ECLI:NL:RBGRO:2006:AV2162

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
9 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/174 ZFW V05
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor vergoeding van kosten van endoscopische herniaoperatie in Duitsland

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van verweerster, de Stichting Centrale Zorgverzekeraars, waarin toestemming voor een endoscopische herniaoperatie in de Alpha Klinik te München werd geweigerd. Eiseres had eerder al drie lumbale herniaoperaties ondergaan en verzocht om vergoeding van de kosten van een nieuwe behandeling, die door haar huisarts was aangevraagd. Verweerster stelde dat er geen medische noodzaak was voor de operatie en dat de ingreep niet gebruikelijk was voor patiënten die eerder in hetzelfde gebied waren geopereerd. De rechtbank heeft de zaak op 31 januari 2006 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een medisch adviseur. De rechtbank oordeelde dat verweerster onvoldoende had gemotiveerd waarom de endoscopische behandeling niet als verstrekking kon worden aangemerkt en dat eiseres op basis van de medische gegevens had aangetoond dat de operatie medisch geïndiceerd was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerster en oordeelde dat eiseres recht had op vergoeding van de kosten van de diagnosestelling en het vervoer, maar niet voor de reeds uitgevoerde operatie. De rechtbank veroordeelde verweerster tot betaling van de proceskosten van eiseres en het griffierecht.

Uitspraak

GRONINGEN
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 05/174 ZFW V05
Uitspraak in het geschil tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. C.R. Post
en
de Stichting Centrale Zorgverzekeraars , groep Ziekenfonds (CZ), verweerster.
1. Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 28 december 2004.
In dit (bestreden) besluit heeft verweerster haar besluit van
26 maart 2004, om eiseres toestemming te weigeren voor een behandeling (een endoscopische herniaoperatie lumbaal) in de Alpha Klinik te München, vernietigd en bepaald dat eiseres in aanmerking komt voor vergoeding van de kosten van diagnosestelling en een vergoeding van de kosten van vervoer tot maximaal 400 km. De reeds uitgevoerde endoscopische herniaoperatie wordt niet vergoed.
2. Zitting
Het geschil is behandeld op de zitting van 31 januari 2006.
Eiseres is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. C.R. Post en T. Ostendorf.
Verweerster heeft zich -na voorgaande kennisgeving- niet doen vertegenwoordigen.
3. Beoordeling van het geschil
3.1. feiten en procesverloop
Eiseres, geboren op […] 1952, had reeds driemaal -in 1994, 1995 en 2000- een lumbale herniaoperatie L5-S1 ondergaan, toen zij verweerster op 18 maart 2004 toestemming verzocht voor een behandeling van de op dat moment bestaande rugklachten in de Alpha Klinik te München. Deze aanvraag is mede ingevuld door de huisarts van eiseres. Eiseres heeft aangegeven ook in 2001 en 2003 een hernia te hebben gehad, welke men niet heeft willen opereren in verband met het te grote risico.
Bij besluit van 26 maart 2004 heeft verweerster eiseres medegedeeld dat de gevraagde toestemming niet verleend kan worden, omdat niet is gebleken van een medische noodzaak voor behandeling in een buitenlands ziekenhuis en voorzover die noodzaak er wel zou zijn, in geen geval toestemming verleend zou worden voor een behandeling in de Alpha Klinik te München, een privékliniek/commercieel ziekenhuis, waarmee geen contactuele relatie bestaat.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 2 mei 2004 -aangevuld op 20 oktober 2004- bezwaar gemaakt. Eiseres heeft -kort gezegd- aangevoerd dat zij in Nederland nergens meer terecht kan. Eisers heeft zich voorts op grond van jurisprudentie op het standpunt gesteld dat een patiënt een vrije keuze heeft en een ziekenhuisbehandeling, die naar internationale maatstaven voldoende is bewezen en beproefd, niet mag worden geweigerd, omdat die behandeling in het eigen land niet voorhanden is.
Eiseres werd wegens een recidief prolaps L5-S1 links, op 8 april 2004 geopereerd in de Alpha Klinik te München.
Op 16 juli 2004 heeft eiseres het operatieverslag en nadere stukken aan verweerder gezonden.
