ECLI:NL:RBGRO:2004:AO4346

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
20 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1189 WAO V02
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en het recht op horen in bezwaarprocedures

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV GAK van 9 december 2002, waarin het bezwaar van de (ex-)werkgever van eiser tegen een eerder besluit van 1 maart 2002 werd gegrond verklaard. Dit eerdere besluit hield in dat eiser, die sinds 25 mei 1998 arbeidsongeschikt was door een burn-out, zijn WAO-uitkering van 80 tot 100% zou blijven ontvangen. Echter, in het bestreden besluit werd de uitkering met ingang van 23 januari 2003 herzien naar een percentage van 25 tot 35%.

De rechtbank heeft op 29 januari 2004 de zaak behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door mr. G. Bakker en verweerder door de heer W.R. Bos. De rechtbank oordeelde dat eiser niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord, wat in strijd is met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelde vast dat de hoorzitting die door de bezwaarverzekeringsarts was gehouden, niet voldeed aan de vereisten van een hoorzitting in de zin van de Awb. Eiser was niet ondubbelzinnig geïnformeerd dat hij tijdens dit onderzoek ook gehoord zou worden, en de bijeenkomst had het karakter van een medisch heronderzoek.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit vernietigd moest worden vanwege deze procedurele tekortkomingen. Tevens werd het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 483,00, en moest het UWV het betaalde griffierecht van € 29,00 vergoeden. De rechtbank benadrukte het belang van het horen in bezwaarprocedures, vooral wanneer een besluit ten nadele van de belanghebbende wordt herzien. De uitspraak werd gedaan door rechter D.J. Klijn op 20 februari 2004.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
SECTOR BESTUURSRECHT
ENKELVOUDIGE KAMER
Reg.nr.: AWB 02/1189 WAO V02
UITSPRAAK
in het geschil tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
1. ONDERWERP VAN GESCHIL
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV GAK van 9 december 2002.
In dit (bestreden) besluit heeft verweerder het bezwaar van de (ex-)werkgeefster van eiser tegen het besluit van 1 maart 2002, waarbij verweerder aan eiser heeft medegedeeld dat hij ongewijzigd een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% blijft ontvangen, gegrond verklaard en nader bepaald dat de aan eiser toegekende uitkering met ingang van 23 januari 2003 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
De rechtbank heeft onder toepassing van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de (ex-)werkgeefster van eiseres [ex-werkgever] B.V., gevestigd te […], in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. [ex-werkgever] B.V. heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
De rechtbank heeft onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, Awb bij beslissing van 4 februari 2003 bepaald dat de kennisneming van de door verweerder ingediende medische stukken niet wordt toegestaan aan [ex-werkgever] B.V. maar uitsluitend aan een gemachtigde die arts is of advocaat, dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen.
2. ZITTING
Het geschil is behandeld op de zitting van 29 januari 2004.
Eiser heeft zich aldaar doen vertegenwoordigen door mr. G. Bakker.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de heer W.R. Bos.
3. BEOORDELING VAN HET GESCHIL
3.1 Feiten.
Eiser was werkzaam als [functie] gedurende 38 uur per week. Op 25 mei 1998 is hij voor zijn werk uitgevallen als gevolg van een burn-out. Verweerder heeft hem met ingang van 24 mei 1999 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de WAO, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% in verband met het niet hebben van duurzaam benutbare mogelijkheden op dat moment. Ook ten tijde van een herkeuring in augustus 2001 werden bij eiser geen duurzaam benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid aanwezig geacht. De WAO-uitkering van eiser is naar een percentage van 80 tot 100 gecontinueerd.
In het kader van een volgende herkeuring is eiser op 5 februari 2002 opnieuw verzekeringsgeneeskundig onderzocht. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat eiser dan beperkt belastbaar is met arbeid en heeft de beperkingen van eiser neergelegd in in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) als onderdeel van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), welk systeem het Functie Informatie Systeem (FIS) heeft vervangen. Omdat uitgaande van deze beperkingen onvoldoende passende functies te duiden zijn heeft verweerder bij primair besluit van 1 maart 2002 besloten de WAO-uitkering van eiser opnieuw ongewijzigd te continueren naar een percentage van 80 tot 100. Nadat de ex-werkgever van eiser tegen dit besluit bezwaar had aangetekend is verweerder in heroverweging, op basis van het advies van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige, ten nadele van eiser teruggekomen op het eerder vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage en heeft dit bij het bestreden besluit met ingang van 23 januari 2003 vastgesteld op 25 tot 35%. Eiser is voorafgaand aan dit besluit onderzocht door de bezwaarverzekeringsarts en heeft de resultaten van het arbeidskundig onderzoek toegezonden gekregen onder vermelding van de mogelijkheid daarop schriftelijk te reageren. Afgezien daarvan is eiser niet in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
