datum uitspraak: 28 december 2005
raadsman: mr. E.J. de Mare
van de rechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
wonende te [plaats],
thans preventief gedetineerd in [plaats]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 december 2005.
Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat
1.
hij op of omstreeks 10 september 2005 in Pieterburen, in de gemeente De Marne,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan [adres] heeft weggenomen een of meer potjes (met inhoud), een (foto)camera en/of een (weekend/sport)tas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 10 september 2005 in Pieterburen, in de gemeente De Marne,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan [adres] weg te nemen geld en/of enig goed van zijn/hun gading, geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of zijn mededader(s),
met voormeld oogmerk tezamen en in vereniging met zijn mededader, althans
alleen, genoemde woning is binnengegaan en/of genoemde woning heeft doorzocht
op geld en/of enig goed van zijn/hun gading en/of (vervolgens) een of meer
potjes (met inhoud) en/of een (foto)camera in een (weekend/sport)tas heeft
gedaan en/of die tas (met inhoud) onder zich heeft genomen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 25 augustus 2005 in Westerbroek, in de gemeente
Hoogezand-Sappemeer,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan
[adres] heeft weggenomen een discman, een of meer munten, een
koptelefoon en/of een horloge, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte,
waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft
en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door
middel van braak, verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 26 augustus 2005 in Oostwold, in de gemeente Leek,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan
[adres] heeft weggenomen een of meer cd's, een verrekijker,
een scheerapparaat en/of een gereedschapskist (met inhoud), in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte,
waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft
en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door
middel van braak, verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 10 september 2005 in Pieterburen, in de gemeente De Marne,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan [adres] weg te nemen geld en enig goed van hun gading, toebehorende aan [slachtoffer],
met voormeld oogmerk tezamen en in vereniging met zijn mededader genoemde woning is binnengegaan en genoemde woning heeft doorzocht
op geld en enig goed van hun gading en een of meer
potjes (met inhoud) in een (weekend/sport)tas heeft
gedaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op 25 augustus 2005 in Westerbroek, in de gemeente
Hoogezand-Sappemeer,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan
[adres] heeft weggenomen een discman, munten, een
koptelefoon en een horloge toebehorende aan [slachtoffer],
waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft
door middel van braak;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op 26 augustus 2005 in Oostwold, in de gemeente Leek,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan
[adres] heeft weggenomen cd's, een verrekijker, een scheerapparaat
en een gereedschapskist (met inhoud) toebehorende aan [slachtoffer],
waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door
middel van braak;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Hetgeen de rechtbank als bewezen heeft aangenomen levert het volgende strafbare feiten op:
1. poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen;
2. diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
3. diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Bij de bepaling van de straf, die aan de verdachte zal worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met:
a) - de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de vordering van de officier van justitie, strekkende tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
b) de persoon van de verdachte, zoals naar voren gekomen uit:
- het onderzoek op de terechtzitting d.d. 15 december 2005;
- de inhoud van een uittreksel uit het algemeen documentatieregister omtrent verdachte d.d. 19 september 2005. Hieruit blijkt dat de verdachte reeds eerder is veroordeeld wegens het plegen van soortgelijke feiten;
- het over de verdachte door Verslavingszorg Noord Nederland te Groningen uitgebrachte adviesrapport d.d. 27 september 2005;
- het over de verdachte door Verslavingszorg Noord Nederland te Groningen uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 23 november 2005.
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur moet worden opgelegd. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het navolgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere woninginbraken. Woninginbraken zijn ergerlijke feiten waardoor doorgaans veel ongerief en materiele schade wordt veroorzaakt voor de benadeelden. Bovendien wordt door het plegen van dergelijke inbraken ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en veroorzaken ze gevoelens van onveiligheid en maatschappelijke onrust. Voorts blijkt uit de documentatie dat verdachte in de afgelopen vijf jaren veelvuldig is veroordeeld voor dergelijke feiten.
De rechtbank rekent het de verdachte in het bijzonder aan dat hij - hetgeen hij ter terechtzitting heeft erkend - meerdere malen bij dezelfde woning (feit 3) heeft ingebroken.
De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen het advies dat uitgebracht is door de VNN in bovenvermeld voorlichtingsrapport d.d. 23 november 2005, ondermeer inhoudende - kort samengevat en zakelijk weergegeven - :
Ons inziens wijt [verdachte] hetgeen hem nu ten laste gelegd wordt geheel en al aan de omstandigheden. Zijn eigen rol daarin is in zijn ogen ondergeschikt. Vanuit het verleden is meerdere malen gebleken dat het niet in de persoon gelegen is zich begeleidbaar op te stellen en wij zien dan in deze fase van het proces ook geen meerwaarde een verplicht contact met ons bureau te adviseren. Het feit dat betrokkene op de lijst van veelplegers voorkomt garandeert begeleiding vanuit de (verslaving-)reclassering zodat er bij begeleidingswensen snel gereageerd kan worden. Betrokkene beschikt niet over een vaste woon- of verblijfsplaats en onduidelijk is in deze fase waar en hoe hij zich zal gaan vestigen zodat wij ook geen mogelijkheid zien positief te adviseren ten aanzien van het opleggen van een werkstraf. Afsluitend concluderen wij dan ook dat wij geen alternatieven zien voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank neemt voormelde conclusies over, nu verdachte ook ter terechtzitting ervan blijk heeft gegeven dat hij de door hem gepleegde feiten bagatelliseert. Verdachte heeft ter terechtzitting voorts verklaard, dat hij op eigen kracht een nieuw leven wil opbouwen en uit het Noorden van het land wil vertrekken. Wat er ook zij van deze plannen, de rechtbank is van oordeel dat slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank is echter - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenis straf van 10 maanden recht doet aan de ernst en aard van de bewezenverklaarde feiten.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart het onder primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd, die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. J. Dolfing, voorzitter, R.L. Vucsán en N.R. Boonstra, in tegenwoordigheid van mr F.E.J. Goffin als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 december 2005.