Op verzoek van verweerster heeft het College voor zorgverzekeringen (CVZ) op
13 december 2004 een advies uitgebracht als bedoeld in artikel 74 van de
Ziekenfondswet (ZFW). Het CVZ heeft aangegeven dat sedert september 2002 de endoscopische hernia operatie op lumbaal niveau gebruikelijk is te achten bij patiënten die nog niet eerder zijn geopereerd. Er is derhalve geen sprake van een verstrekking in de zin van de Ziekefondswet. Om deze reden heeft het CVZ geadviseerd de kosten van de operatie niet te vergoeden. Voor wat betreft de kosten van de diagnosestelling is het CVZ van mening dat deze beschouwd kunnen worden als een second-opinion, welke als verstrekking kan worden aangemerkt, en waarvoor een verwijzing door de huisarts voorhanden is. Deze kosten dienen integraal te worden vergoed.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerster vervolgens bepaald dat eiseres alsnog in aanmerking komt voor vergoeding van de kosten van diagnosestelling (een bedrag van
€ 993,17) omdat er sprake is van een verstrekking en omdat het gaat om extramurale zorg. Daarnaast worden de kosten van vervoer tot een maximum van 400 km vergoed.
De (kosten van de) reeds uitgevoerde endoscopische herniaoperatie wil verweerster niet vergoeden.
Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat de ingreep geen verstrekking is, omdat eiseres al eerder is geopereerd in hetzelfde gebied. Een dergelijke recidief ingreep is niet gebruikelijk in de internationale kring van beroepsgenoten, aldus verweerder. Daarnaast wil verweerder deze kosten niet vergoeden omdat er blijkens de voorhanden zijnde medische gegevens geen harde medische indicatie was voor een endoscopische herniaoperatie.
Onder overlegging van een email van dr. M. Iprenburg, orthopedisch chirurg in het Wilhelmina Ziekenhuis te Assen, heeft eiseres in beroep aangegeven dat bij orthopeden en neurologen consensus bestaat om bij een recidief dezelfde criteria aan te houden als bij een primaire hernia. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat endoscopische ingrepen bij recidief hernia’s veel minder gunstig zijn dan bij primaire operaties en zeker niet minder dan open re-operaties.
Eiseres stelt dat zij gelet op haar behoefte en uit een oogpunt van een doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op voornoemde ingreep was aangewezen. Verweerster heeft niet gekeken naar alle omstandigheden van het geval en nagelaten zorgvuldig te beoordelen of voor eiseres daadwerkelijk geen operatieve mogelijkheden resteerden. Hoewel eiseres verweerster diverse malen bewijs -afdrukken van MRI-scans, de videoband van de operatie- heeft aangeboden, waaruit eenduidig een hernia blijkt, is verweerster hierop niet ingegaan. Verweerster stelt slechts dat er geen sprake was van een harde medische indicatie waardoor de operatieve ingreep niet doelmatig zou zijn.
Eiseres acht voorts de wél vergoede kosten onvoldoende en zij meent verder dat de volledige reiskosten verband houdend met de operatie op 8 april 2004 vergoed dienen te worden.
In een verweerschrift van 5 april 2005 heeft verweerster haar standpunt ten aanzien van de gebruikelijkheid van de ingreep gehandhaafd, opnieuw aangegeven dat er geen medische indicatie was voor deze ingreep, en het standpunt ingenomen dat zelfs als er wel een medische indicatie zou zijn, geen toestemming gegeven zou zijn voor behandeling in een commerciële instelling zoals de Alpha Klinik in München omdat deze ongecontroleerde tarieven in rekening brengt. Verweerder heeft als nieuw argument om het verzoek van eiseres af te wijzen naar voren gebracht dat eiseres niet door een gecontracteerde behandelaar (de huisarts of specialist) naar de Alpha Klinik is verwezen. Tot slot heeft verweerster erkend dat de vergoeding van de reiskosten in verband met de diagnosestelling abusievelijk is beperkt tot 400 km en dat zij eiseres daarom terzake nader zal berichten.
