ECLI:NL:RBGRO:2006:AZ5886

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
17 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
87222 KG ZA 06-327
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Concurrentiegeschil tussen CBR en EOC Management NV met betrekking tot participatieovereenkomst en non-concurrentiebeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Groningen is behandeld, vorderden de eiseressen, bestaande uit de besloten vennootschappen Cordial Beheer en Registergoederen BV, Cordial Beheer BV en Chemtack Beheer BV, een verbod op de gedaagde, EOC Management NV, om concurrerende producten aan klanten van de eiseressen aan te bieden. De eiseressen stelden dat EOC in strijd handelde met artikel 8 van een participatieovereenkomst die in 1998 was gesloten. EOC had offertes neergelegd bij klanten van CBR, wat leidde tot concurrentie met de eiseressen. De voorzieningenrechter moest beoordelen of EOC nog aan de participatieovereenkomst gebonden was, gezien de beweringen van EOC dat zij niet werd toegelaten tot het bestuur van CBR en dat de non-concurrentieovereenkomst niet meer geldig was onder de Mededingingswet.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat EOC niet langer aan de overeenkomst gebonden was. De rechter oordeelde dat de gezamenlijke zeggenschap tussen de partijen nog steeds bestond, ondanks de problemen die waren ontstaan. De rechter wees de vorderingen van de eiseressen grotendeels toe en verbood EOC om concurrerende producten aan de eerder genoemde klanten aan te bieden, met een dwangsom van € 25.000 per dag bij overtreding. Tevens werd EOC veroordeeld in de proceskosten van de eiseressen, die op € 1.148,87 werden begroot. Dit vonnis werd uitgesproken op 17 november 2006 door mr. E.J. Oostdijk.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GRONINGEN
Sector civiel recht
zaaknummer: 87222 KG ZA 06-327
Vonnis in kort geding van 17 november 2006
in de zaak van
1. de besloten vennootschap Cordial Beheer en Registergoederen BV,
gevestigd te Groningen en kantoorhoudende te Winschoten, hierna CBR te noemen,
2. de besloten vennootschap Cordial Beheer BV,
gevestigd en kantoorhoudende te Boerakker, hierna Cordial te noemen,
3. de besloten vennootschap Chemtack Beheer BV,
gevestigd te Veendam en kantoorhoudende te Wildervank, hierna Chemtack te noemen
tezamen eiseressen,
procureur mr. P.E. Mazel,
advocaat mr. R.S. van der Spek,
tegen
de naamloze vennootschap naar Belgisch recht EOC Management NV,
gevestigd te Evergem (België)
gedaagde,
hierna EOC te noemen,
procureur mr. M.J. Ubbens,
advocaat mr. H.C.J. Coumou,
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de mondelinge behandeling op 13 oktober 2006;
- de pleitnota’s van eiseressen;
- de pleitnota’s van EOC.
Na de behandeling ter zitting op 13 oktober 2006 is de zaak in verband met schikkingsonderhandelingen voor enige tijd aangehouden. Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
De feiten
CBR is op 4 mei 1993 opgericht door Cordial en Chemtack. J.J. Bosker en
H.L. Rengers zijn enig aandeelhouder van Cordial respectievelijk Chemtack. CBR handelt in kleefstoffen, zowel in droge als in vloeibare vorm. CBR is op 29 juni 1995 de houdstermaatschappij van de toen opgerichte dochtervennootschappen Cordial Industriële Kleefstoffen BV en Cordial BV geworden en heeft daarbij haar ondernemings-activiteiten en activa aan deze dochterven-noot-schappen overgedragen. Bij akte van 20 mei 1997 is tevens Cordial Adhesives opgericht als dochtervennootschap van CBR. EOC is een in België gevestigd familiebedrijf, eigendom van familie Marsman, dat zich van oudsher toelegde op de productie van onder meer vloerhechtlagen, doch op enig moment haar productaanbod in de richting van lijm wilde uitbreiden.
2.2 Na eerder op 14 augustus 1998 een intentieverklaring te hebben getekend, hebben Cordial en Chemtack met EOC op 29 oktober 1998 een participatieovereenkomst gesloten. Op grond hiervan heeft EOC een 50%-participatie in CBR genomen. Bij akte van
13 januari 1999 is de participatieovereenkomst uitgevoerd.
