ECLI:NL:RBGRO:2006:AY8301
Rechtbank Groningen
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Gezag over minderjarige na beëindiging geregistreerd partnerschap
In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee vrouwen die hun geregistreerd partnerschap hebben beëindigd. Een van hen, verzoekster, oefent op basis van artikel 1:253b van het Burgerlijk Wetboek het gezag over de minderjarige B. uit. Verzoekster wenst dat het gezag voortaan samen met haar huidige partner wordt uitgeoefend, wat door het Hof is goedgekeurd. De andere vrouw, verweerster, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, met de wens om samen met haar voormalige partner het gezamenlijk gezag over het kind uit te oefenen. De rechtbank constateert dat er momenteel geen familierechtelijke relatie tussen het kind en verzoekster bestaat, en dat artikel 1:253sa BW niet van toepassing is, omdat dit wetsartikel pas na de geboorte van het kind in werking is getreden. De rechtbank oordeelt dat verzoekster ontvankelijk is in haar verzoek, ondanks dat er geen gezamenlijk verzoek is gedaan, omdat de regel dat enkel op gezamenlijk verzoek gezag kan worden toegekend, een ongeoorloofde beperking vormt van het recht op toegang tot de rechter zoals gegarandeerd door artikel 6 lid 1 van het EVRM. De rechtbank houdt de beslissing over het gezag aan en verwijst de zaak naar de enkelvoudige kamer voor verdere behandeling. De zaak wordt behandeld met gesloten deuren op 17 augustus 2006.