Eiseres heeft ter ondersteuning van het door haar ingenomen standpunt een rapport ingezonden van Th. A. Dokkum, neurochirurg, verbonden aan het MAC, gedateerd
9 juni 2005. Deze komt daarin tot de conclusie dat er op basis van de aanwezige medische gegevens bij eiseres op 8 april 2004 een evidente medische indicatie bestond om een hernia operatie te ondergaan. Er is naar zijn oordeel op de MRI van 17 maart 2004, gemaakt in München, een duidelijke hernia te zien.
3.2. rechtsoverwegingen
-I- Een verstrekking.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de ZFW hebben verzekerden aanspraak op verstrekkingen ter voorziening in hun geneeskundige verzorging, voor zover met betrekking tot die zorg geen aanspraak bestaat ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Aard, inhoud en omvang van deze verstrekkingen zijn nader uitgewerkt bij en krachtens het op artikel 8, tweede lid, van de ZFW vastgestelde Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering . Blijkens artikel 12, eerste lid, aanhef en onder a van het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering juncto artikel 8, eerste lid, onder a van de ZFW wordt medisch-specialistische zorg, verleend door of vanwege een ziekenhuis, naar de omvang bepaald door hetgeen in de kring van beroepsgenoten gebruikelijk is.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ) van
12 juli 2001, reg.nr. C-157/99, volgt dat in het kader van de vraag of een behandeling in de kring van de beroepsgenoten gebruikelijk is, beoordeeld dient te worden of deze door de internationale wetenschap voldoende is beproefd en deugdelijk bevonden. Bij die beoordeling dienen alle beschikbare relevante gegevens in aanmerking te worden genomen, waaronder met name literatuur, wetenschappelijke onderzoeken en gezaghebbende meningen van specialisten, alsmede de vraag of de betrokken behandeling al dan niet wordt gedekt door het stelsel van ziektekostenverzekering van de lidstaat waarin de behandeling plaatsvindt.
Vaststaat dat een endoscopische behandeling van een lumbale hernia bij patiënten die nog niet eerder zijn geopereerd, een hernia hebben welke zich op één niveau bevindt en kortdurend klachten hebben, inmiddels (na 2002) beschouwd wordt als een gebruikelijke behandeling. De rechtbank verwijst naar de beantwoording door het CVZ van door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) gestelde vragen d.d. 28 oktober 2004 en de uitspraak van de CRvB van 11 oktober 2005, USZ 2005, 393.
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet behoort tot deze patiëntencategorie omdat zij wel eerder is geopereerd in hetzelfde gebied.
De eerste vraag die partijen dus verdeeld houdt is of verweerster terecht het standpunt heeft ingenomen dat de endoscopische behandeling van een lumbale hernia bij deze zogenoemde recidief patiënten geen gebruikelijke behandeling is en dus niet behoort tot de verstrekkingen als bedoeld in voornoemd artikel 12 ZFW.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
Verweerster verwijst ter ondersteuning van het door haar ingenomen standpunt naar de door haar als productie 1 met bijlagen ingezonden stukken. Het gaat hier om de beantwoording van door de CRvB gestelde vragen. De vijfde door de CRvB gestelde vraag luidt als volgt:
“Kunt u ingaan op het door u gemaakte onderscheid tussen patiënten die al eerder (op hetzelfde niveau) zijn geopereerd en patiënten bij wie dat niet het geval is, dit in relatie met de door u aangetroffen literatuur/meningen van gezaghebbende specialisten?”
In antwoord hierop is door het CVZ aangegeven:
“Een hernia kan slechts één keer verwijderd worden, alle vervolgoperaties zijn verwijderingen van resten of vergroeiing.
Uit de literatuurstudies betreffende de werkzaamheid en veiligheid van de endoscopische hernia operaties blijkt dat (bijna altijd) de endoscopische disectomie is uitgevoerd bij patiënten met een lumbale hernia die :
- nog niet eerder zijn geopereerd;
- een hernia hebben welke zich op één niveau bevindt;
- kortdurende klachten hebben. (zie de studies in bijlage 1)
Op grond van het uitgangspunt dat de gebruikelijkheid van de behandeling wordt vastgesteld op grond van wetenschappelijke onderzoeksresultaten betekent dit dat alleen bij deze patiëntencategorie de werkzaamheid en de veiligheid in voldoende mate is aangetoond.”