2.3 De participatieovereenkomst kent, voor zover van belang, de volgende inhoud:
“Uitgangspunt van de participatie is de synergie tussen de grondstoffenleverancier en gereedprodukt leverancier (EOC) enerzijds, en de kleefstoffenfabriek, handel in kleefstoffen i.c. Cordial beheer en registergoederen BV geconsolideerd, afgekort COR (in deze proce-dure tot CBR afgekort) anderzijds.
De synergie ontstaat door:
a. het door COR ter beschikking stellen van de huidige en toekomstige kennis van de markt, product, productontwikkeling, cliënten, etc. op het terrein van de industriële kleefstoffen.
b. het door EOC ter beschikking stellen van de huidige en toekomstige kennis, recepturen (met uitzondering van polymerisatie recepturen), van alle momenteel (ook door) COR verhandelde en geproduceerde industriële kleefstoffen. Met name geldt dit ten aanzien van de van de huidige leverancier betrokken producten.
c. Door het volledig benutten van de productiecapaciteit van COR.
Uitgaande van een normbezetting in Cordial Adhesives BV van 12.000 ton product voor de markten Nederland, Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland en Scandinavië, voor Frankrijk en Engeland bij nauw overleg en onderling akkoord.
Voor het vloeibare zal de productie plaatsvinden op de meest gunstige locatie. Echter, wanneer een door beide partijen of in gemeenschappelijk overleg één partij een nieuwe produktie-eenheid opgestart heeft, zal de normbezetting in Cordial Adhesives niet meer doorslaggevend zijn.
(...)
d. EOC wordt gezien als preffered supllier van COR met prijzen passend binnen deze alliantie.
e. Het strategisch inzicht van EOC in de Europese lijmmarkt ter maximalisering van de winst is:
1. Een samenwerking bewerkstelligen op produktietechnisch en commercieel vlak met een gevestigde lijmproducent op een ideale produktieplaats tot optimalisatie van het produktengamma van EOC, eerder dan een konkurrentieslag aan te gaan.
2. Door de synergie van beide groepen en door de in Europa verspreide produktielokaties van EOC een groei te verwezenlijken op de europese markt van industriële kleefstoffen.
Het volgende wordt overeengekomen:
1. Verwijzend naar de intentieverklaring tussen COR en EOC d.d. 14 augustus 1998 verklaren beide partijen een volledige alliantie aan te gaan in de meest uitgebreide zin zowel voor het produceren als voor het commercialiseren van het huidige en toekomstige producentengamma van COR.
2a Het participeren van EOC zal gebeuren ten belope van 50% van de aandelen van Cordial Beheer en Registergoederen BV in een voor beide partijen fiscaal en financieel meest gunstige constructie. Tevens zal een aandeelhoudersovereenkomst worden opgesteld.
(...)
8. COR en EOC zullen toekomstige produktie uitbreiding op de produktie voordeligste lokatie realiseren.
De benodigde investeringskredieten hiervoor zullen door beide partners evenredig ingebracht worden. Mocht om één of andere reden COR of EOC aan een bepaald project niet wensen deel te nemen, zal de andere partner de baten van dit project volledig verwerven.
EOC en COR kunnen geen concurrerende activiteiten ontplooien in Europa ten nadele van de andere partner.
COR en EOC kunnen ook werkzaamheden verrichten in de verkoop van door de andere partner gemaakt eind/halffabrikanten. Hiertoe zullen de commissie/intercompany prijsafspraken dienen te worden gemaakt.
9. De raad van bestuur van Cordial Beheer en Registergoederen BV zal samengesteld zijn uit de heren Tanne Bosker, Henk Rengers, G.J. Marsman en G.R. Marsman.
Cordial Beheer en registergoederen BV heeft een 100% participatie in Cordial Industriële Kleefstoffen BV en een 100% participatie in Cordial Adhesives BV.
Cordial BV zal worden ondergebracht in de beide productiebedrijven.
(...)”
