ECLI:NL:RBGRO:2005:BB5761

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
12 augustus 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/1084 BELEI STRA
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering IPR-bijdrage aan NV wegens gebrek aan zelfstandigheid onderneming

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 12 augustus 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen N.V. VAM, gevestigd te Wijster, en het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN). Eiseres, N.V. VAM, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin een subsidieaanvraag in het kader van de Investeringspremieregeling regionale projecten Noord Nederland 2000 (IPR 2000) werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de aanvraag heeft afgewezen op basis van het standpunt dat de GAVI-VAM, een afvalverwerkingsinstallatie, niet als een zelfstandige onderneming kan worden aangemerkt volgens de criteria van de IPR 2000.

Eiseres betwist deze afwijzing en stelt dat de GAVI-VAM wel degelijk voldoet aan de criteria voor zelfstandigheid, waaronder het beschikken over een eigen administratie, verslaggeving, huisvesting en handelsnaam. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, indien wordt aangenomen dat de GAVI-VAM een zelfstandige onderneming is, dit zou leiden tot het ontbreken van procesbelang voor eiseres. Dit omdat de aanvraag dan niet door eiseres zelf, maar door de VAMIJ Beheer CV en/of de VAMIJ Exploitatie BV had moeten worden ingediend.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gronden die door eiseres zijn aangevoerd niet kunnen leiden tot het door haar beoogde resultaat, namelijk het verkrijgen van de subsidie. Daarom heeft de rechtbank het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van het vaststellen van belanghebbendheid in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor een directe betrokkenheid bij het besluit.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
SECTOR BESTUURSRECHT
ENKELVOUDIGE KAMER
Reg.nr.: AWB 04/1084 BELEI STRA
U I T S P R A A K
in het geschil tussen
N.V. VAM, gevestigd te Wijster, eiseres,
gemachtigde: drs. J.A. de Hosson,
en
het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN), verweerder.
1. ONDERWERP VAN GESCHIL
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 september 2004, verzonden op 13 september 2004.
In dit (bestreden) besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 23 januari 2004, tot afwijzing van een subsidieaanvraag in het kader van de Investeringspremieregeling regionale projecten Noord Nederland 2000 (IPR 2000), projectnummer 30030, ongegrond verklaard en het besluit gehandhaafd.
2. ZITTING
Het geschil is behandeld op de zitting van 10 augustus 2005.
Namens eiseres zijn aldaar verschenen haar gemachtigde, M. Kokhuis en R. Diepman.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.P. Gabry, mr. J.J.J. Heeringa en drs. C. van Rosendal.
3. BEOORDELING VAN HET GESCHIL
Op 10 april 2003 is door PNO Consultants namens eiseres een pro forma aanvraag voor een bijdrage in het kader van de IPR 2000 ingediend.
De aanvraag betreft een uitbreidingsproject, dat gericht is op het vergroten van de afvalverwerkingscapaciteit van de GAVI (Geïntegreerde Afvalverwerkingsinstallatie) VAM.
Bij besluit van 23 januari 2004 heeft verweerder afwijzend op de aanvraag beslist.
Op 27 februari 2004 is namens eiseres door PNO Consultants een bezwaarschrift ingediend, dat op 26 maart 2004 is voorzien van gronden.
Van de gelegenheid te worden gehoord, heeft eiseres op 10 juni 2004 gebruik gemaakt.
Onder verwijzing naar het advies van de externe commissie voor de bezwaarschriften van 10 juni 2004 heeft verweerder bij het thans bestreden besluit het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Verweerder heeft daarbij het standpunt ingenomen dat de GAVI-VAM niet als een zelfstandige onderneming in de zin van artikel 1, sub a, van de IPR 2000 kan worden aangeduid. Dit houdt in dat de uitbreidingscriteria, zoals gesteld in artikel 14 IPR 2000, moeten worden gerelateerd aan de N.V. VAM. Verweerder is van oordeel dat het onderhavige project aan geen van de uitbreidingscriteria voldoet.