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van het CVZ dat de wetenschappelijke onderzoeksresultaten zich hoofdzakelijk beperken tot bovengenoemde patiëntencategorie. Dit is door eiseres ook niet als zodanig bestreden.
Vervolgens ligt de vraag voor of deze vaststelling tot gevolg moet hebben dat de ingreep voor andere patiëntencategorieën (nog) niet gebruikelijk moet worden geacht.
Uitgaande van het gegeven dat iedere patiënt verschillend is en er in die zin dus altijd een onderscheid gemaakt kan worden, kan een dergelijk gevolg naar het oordeel van de rechtbank alleen aangenomen worden indien er voor het gemaakte onderscheid in patiënten (categorieën) objectieve medische redenen aangevoerd worden. Er dient medisch onderbouwd te worden waarom de aangenomen gebruikelijkheid van een specifieke behandeling voor een specifieke aandoening voor bepaalde patiënten (categorieën) niet zou gelden en waarom voor die patiënten (categorieën) nader wetenschappelijk onderzoek noodzakelijk is om eventueel gebruikelijkheid aan te kunnen nemen.
Het CVZ heeft echter volstaan met aan te geven dat de betreffende ingreep feitelijk voornamelijk is uitgevoerd op voornoemde patiëntencategorie. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee echter niet gemotiveerd waarom medisch gezien de onderzoeksgegevens behorend bij die categorie niet gebruikt zouden kunnen worden voor bijvoorbeeld de recidief-patiënten; waarom het daarbij zou gaan om een zodanig andere ingreep dat er nieuwe onderzoeksgegevens noodzakelijk zijn.
Verweerster heeft ter motivering van het door haar ingenomen standpunt volstaan met een verwijzing naar het rapport met bijlagen van het CVZ. De (medische) reactie van
18 juli 2005 op het door eiseres ingezonden expertiserapport van Th. Dokkum bevat slechts het standpunt dat “de techniek voor de individuele patiënt een meerwaarde dient te hebben en dat uitgedrukt in een statistisch significante en daarna in een klinisch relevante uitkomst op basis van methodologisch verantwoord onderzoek.” Hierin wordt echter geen antwoord gegeven op de vraag waarom er sprake is van zodanig verschillende patiëntencategorieën dat daarvoor apart onderzoek noodzakelijk is. Voorts heeft verweerster verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Den Bosch van 20 oktober 2004 (RZA 2004, 7). De rechtbank stelt vast dat de in die zaak blijkbaar ter zitting gegeven toelichting, ondersteund door een brief van de Nederlandse vereniging van neurochirurgen, in de onderhavige beroepszaak niet is gegeven.
Bovendien heeft de door eiseres ter zitting meegenomen medisch adviseur aangegeven dat voor het succes van zowel de open operatietechniek als de endoscopische operatietechniek doorslaggevend is of de hernia (los van het littekenweefsel) goed zichtbaar is.
De rechtbank komt dan ook dat tot de conclusie dat verweerster onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de endoscopische behandeling van een lumbale hernia bij een patiënt die reeds eerder in hetzelfde gebied is geopereerd niet als verstrekking in de zin van
artikel 12 ZFW aan te merken is nu onvoldoende is gemotiveerd waarom de reeds geaccepteerde onderzoeksresultaten niet gelden voor deze patiëntencategorie.
De rechtbank ziet hierin reden de bestreden beslissing te vernietigen en het beroep gegrond te verklaren.
Teneinde te bezien of de rechtsgevolgen in stand kunnen blijven overweegt de rechtbank ten aanzien van de door verweerster subsidiair aangevoerde afwijzingsgronden als volgt.
-II- De medische indicatie.