2.4 In de loop van 2003 zijn tussen partijen problemen ontstaan die uiteindelijk hebben geleid tot het over en weer aanhangig maken van een enquêteprocedure bij de Ondernemings-kamer te Amsterdam. Bij beschikking van 24 maart 2005 heeft de Ondernemingskamer bij wijze van voorlopige voorziening Prof. Dr. L.J. Bouma aangewezen als commissaris met doorslaggevende stem van CBR. Daarnaast heeft zij bij dezelfde beschikking een onderzoek naar de gang van zaken bij CBR gelast. Mr. W.G. van Hassel heeft dit onderzoek uitgevoerd en op 13 december 2005 zijn definitieve rapportage uitgebracht. De inhoud van deze rapportage dient hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. Mr. Van Hassel komt daarin onder andere tot de volgende bevinding:
“Ronduit rampzalig acht ik de structuur van de samenwerking tussen partijen. In een wereld, waarin grenzen vervagen, nieuwe markten ontstaan en vast afnemers door fusies en overnames opgaan in internationaal opererende concerns, zijn afspraken over de verdeling van markten en klanten respectievelijk verkoopprijzen per definitie een kort leven beschoren (voorzover zij uit mededingingsrechtelijk oogpunt überhaupt al geoorloofd zijn). Daarbij komt dat partijen niet gezamenlijk participeren in één onderneming op lijmgebied, maar EOC naast haar 50% participatie in Cordial voor 100% haar eigen onderneming drijft en daarbij haar eigen koers vaart. Uit het dossier blijkt reeds naar mijn mening genoegzaam dat EOC Cordial belemmert om nieuwe markten aan te boren. Ook ondervindt Cordial regelmatig ernstige prijsconcurrentie van EOC bij haar klanten en acht ik aannemelijk dat Cordial klanten en omzet aan EOC is kwijtgeraakt. Weliswaar bevat het dossier ook enkele voorbeelden van situaties, waarin Cordial klanten van EOC heeft benaderd, doch dit draagt naar mijn oordeel een incidenteel karakter.
(....)
Alles overziende kan naar mijn mening de algehele opstelling en handelswijze van EOC de toets der kritiek niet doorstaan. Haar eigen belang en dat van haar eigen onderneming lijkt voor EOC duidelijk te prevaleren boven het belang van Cordial. In het verlengde hiervan kom ik tot de conclusie dat een benoeming van een of meerdere bestuursleden van EOC bij Cordial in de gegeven omstandigheden niet zal kunnen bijdragen aan een oplossing en bovendien het gevaar in zich draagt dat de concurrentiepositie van Cordial nog verder wordt uitgehold.”
2.5 Bij brief van 18 oktober 2005 heeft EOC de non-concurrentieovereenkomst met CBR opgezegd.
2.6 EOC heeft in augustus 2006 een offerte uitgebracht inzake te leveren lijmprodukten bij Kappa Graphic Board (met vestigingen in Hoogezand en Sappemeer). Tevens is EOC hierover in gesprek getreden met SmurfitKappa Solidboard te Nieuweschans. Genoemde ondernemingen waren voorheen klant van CBR.
Het geschil en de standpunten van partijen
Eiseressen vorderen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. EOC te verbieden om middellijk of onmiddellijk, actief of passief poeder- en lijmproductien en/of andere producten die concurrerend zijn, althans concurrerend te achten zijn aan de producten van eiseressen, aan afnemers in Nederland en/of Duitsland, doch in ieder geval aan Kappa Graphic Board te Sappemeer, Kappa Graphic Board te Hoogezand, SmurfitKappa Solidboard te Nieuweschans en alle overige vestigingen van de Smurfit-groep in Nederland en/of Duitsland, aan te bieden, te verkopen of te leveren, een en ander op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per dag dat EOC dit verbod overtreedt, althans een zodanig beslissing te nemen als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren;
II. EOC te gebieden om schriftelijke opgave te doen van haar aanbiedingen aan en rechtsverhoudingen tot afnemers in Nederland en/of Duitsland, doch in ieder geval aan Kappa Graphic Board te Sappemeer, Kappa Graphic Board te Hoogezand, SmurfitKappa Solidboard te Nieuweschans en alle overige vestigingen van de Smurfit-groep in Nederland en/of Duitsland, met betrekking tot poeder- en lijmproducten en/of andere producten die concurrerend zijn, althans concurrerend te achten zijn aan de producten van eiseressen, waaronder wordt begrepen de inhoud van die aanbiedingen c.q. rechtsverhoudingen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 50.000,-, althans een zodanig beslissing te nemen als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren;