3.2 Ten aanzien van het horen.
Eiser heeft in beroep naar voren gebracht dat verweerder er ten onrechte vanaf heeft gezien hem te horen. Verweerder heeft in het bestreden besluit opgenomen dat eiser er van af heeft gezien te worden gehoord. In de beroepsprocedure is door verweerder aangegeven dat dit een fout betreft omdat niet eiser, maar diens werkgever dit heeft aangegeven. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat eiser door de bezwaarverzekeringsarts is gehoord en heeft zich voor wat betreft de toepassing van artikel 7:9 Algemene wet bestuursrecht gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:2, eerste lid, Awb stelt het bestuursorgaan de belanghebbende in de gelegenheid te worden gehoord voordat op een bezwaar wordt beslist.
Artikel 7:9 Awb bepaalt dat wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden wordt meegedeeld en zij in de gelegenheid worden gesteld daarover te worden gehoord.
Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek zoals dat door de bezwaarverzekeringsgeneeskundige is verricht en waarvoor eiser persoonlijk is opgeroepen niet kan gelden als “horen” in de zin van voornoemd artikel 7:2, eerste lid, Awb. In de eerste plaats is niet ondubbelzinnig aan eiser kenbaar gemaakt dat hij tijdens dit onderzoek ook gehoord zou worden, en in de tweede plaats had de ontmoeting met de bezwaarverzekeringsarts blijkens diens onderzoeksrapportage duidelijk het karakter van een medisch heronderzoek, en niet van een namens verweerder gevoerde hoorprocedure. Eiser is derhalve in strijd met het bepaalde in artikel 7:2, eerste lid, Awb, niet gehoord in het kader van de bezwaarprocedure.
Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder eiser met betrekking tot de resultaten van het in heronderzoek tot stand gekomen rapport van de bezwaarverzekeringsarts alsmede de resultaten van het onderzoek van de bezwaararbeidsdeskundige in het geheel niet in staat heeft gesteld daarover te worden gehoord. Nu eiser niet heeft ingestemd met het achterwege laten van een nadere hoorzitting had verweerder niet mogen volstaan met het enkel toezenden van de rapportage(s) onder vermelding van de mogelijkheid daarop schriftelijk te reageren.
Verweerder heeft derhalve tevens in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 7:9 Awb.
Voorgaande brengt met zich dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt in verband met strijd met het bepaalde in de artikel 7:2, eerste lid, en 7:9 Awb.
Het beroep van eiser dient gegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding te beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten of dat zelf in de zaak kan worden voorzien, zoals door verweerder is verzocht. De rechtbank overweegt in dat kader dat het horen een essentieel onderdeel uitmaakt van de bezwaarprocedure zoals die is neergelegd in de Awb. Dit geldt des te meer indien na het doorlopen van de bezwaarprocedure in het besluit op bezwaar ten nadele van degene aan wie het primaire besluit was gericht wordt teruggekomen op dit primaire besluit. In een dergelijke situatie dient verweerder extra aandacht te besteden aan het zorgvuldig en juridisch juist doorlopen van de bezwaarprocedure. Nu dat in de onderhavige situatie met betrekking tot het horen op twee essentiële punten in het geheel niet is gebeurd acht de rechtbank het aangewezen dat verweerder eiser alsnog in de gelegenheid stelt te worden gehoord, zodat hetgeen eiser naar voren wenst te brengen (gemotiveerd en eventueel na nader advies van de bezwaarverzekeringsgeneeskundige en/of bezwaararbeidsdeskundige) kan worden meegewogen in het -opnieuw te nemen- besluit op het bezwaar van eiser.
De rechtbank komt derhalve aan een beoordeling van het bestreden besluit voorzover dit gaat om eisers aanspraken in het kader van de WAO in de onderhavige procedure niet meer toe.
Dit brengt met zich dat het beroep gegrond moet worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient ingevolge artikel 8:74, eerste lid, Awb, tevens te worden bepaald, dat het door eiser betaalde griffierecht ad € 29,00 door het UWV aan eiser wordt vergoed.
De rechtbank acht verder termen aanwezig verweerder op de voet van artikel 8:75, eerste lid, Awb, te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken en wijst het UWV aan als de rechtspersoon die de kosten moet betalen.
Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt de rechtbank deze kosten op € 483.00, zoals nader aangegeven op een bij de uitspraak gevoegde bijlage.
3. BESLISSING
De Rechtbank Groningen, sector Bestuursrecht, enkelvoudige kamer,
RECHT DOENDE,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van verweerder van 9 december 2002;
- bepaalt dat het UWV eiser het betaalde griffierecht ad € 29,00 dient te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, welke zijn vastgesteld op
- € 483.00, en bepaalt dat het UWV eiser deze kosten dient te betalen.
Aldus gegeven door mr. D.J. Klijn, rechter en in het openbaar door haar uitgesproken
op 20 februari 2004 , in tegenwoordigheid van H. Siebers als griffier.
De griffier, wnd. De rechter
De rechtbank wijst er op, dat partijen en andere belanghebbenden binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA in Utrecht.
Afschrift verzonden op:
typ:dp Bijlage: staat van kosten