In artikel 2a van het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering is bepaald:
De aanspraak op een verstrekking kan slechts tot gelding worden gebracht voorzover de verzekerde, gelet op zijn behoefte en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs daarop naar aard, inhoud en omvang is aangewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is door eiseres aan de hand van de door haar ingezonden medische stukken genoegzaam aangetoond dat zij op 8 april 2004 een hernia had en
dat, gezien haar op dat moment bestaande klachten, een operatie medisch geïndiceerd was. Dat deze conclusie pas achteraf aan de hand van de op 17 maart 2004 in München gemaakte MRI en het operatieverslag getrokken kon worden, kan aan het bovenstaande niet afdoen nu blijkens de eerdere rapportages van de behandelend specialisten in Nederland ook bij hen twijfel bestond over het bestaan van een hernia (“niet evident duidelijk klinisch beeld en niet duidelijke MRI”) en het bestaan daarvan dus ook niet kon worden uitgesloten.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook in het bepaalde in artikel 2a van het verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering geen reden gelegen eiseres de gevraagde vergoeding te weigeren.
-III- Het toestemmingsvereiste.
Artikel 9, eerste, derde, en vierde lid, ZFW luidt als volgt.
1. De verzekerde die zijn aanspraak op een verstrekking geldend wil maken, wendt zich daartoe tot een persoon of een instelling met wie of met welke het ziekenfonds waarbij hij is ingeschreven tot dat doel een overeenkomst als bedoeld in artikel 44 heeft gesloten.
3. In afwijking van het eerste lid kan een ziekenfonds een verzekerde die een aanspraak op een verstrekking geldend kan maken toestemming verlenen zich voor de onder die verstrekking vallende zorg tot een niet door het ziekenfonds gecontracteerde persoon of instelling te wenden. In dit geval heeft de verzekerde in plaats van aanspraak op de verstrekking, aanspraak op gehele of gedeeltelijke vergoeding van de voor deze zorg gemaakte kosten.
4. Bij ministeriële regeling:
a. wordt bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden de verzekerde voor het verkrijgen van een aanspraak op vergoeding als bedoeld in het derde lid, geen toestemming van het ziekenfonds behoeft;
b. wordt de hoogte van de vergoeding bepaald, waarbij deze voor verschillende gevallen verschillend kan worden vastgesteld;
c. kunnen voorwaarden worden bepaald waaraan de verzekerde moet voldoen, wil toestemming kunnen worden verleend;
d. kan worden bepaald in welke gevallen geen toestemming wordt verleend.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1 van de Regeling hulp in het buitenland ziekenfondsverzekering worden als gevallen, waarin een ziekenfonds aan een verzekerde toestemming kan verlenen zich voor het geldend maken van zijn recht op een verstrekking te wenden tot een persoon of inrichting buiten Nederland, aangewezen de gevallen waarin het ziekenfonds heeft vastgesteld dat zulks voor de geneeskundige verzorging van die verzekerde nodig is.
Onder verwijzing naar het arrest Müller-Fauré en van Riet van het HvJ van 13 mei 2003, alsmede de uitspraak van de CRvB van 18 juni 2004, LJN AP 4742, overweegt de rechtbank dat de artikelen 59 en 60 van het EG-Verdrag zich verzetten tegen bovengenoemde wettelijke regeling, voorzover daarin de vergoeding van extramurale zorg die in een andere lidstaat is verleend door een persoon of een instelling waarmee het ziekenfonds waarbij de verzekerde staat ingeschreven, geen overeenkomst heeft gesloten, afhankelijk wordt gesteld van de voorafgaande toestemming van dit ziekenfonds, ook al kent de nationale wetgeving een regeling van verstrekkingen in natura volgens welke de verzekerden geen recht hebben op vergoeding van de kosten die zij voor medische verzorging hebben gemaakt, maar op de verzorging zelf, die gratis wordt verleend.
Naar het oordeel van de rechtbank kan eerst van intramurale zorg gesproken worden indien bij behandelingen waarbij naar internationaal-medische normen ten minste één overnachting in een ziekenhuis medisch gebruikelijk wordt geacht. Alle andere behandelingen dienen als extramurele zorg te worden beschouwd. (CRvB 18 juni 2004, LJN AP 4794).
De rechtbank stelt vast dat eiseres de endoscopische behandeling van haar lumbale hernia in dagbehandeling heeft ondergaan. Voorts heeft verweerster niet aangetoond dat dit een naar internationaal-medische normen ongebruikelijke gang van zaken zou zijn. Met eiseres is de rechtbank dan ook van oordeel dat dit een extramurale behandeling betreft.