III. EOC te gebieden om haar aanbiedingen aan afnemers in Nederland en/of Duitsland, doch in ieder geval aan Kappa Graphic Board te Sappemeer, Kappa Graphic Board te Hoogezand, SmurfitKappa Solidboard te Nieuweschans en alle overige vestigingen van de Smurfit-groep in Nederland en/of Duitsland, met betrekking tot poeder- en lijmproducten en/of andere producten die concurrerend zijn, althans concurrerend te achten zijn aan de producten van eiseressen, te herroepen en een schriftelijk bewijs daarvan aan de raadsman van eiseressen te overhandigen, een en ander op straffe van een dwangsom van
€ 50.000,- per keer dat EOC dit verbod overtreedt, althans een zodanig beslissing te nemen als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren;
IV. EOC te gebieden om haar rechtsverhoudingen tot afnemers in Nederland en/of Duitsland, doch in ieder geval Kappa Graphic Board te Sappemeer, Kappa Graphic Board te Hoogezand, SmurfitKappa Solidboard te Nieuweschans en alle overige vestigingen van de Smurfit-groep in Nederland en/of Duitsland, met betrekking tot poeder- en lijmproducten en/of andere producten die concurrerend zijn, althans concurrerend te achten zijn aan de producten van eiseressen, te beëindigen en daaraan geen uitvoering te geven, een en ander op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per dag dat EOC dit verbod overtreedt, althans een zodanig beslissing te nemen als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren;
V. EOC te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2 Eiseressen leggen het volgende aan hun vorderingen ten grondslag.
EOC heeft CBR vanaf 2002 zware concurrentie aangedaan, zo heeft zij in 2003 twee klanten van CBR, te weten Kappa Sturovo en Ahlstrom Polen, benaderd en beleverd. Daarnaast heeft EOC in dezelfde periode geheel eenzijdig de marketing in Italië verzorgd en daarmee getracht de relatie tussen CBR en 2M Chemicals te verstoren. Ook is CBR genoodzaakt geweest de prijzen voor haar klant Smurfit Italië te verlagen, nadat EOC deze klant een offerte had gedaan die onder de bij EOC bekende prijs van CBR lag.
Geconcludeerd dient te worden dat EOC op commercieel vlak volledig haar eigen weg is gegaan en daarmee in strijd heeft gehandeld met de participatieovereenkomst en de daarop gestoelde verdere afspraken. Daarnaast heeft EOC zich uit hoofde van haar (mede)-aandeelhouderschap van CBR op grond van artikel 2:8 BW en 6:162 BW ontoelaatbaar gedragen door mede op basis van bedrijfsgegevens van de vennootschap deze te beconcurreren. Dit geldt met name met betrekking tot het onlangs offreren c.q. benaderen van Kappa en Smurfit, welke klanten 80% van de jaarlijkse omzet van CBR vertegen-woordigen. EOC brengt hiermee schade toe aan CBR, evenals aan de medeaandeelhouders Cordial en Chemtack. Het voortzetten van deze concurrerende activiteiten zal op afzienbare termijn de nekslag betekenen voor CBR, zodat een verbod hiertoe voor eiseressen een groot belang dient.
3.3. EOC heeft het volgende als verweer aangevoerd.
Eiseressen hebben de tussen partijen gesloten participatieovereenkomst in 2003 geschonden door te weigeren twee bestuurszetels in de directie van CBR aan EOC ter beschikking te stellen. Vanaf dat moment was elk overleg op bestuurlijk niveau onmogelijk, zo ook die met betrekking tot non-concurrentie. Daarnaast verschaft CBR geen informatie meer met betrekking tot het klantenbestand, productsamenstelling en door haar gehanteerde prijzen. Nu eiseressen toerekenbaar in verzuim verkeren met het verschaffen van bestuurlijke zeggenschap door EOC in CBR, kunnen zij niet tegelijkertijd EOC dwingen de participatie-overeenkomst nog langer na te leven.