Eiseres stelt zich in het beroepschrift op het standpunt dat wel wordt voldaan aan in artikel 1 IPR 2000 gestelde criteria. De GAVI-VAM beschikt over een eigen administratie, zelfstandige verslaggeving, zelfstandige huisvesting en over een eigen handelsnaam. De eerste drie criteria worden volgens eiseres door verweerder niet bestreden.
Wel heeft verweerder -ten onrechte- het vierde criterium, het beschikken over een eigen handelsnaam, bestreden. Eiseres is van oordeel dat er wel sprake is van het voeren van een eigen handelsnaam, namelijk GAVI-VAM. Onder deze naam wordt in de feitelijke situatie gehandeld binnen de N.V. VAM en naar relaties van de N.V. VAM.
Het feit dat de installatie is gebouwd in opdracht van de VAMIJ C.V. doet naar het oordeel van eiseres niet ter zake voor de beantwoording van de vraag of sprake is van het voeren van een eigen handelsnaam.
Het zijn van een rechtspersoon vormt in het kader van de IPR 2000 volgens eiseres geen criterium voor de vraag of een onderneming zelfstandig is. Ook het bestaan van een nauwe verwantschap tussen de activiteiten van GAVI-VAM en de overige activiteiten is geen criterium voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van een zelfstandige onderneming. Bepalend is of er sprake is van organisatorische en bedrijfsmatige zelfstandigheid. Eiseres concludeert dat wordt voldaan aan dat criterium, zodat een afwijzing op deze grond geen stand kan houden. Voorts voert eiseres aan dat GAVI-VAM een profit centre is als bedoeld in de IPR (het verrichten van afvalverwerkingsactiviteiten met winstoogmerk).
Op basis van het geschil zoals dat aan de rechtbank is voorgelegd, dient de rechtbank te beoordelen of verweerder op goede gronden tot het oordeel is kunnen komen dat GAVI-VAM geen zelfstandige onderneming als bedoeld in artikel 1, sub a, IPR 2000 is. Daaraan voorafgaand dient de rechtbank evenwel ambtshalve te toetsen of sprake is van een (primair) besluit en of eiseres wel belanghebbende is bij dat besluit.
Naar het oordeel van de rechtbank is daaraan voldaan. Eiseres heeft een aanvraag om subsidie gedaan gedaan en verweerder heeft in dat kader de uitbreidingscriteria gerelateerd aan eiseres.
Een andere vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor gesteld ziet is of de gronden die eiseres aanvoert wel kunnen leiden tot hetgeen zij met de procedure beoogt.
Eiseres heeft in het beroepschrift en aanvankelijk ter zitting betoogt dat de GAVI-VAM een zelfstandige onderneming is en de uitbreidingscriteria daaraan gerelateerd moeten worden. Ter zitting is dit standpunt voorts gewijzigd, dan wel verduidelijkt, door te stellen dat daarmee de VAMIJ Beheer CV en/of de VAMIJ Exploitatie BV bedoeld zijn. De uitbreidingscriteria hadden daaraan moeten worden gerelateerd, waarbij heeft te gelden dat de aanvraag gedaan had moeten worden door de VAMIJ Exploitatie BV en/of de VAMIJ Beheer CV.
Als ervan moet worden uitgegaan dat de uitbreidingscriteria gerelateerd moeten worden aan de GAVI-VAM, omdat dit een zelfstandige onderneming is, dan wel -gelijk ter zitting is betoogd- aan de VAMIJ Exploitatie BV en/of de VAMIJ Beheer CV, waarbij deze laatste vennootschappen als aanvragers hebben te gelden, dan zou dat betekenen dat eiseres niet (langer) als belanghebbende kan worden aangemerkt. Zij is dan immers niet rechtstreeks bij het besluit betrokken. Een vennootschapsrechtelijke band (middels de medezeggenschapstructuur en consolidatie) is indrect en onvoldoende voor het zijn van belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, Awb. Ook het indienen van een aanvraag (een verzoek) maakt iemand niet automatisch tot belanghebbende.
De door eiseres aangevoerde gronden kunnen er dus enkel toe leiden dat, indien daarin wordt meegegaan, eiseres niet (langer) als belanghebbende is aan te merken. De gronden kunnen derhalve niet leiden tot het door eiseres met deze procedure beoogde resultaat, namelijk het toekennen van de door haar gevraagde subsidie. Om die reden moet het procesbelang geacht worden te ontbreken. Het beroep dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4. BESLISSING
De rechtbank Groningen,
RECHT DOENDE,
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. P.W. van Straalen en door hem in het openbaar uitgesproken
op 12 augustus 2005, in tegenwoordigheid van W.J.C. Pije als griffier.
De griffier, De rechter,
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag.
Afschrift verzonden op:
typ: WP