Dit brengt met zich dat uit het arrest Müller-Fauré en Van Riet voortvloeit dat de artikelen 59 en 60 van het EG-Verdrag er aan in de weg staan dat verweerster aan eiseres het toestemmingsvereiste, voortvloeiend uit artikel 9, vierde lid, ZFW juncto artikel 1 Rhbz, mag tegenwerpen. De rechtbank concludeert dat de endoscopische hernia operatie die eiseres in Duitsland heeft ondergaan ook zonder toestemming van verweerster voor vergoeding in aanmerking komt, indien het daarbij tenminste gaat om een verstrekking als bedoeld in artikel 12 van het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering .
Hiervan uitgaande komt de rechtbank niet meer toe aan een beoordeling van het door verweerster ingenomen standpunt dat haar in geval van toestemming ex artikel 9,
vierde lid, ZFW, een discretionaire bevoegdheid toekomt om een behandeling in een commerciële kliniek, zoals de Alpha Klinik in München, niet toe te staan.
-IV- De verwijzing.
Ingevolge het tweede lid van artikel 12 van het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering bestaat op de zorg, bedoeld in het eerste lid, slechts aanspraak op verwijzing van de huisarts van de verzekerde, op verwijzing van een bedrijfsarts of op verwijzing van de specialist naar wie de verzekerde werd verwezen.
Verweerster heeft in het verweerschrift aanvullend gesteld dat eiseres bij gebrek aan een verwijzing door haar huisarts naar de Alpha Klinik geen vergoeding kan krijgen voor de daar door haar ondergane behandeling.
Deze afwijzingsgrond is, zo is ook door verweerster erkend, niet opgenomen in het bestreden besluit. Blijkens de formulering van het verweerschrift is de aanvulling ook niet bedoeld als een wijziging van het bestreden besluit in de zin van artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat deze afwijzingsgrond niet ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit en in die zin geen onderdeel uitmaakt van het geschil.
Ten behoeve van de heroverweging die zal volgen in verband met de vernietiging van het bestreden besluit in deze uitspraak merkt de rechtbank ten overvloede op dat reeds in het door de huisarts van eiseres ingevulde gedeelte van het aanvraagformulier zorg in het buitenland gesproken wordt over het voorleggen van de vraag “of men daar (in de Alpha Klinik) operatie zou kunnen doen”. Voorts blijkt uit het advies van het CVZ van
4 augustus 2004, welk advies door verweerster is overgenomen in het bestreden besluit, dat “voor de second opinion (bij de Alpha Klinik) een gespecificeerde aanvraag door de huisarts is gedaan, welke naar het oordeel van het College met een verwijzing mag worden gelijkgesteld”. Diezelfde aanvraag heeft ook ten grondslag gelegen aan het huidige bestreden besluit.
Op basis van hetgeen is overwogen onder II en III ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
Verweerster zal een nieuw besluit dienen te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient ingevolge artikel 8:74, eerste lid, Awb, tevens te worden bepaald, dat het door eiseres betaalde griffierecht ad € 37,- door verweerster aan eiseres wordt vergoed.
De rechtbank acht verder termen aanwezig verweerster op de voet van artikel 8:75, eerste lid, Awb, te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken en wijst verweerster aan als de rechtspersoon die de kosten moet betalen.
Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt de rechtbank deze kosten op € 1938,02, zoals nader aangegeven op een bij de uitspraak gevoegde bijlage.
4. Beslissing
De rechtbank Groningen,
RECHT DOENDE,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van verweerster van 28 december 2004;
- bepaalt dat verweerster eiseres het betaalde griffierecht ad € 37,- dient te vergoeden;
- veroordeelt verweerster in de proceskosten van eiseres, welke zijn vastgesteld op
€ 1938,02 en bepaalt dat verweerster eiseres deze kosten dient te betalen.
Aldus gegeven door mr. D.J. Klijn, rechter en door haar in het openbaar uitgesproken
op 9 februari 2006, in tegenwoordigheid van L. Smidt als griffier.
De griffier, De rechter,
De rechtbank wijst er op, dat partijen en andere belanghebbenden binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij
de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Afschrift verzonden op:
typ: ls Bijlage: Staat van kosten.