Met het wegvallen van de medezeggenschap is de non-concurrente afspraak niet langer in overeenstemming met het mededingingsrecht, zodat deze afspraak geacht wordt nietig te zijn. De overeengekomen marktverdeling kan daarom geen stand houden en evenmin kan EOC op grond van de artikelen 2:8 BW en/of 6:162 BW worden verplicht in strijd met de (mededingings)wet te handelen.
Ook overigens bestaat er onvoldoende grond voor een actie uit onrechtmatige daad door eiseressen, nu de stellingen op dit punt onvoldoende zijn onderbouwd. Daarnaast betwist EOC dat de situatie voor eiseressen zo nijpend is als door hen wordt voorgespiegeld. Bovendien wordt ontkend dat Kappa voor een groot deel verantwoordelijk is voor de omzet van CBR en van enige omzetderving bij CBR kan nog geen sprake zijn, nu EOC nog niets aan Kappa heeft verkocht en geleverd.
4. De beoordeling
4.1 De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk dat eiseressen een spoedeisend belang hebben bij de door hen gevorderde voorzieningen.
4.2 De voorzieningenrechter stelt vast dat EOC niet ontkent offertes te hebben neergelegd bij klanten van CBR in met name Nederland en Duitsland. Ook weerspreekt EOC niet dat deze activiteiten als concurrerend ten opzichte van CBR kunnen worden aangemerkt en dat dit in strijd is met artikel 8 van de participatieovereenkomst. Tussen partijen is verder niet in discussie dat de betreffende bepaling als onderdeel van de door partijen tot stand gebrachte concentratieve joint-venture in termen van het Europese mededingingsrecht kon worden gekwalificeerd als een geoorloofde nevenrestrictie en daarmee buiten het bereik van het verbod van artikel 81 EG-verdrag viel. De vraag is evenwel of EOC thans nog steeds aan deze overeenkomst is gebonden, nu zij stelt dat eiseressen haar niet toelaten tot het bestuur van CBR en artikel 26 Mededingingswet cq. artikel 3 lid 3 EG-concentratieverordening gezamenlijke zeggenschap als voorwaarde stellen voor de geldigheid van een dergelijke non-concurrentiebepaling.
4.3 Uit de memorie van toelichting bij artikel 26 Mededingingswet blijkt dat het verkrijgen van zeggenschap in de zin van dat artikel niet vereist dat er invloed ontstaat op de dagelijkse gang van zaken in de onderneming. In beginsel is het voldoende dat invloed wordt verkregen op het beleid dat op de lange termijn wordt gevoerd. Hierbij kan gedacht worden aan beslissende invloed op investeringen, het ingrijpend uitbreiden of afstoten van activiteiten, en het wijzigen van doelstellingen van de onderneming. Aan de hand van deze uitleg kan worden geconcludeerd dat gezamenlijke zeggenschap van partijen een wezenlijk onderdeel van de participatie in CBR vormde. Deze gezamenlijke zeggenschap valt af te leiden uit het doel van de samenwerking, die volgt uit de hiervoor onder ro. 2.3 opgenomen inhoud van de participatieovereenkomst en de in het verlengde daarvan opgestelde statuten. Vastgesteld kan worden dat partijen bij de oprichting van de joint-venture de overdracht van kennis en goodwill, non-concurrentie, efficiëntie, de bundeling van com-merciële activiteiten en ook non-concurrentie als pijlers onder het samenwerkings-verband hebben gekozen. Om deze doelstellingen te bereiken was de uitwisseling van informatie essentieel, partijen verschillen daarover niet van mening. Voorts blijkt het oogmerk van de gezamenlijke zeggenschap uit de afspraak dat zowel eiseressen als EOC twee bestuurszetels in CBR zouden gaan innemen, welke samenstelling geen van partijen een doorslaggevende stem in het betreffende bestuur verschaft.
