeevis en was ook niet als opdrachtgever, feitelijk leidinggevende of als zelfstandig ondernemer verantwoordelijk voor het vervoer van de vis naar de afslag in [plaats].
De economische politierechter ziet zich voor de vraag gesteld tot wie artikel 4b van de Regeling zich richt. In artikel 4b, noch elders in de Regeling wordt met zoveel woorden antwoord op deze vraag gegeven.
Artikel 4b heeft betrekking op het vervoer van vis tussen de plaats van aanlanding of invoer en de plaats (en het moment) waar(op) de vis verkocht wordt. Aangenomen moet worden dat het artikel zich daarom richt tot degene die voor dat vervoer verantwoordelijk is: de vervoerder. De vraag is of het begrip vervoerder alleen het bedrijf omvat dat voor het vervoer zorg draagt, al dan niet mede in de hoedanigheid van (ver)koper van de betrokken vis, of dat het begrip tevens de chauffeur van de vrachtwagen omvat waarin de vis vervoerd wordt.
In de toelichting(en) van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) is onder meer het volgende uiteengezet. De Regeling 'stelt eisen aan administraties van aanvoerders van vis, de visafslagen en de kopers van vis die deze direct van de aanvoerders betrekken, teneinde naast de bestaande fysieke controle ook door middel van controle van administraties de naleving van vangstbeperkende maatregelen te kunnen controleren'. (Toelichting op de Regeling, Stcrt. 1984, 219).
Uit deze passage volgt dat de Regeling beoogt de bevoegde autoriteiten in staat te stellen bij de achtereenvolgende aan de in de handel in zeevis deelnemende partijen, dat wil zeggen binnen het traject van vangst, (tussen)handel en visafslag, telkens de herkomst van de gevangen zeevis te achterhalen. Dit brengt mee dat deze partijen de normadressaat zijn en niet de in dienst van die partijen werkzame personen, voor zover zij niet zijn aan te merken als bestuurder of leidinggevende. Onder het begrip 'vervoerder' is daarom niet begrepen de chauffeur die slechts in dienst of in opdracht van de vervoerder de vis vervoert.
De economische politierechter ziet zich in deze opvatting gesterkt door de context waarin in artikel 4b het begrip vervoerder wordt gebruikt, namelijk als degene die verantwoordelijk is voor het opstellen van het vervoersdocument en de gegevens die volgens artikel 4b in dit document verzameld moeten worden. Omdat bezwaarlijk kan worden aangenomen dat de regeling van chauffeurs verlangt dat zij bedoelde vervoersdocumenten opmaken, verzetten zich ook de bewoordingen van deze bepaling tegen een uitleg van het begrip 'vervoerder' dat mede de als chauffeur werkzame ondergeschikten omvat.
Voorts vindt de economische politierechter steun voor deze opvatting in de toelichting op de wijziging van de Regeling van 7 mei 1990 (Stcrt. 1990, 89) waarin de Staatssecretaris het volgende heeft opgemerkt. 'De onderhavige wijziging strekt ertoe ondubbelzinnig vast te stellen dat degene die vis aanwezig heeft op de veiling, verplicht is om onder andere lettertekens en nummer van het vaartuig waarmee de vis is aangevoerd op of bij de veiling aanwezige vis te vermelden. Deze verplichting geldt niet alleen voor degenen die de vis daadwerkelijk heeft aangevoerd (de visser) maar voor een ieder (tussenhandelaar) die vis op de veiling brengt en/of aldaar aanwezig heeft en ongeacht het middel van aanvoer op de veiling (vrachtauto's, trein of enig ander vervoermiddel).' Het is niet aannemelijk dat de wetgever heeft gewild dat ook piloten en treinmachinisten verantwoordelijk gesteld zouden worden voor de aanwezigheid dan wel de volledigheid van het vervoersdocument.
Omdat uit artikel 4b van de Regeling voortvloeit dat het begrip vervoerder, zoals in de tenlastelegging gebruikt, zich niet uitstrekt tot degene die slechts als chauffeur bij het transport of de verhandeling van de vis is betrokken en in het dossier niets is gebleken van enige andere betrokkenheid van verdachte bij het transport of de handel van de betrokken vis, zal de economische politierechter verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde.
Beslissing
De economische politierechter:
Verklaart het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.L. Vucsán, economische politierechter, in tegenwoordigheid van J.P. Braam als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 maart 2006.
Mr. Vucsán is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.