Ten aanzien van de geplaatste en thans nog in geding zijnde buitenste erfafscheidingen stelt de rechtbank vast dat sprake is van een bouwwerk als bedoeld in artikel 1, onder 5, van de planvoorschriften. De erfafscheidingen zijn in strijd met het bestemmingsplan Paterswoldsemeer. Uit artikel 16, onder A, sub 4, van de planvoorschriften blijkt dat de op de kaart voor natuurgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Daarvan is in het onderhavige geval sprake. In datzelfde artikel is onder C, sub 2 echter bepaald dat er uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd ten behoeve van:
1. natuur en landschapsbeheer;
2. de in lid A, sub 3 genoemde gebouwen (gebouwen ten behoeve van recreatief gebruik, onderhoud en beheer),
terwijl de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 2,00 meter mag bedragen.
Gesteld noch gebleken is dat de erfafscheidingen een functie hebben als hier bedoeld.
De erfafscheidingen zijn derhalve in strijd met het bestemmingsplan, terwijl ze bovendien zijn gebouwd zonder vergunning.
Verweerder is dus in beginsel bevoegd op te treden. Dat is evenwel -voor zover dat de strijdigheid met het bestemminsplan betreft- niet zonder meer het geval voor zover de bouwwerken onder het overgangsrecht vallen. De volgende vraag die daarom moet worden beantwoord is de vraag of de erfafscheidingen onder het overgangsrecht vallen.
Ingevolge artikel 26, onder A, van de planvoorschriften mogen bouwwerken, welke afwijken van het plan en ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaan (...), mits de bestaande afwijkingen naar aard en omvang niet worden vergroot:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit (...) geheel worden vernieuwd,
veranderd of uitgebreid (...).
In deze overgangsbepaling wordt geen onderscheid gemaakt tussen onder het voorafgaande plan bestaande legale en illegale gebouwen. In beginsel valt de in geding zijnde erfafscheiding daarmee onder het overgangsrecht.
Hiermee is nog niet gezegd dat verweerder niet meer tegen de erfafscheidingen kan optreden. De legaliserende werking van het overgangsrecht wordt namelijk doorbroken indien de illegale situatie onder het oude plan tijdig is gewraakt. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. Reeds in november 1996 zijn er gesprekken gevoerd met de vader van eiseres, waarin door verweerder duidelijk is gemaakt dat er sprake was van een illegale situatie. De enkele omstandigheid dat er destijds (en ook nadien) niet eerder daadwerkelijk is opgetreden, is gelegen in het feit dat verweerder heeft afgewacht totdat er meer duidelijkheid was omtrent het ontwerpbestemmingsplan Paterswoldsemeer. Ook nadien zijn partijen hierover constant in gesprek geweest. Onder die omstandigheden was het eiseres duidelijk dat de erfafscheidingen illegaal waren en kan zij niet met succes een beroep doen op het hiervoor genoemde overgangsrecht.
Dit betekent dat verweerder bevoegd was handhavend op te treden. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld is geen sprake. De rechtbank wijst daarbij in algemene zin op het strikte beleid dat verweerder hanteert, waarbij de natuurwaarden voorop staan en op grond waarvan geen toestemming wordt gegeven bouwwerken te plaatsen.
Voorts gaat het door eiseres gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel niet op. Ten aanzien van de heer [naam1] is eveneens handhavend opgetreden. Voor zover dat niet het geval is, is het zo dat op het perceel van [naam1], anders dan op dat van eiseres, niet de bestemming Natuurgebied rust, maar de bestemming 'woondoeleinden'. Het perceel van mevrouw [naam2] heeft dezelfde bestemming, maar door eiseres is niet betwist dat daarop geen bouwwerken staan, zodat ook in zoverre van gelijke gevallen geen sprake is.
Gelet op het voorgaande is het beroep, voor zover dat is gericht tegen de erfafscheidingen, ongegrond.