4.4 Met inachtneming van de aangehaalde memorie van toelichting bij artikel 26 Mededingingswet is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands niet gebleken van een zodanig geslonken invloed van EOC op CBR dat er niet langer gesproken zou kunnen worden van gezamenlijke zeggenschap in deze onderneming. Hierbij is in de eerste plaats van belang dat partijen nog immer allebei voor de helft in CBR participeren. Behalve de non-concurrentiebepaling die inmiddels door EOC is opgezegd, staan daarmee de overige doelstellingen van de participatie nog recht overeind. Formeel strekt de zeggenschap van partijen zich dan ook nog steeds over deze terreinen uit. Feitelijk heeft EOC in elk geval nog invloed op de onderneming in haar hoedanigheid van aandeelhouder. Eiseressen hebben in dit verband gewezen op het voorstel om activiteiten in China te ontplooien, dat door EOC is tegengehouden. Daarnaast heeft EOC haar goedkeuring aan de opgemaakte jaarrekening 2005 onthouden, waardoor deze niet kon worden vastgesteld. Juist het feit dat een patstelling in het bestuur van CBR is ontstaan, waardoor partijen over en weer de Ondernemingskamer te Amsterdam hebben ingeschakeld, geeft aan dat EOC voldoende zeggenschap heeft om zich met het beleid van CBR bezig te houden. De aanwijzing van Prof. Dr. Bouma als commissaris door de Ondernemingskamer maakt dit niet anders, nu de beweegredenen van EOC kennelijk rustten op het door haar gestelde gevoerde wanbeleid binnen CBR.
4.5 Het verdwijnen van de gezamenlijke zeggenschap heeft EOC voorts onderbouwd met haar stelling dat haar geen gedetailleerde informatie vanuit CBR meer bereikt. Dit is door eiseressen gemotiveerd betwist. Zij stellen dat maandelijks nog gedetailleerde financiële informatie aan EOC wordt vertrekt. Omdat de lezingen van partijen op dit punt aldus ver uiteenlopen, kan slechts een nader onderzoek naar de feiten in dit verband uitsluitsel bieden. Een daarmee gepaard gaande verlenging van de procedure verhoudt zich echter niet met de aard van het kort geding. Voorshands rest daarom de conclusie dat niet aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van een informatiestop, zodat EOC dit thans niet kan baten bij haar beroep op het ingetreden gebrek aan gezamenlijke zeggenschap.
4.6 Ook voor zover wel dient te worden aangenomen dat EOC minder informatie dan voorheen ter beschikking krijgt van CBR, acht de voorzieningenrechter dit een geoorloofde reactie van CBR op de veranderde opstelling van EOC. Hetzelfde geldt voor het feit dat eiseressen weigeren conform de participatieovereenkomst twee - andere dan in de participatieovereenkomst genoemde - bestuursleden van EOC in het bestuur van CBR toe te laten. De inhoud van het rapport van mr. Van Hassel rechtvaardigt namelijk de conclusie dat EOC al langer CBR beconcurreert. Tevens wordt daarin de stelling van EOC weerlegd dat haar concurrerende activiteiten het gevolg zijn van de weigering van eiseressen om twee bestuurszetels aan EOC ter beschikking te stellen en het stoppen van de toevoer van gedetailleerde commerciële informatie door CBR. De vraag is echter in hoeverre dit laatste het geval is geweest en of het ontwikkelen van concurrerende activiteiten daarop een gerechtvaardige reactie betrof in plaats van de genoemde punten inhoudelijk aan de kaak te stellen. Het antwoord op die vraag daargelaten, mr. Van Hassel plaatst in zijn rapportage de veranderde opstellingen van partijen in een ander chronologisch perspectief. Uit zijn bevindingen volgt veeleer dat de terug-houdende houding van CBR ten opzichte van EOC was gelegen in de gegronde vrees dat EOC de verkregen informatie voor oneigenlijke doeleinden aan zou wenden. In het verlengde daarvan kan EOC zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet verschuilen achter haar stelling dat er sprake is van geoorloofde concurrentie, omdat zij geen beschikking meer zou hebben over concurrentie--gevoelige informatie van CBR en daar dus ook geen gebruik van kan maken. Ook voor zover van de juistheid van de stellingen omtrent de verminderde informatie-toevoer dient te worden uitgegaan, beroept CBR zich daarbij naar het oordeel van de voorzieningenrechter op een geoorloofde vorm van zelfbescherming, die in feite door EOC zelf is bewerkstelligd door haar concurrentieactiviteiten ten opzichte van CBR.
4.7 Op grond van het voorgaande is voorshands onvoldoende aannemelijk geworden dat niet langer sprake is van een gezamenlijke onderneming, als gevolg waarvan EOC niet meer kon worden gehouden aan het overeengekomen non-concurrentiebeding wegens strijd met de Europese mededingingswetgeving.
4.8 Veeleer is er sprake van een patstelling tussen partijen, die in het belang van CBR dient te worden opgelost door volledig invulling te geven aan alle gemaakte afspraken in de participatieovereenkomst danwel het volledig beëindigen van de samenwerking en partici-patie. Dit belang is niet gediend met een eenzijdig opzeggen van het non-concurrentiebeding en de concurrentie door één der participanten. De hiervoor genoemde pijlers onder de tussen partijen getroffen participatieovereenkomst zijn direct gelieerd aan bij uitstek concurrentie-gevoelige informatie. Om de samenwerking tot een succes te maken is de volledige inzet en loyaliteit van partijen nodig. De opstelling van EOC met betrekking tot - voor CBR van oudsher substantiële - klanten als Kappa en Smurfit verhouden zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geenszins met de gedachte achter de participatie-overeen-komst, waarin melding wordt gemaakt van een volledige alliantie in de meest uitgebreide zin op zowel productie als commercieel vlak. Aannemelijk is dat EOC bij haar voren-genoemde concurrentieactiviteiten heeft kunnen voortborduren op de informatie die zij uit hoofde van haar bestuurderschap en haar positie in de aandeelhoudersvergadering van CBR ter beschikking heeft gekregen. Het overnemen van klanten van CBR door EOC zal eerstgenoemde dan ook ontegenzeggelijk schade toebrengen.
4.9 Op grond van het voorgaande hebben eiseressen er een gerechtvaardigd belang
- als hierna te bepalen - om EOC te houden aan de non-concurrentiebepaling in de overeengekomen participatieovereenkomst. Van een nietigheid uit hoofde van de Europese mededingingswetgeving is - gelet op de hiervoor overwogen uitzonderingsbepaling - voorshands niet gebleken. EOC zal worden veroordeeld voormelde non-concurrentie-bepaling in elk geval na te leven met betrekking tot de in de vordering expliciet bij name genoemde klanten van CBR, te weten Kappa Graphic Board te Sappemeer, Kappa Graphic Board te Hoogezand, SmurfitKappa Solidboard te Nieuweschans en alle overige vestigingen van de Smurfit-groep in Nederland en/of Duitsland. Met betrekking tot overige afnemers is de vordering te ruim geformuleerd om voor toewijzing in aanmerking te kunnen komen. Aan de veroordeling zal een dwangsom worden verbonden van € 25.000,-- voor iedere dag, of gedeelte daarvan, dat EOC na de datum van de betekening van dit vonnis daarmee in gebreke blijft. Hierbij geldt een maximum van te verbeuren dwangsommen van
€ 5.000.000,--. Met betrekking tot de overige (neven)vorderingen wordt bij eiseressen geen bijzonder belang aanwezig geacht, zodat deze zullen worden afgewezen.
4.10 EOC zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van eiseressen worden begroot op:
- dagvaarding € 84,87
- vast recht € 248,00
- salaris procureur € 816,00
Totaal € 1.148,87
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1 verbiedt EOC middellijk of onmiddellijk, actief of passief, poeder- en lijmproducten en/of andere producten die concurrerend zijn, althans concurrerend te achten zijn aan de producten van eiseressen, aan Kappa Graphic Board te Sappemeer, Kappa Graphic Board te Hoogezand, SmurfitKappa Solidboard te Nieuweschans en alle overige vestigingen van de Smurfit-groep in Nederland en/of Duitsland, aan te bieden, te verkopen of te leveren, een en ander op straffe van een dwangsom van € 25.000,- per dag of gedeelte daarvan dat EOC dit verbod overtreedt, berekend vanaf de dag nadat dit vonnis aan EOC is betekend en met een maximum van te verbeuren dwangsommen van € 5.000.000,--;
5.2 veroordeelt EOC in de proceskosten van de procedure, aan de zijde van eiseressen tot op heden begroot op € 1.148,87.
5.3 verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4 wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Oostdijk en uitgesproken op 17 november 2006.
jso