ECLI:NL:RBGRO:2003:AN9486

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
4 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
67989 KGZA 03-370
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een concurrentiebeding voor een barmedewerker in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Groningen op 21 november 2003 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap PLACE TO BE B.V., handelend onder de naam 'Rumba', en een voormalige barmedewerker, aangeduid als [werknemer]. De zaak betreft de handhaving van een concurrentiebeding dat was opgenomen in de arbeidsovereenkomst van de werknemer. De werknemer was in dienst bij Rumba van 12 april 2002 tot 12 juni 2003, met een arbeidsovereenkomst die twee keer was verlengd. Na beëindiging van het dienstverband heeft de werknemer zich in augustus 2003 in dienst gesteld bij een concurrerende horecagelegenheid, '&Zo'. Rumba vorderde in kort geding dat de werknemer zich zou houden aan het concurrentiebeding, dat hem verbood om binnen een jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst in een concurrerende functie werkzaam te zijn.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het concurrentiebeding voldoet aan de wettelijke eisen, maar heeft ook een belangenafweging gemaakt op basis van artikel 7:653 lid 2 BW. Hierbij is gekeken naar de beperkte duur en omvang van het dienstverband van de werknemer, de erkenning van Rumba dat de cocktails die zij aanbiedt niet uniek zijn, en het feit dat de werknemer voornamelijk studerend personeel betreft dat doorgaans niet langer dan een jaar in dienst blijft. De rechter oordeelde dat de werknemer niet onredelijk werd belemmerd in zijn mogelijkheden om in zijn onderhoud te voorzien, aangezien hij bij andere horecagelegenheden in Groningen kon werken, met uitzondering van de twee naastgelegen ondernemingen.

De voorzieningenrechter heeft het concurrentiebeding in beperkte zin gehandhaafd, maar geschorst per 12 december 2003, en de boete voor overtreding van het concurrentiebeding gematigd tot €150. De rechter heeft ook geoordeeld dat Rumba onvoldoende belang had bij de vordering tot handhaving van de geheimhoudingsplicht, omdat niet was aangetoond dat de werknemer unieke cocktails had geïntroduceerd bij '&Zo'. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij de handhaving van concurrentiebedingen, vooral in situaties met een kortdurend en beperkt dienstverband.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
DE VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING
Reg.nr.: 67989 KGZA 03-370
Datum uitspraak: 21 november 2003
V O N N I S
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PLACE TO BE B.V.,
gevestigd te Groningen, aan de Poelestraat 20, h.o.d.n. 'RUMBA' ,
eiseres in conventie,
g e d a a g d e in reconventie,
hierna mede te noemen Rumba,
procureur mr. M. Schuring,
en
[werknemer],
wonende te [adres],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
hierna te noemen [werknemer],
procureur mr. G.W. Brouwer.
PROCESVERLOOP
Eiseres heeft [werknemer] doen dagvaarden in kort geding.
De vordering strekt ertoe bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. gedaagde te gebieden zich te houden aan de verplichting zoals vermeld sub 3 van het lichaam van de dagvaarding (artikel 9 van de arbeidsovereenkomst) op straffe van het verbeuren van een dwangsom van ? 1.000,-- per dag of deel daarvan waarop het omschreven verbod wordt overtreden, na betekening van dit vonnis;
II. gedaagde te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres ten titel van (voorschot op) boete te betalen ? 3.500,-- te vermeerderen met ? 500,-- voor elke dag of deel daarvan dat gedaagde na datum dagvaarding tot aan de zitting in de onderhavige procedure bij &Zo of een andere horecagelegenheid in Groningen waar cocktails worden bereid, werkzaam is;
III. gedaagde te gebieden zich aan het bepaalde in artikel 7 lid 1 en 2 van de arbeidsovereenkomst te houden, op straffe van het verbeuren van een dwangsom van
? 1.000,-- per overtreding;
IV. gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Op de voor de behandeling bepaalde dag, 3 november 2003, is namens eiseres verschenen haar directeur-eigenaar [directeur-eigenaar], vergezeld van mr. Schuring.
[werknemer] is verschenen, vergezeld van mr. Brouwer.
Eiseres heeft conform de dagvaarding voor eis geconcludeerd, waarbij zij produkties in het geding heeft gebracht.
[werknemer] heeft in conventie verweer gevoerd en geconcludeerd eiseres niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, dan wel deze af te wijzen, met veroordeling van eiseres in de kosten van de procedure.
In reconventie heeft [werknemer] gevorderd:
- primair het concurrentiebeding zoals opgenomen in de tussen partijen op 12 april 2003 arbeidsovereenkomst te schorsen voor zover het [werknemer] uit hoofde van dit beding verboden is om als bartender voor &Zo werkzaam te zijn en
- subsidiair het beding te beperken voor zover het de benedenbar van &Zo betreft,
- met veroordeling van Rumba in de kosten van de procedure.
[werknemer] heeft in reconventie verweer gevoerd en geconcludeerd eiseres niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, dan wel de vordering af te wijzen, met veroordeling van eiseres in de kosten van de procedure.
Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht en pleitnotities overgelegd.
Teneinde partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te beproeven, is de behandeling aangehouden.
Partijen hebben ten slotte aan de griffie van deze rechtbank doen weten niet tot overeenstemming te zijn gekomen en hebben vonnis gevraagd.
De uitspraak is bepaald op heden.
RECHTSOVERWEGINGEN
in conventie en reconventie:
1. Vaststaande feiten:
a. Eiseres exploiteert de horecaonderneming 'Rumba', gevestigd aan de Poelestraat 20 te Groningen. Eiseres zal hierna als Rumba worden aangeduid.
b. Op 12 april 2002 is [werknemer] in dienst getreden in de functie van barmedewerker van 'Rumba'.
[werknemer] is aangenomen voor de duur van één jaar, welke periode eindigde op 12 april 2003.
Op die datum is het dienstverband met twee maanden, tot 12 juni 2003, verlengd.
Beide keren is ter zake een schriftelijke arbeidsovereenkomst opgesteld, waarin een non-concurrentiebeding is opgenomen.
c. Artikel 9 van de arbeidsovereenkomst van 12 april 2003 luidt (evenals artikel 10 van de eerste arbeidsovereenkomst ingaande 12 april 2002):
'In de onderneming van de werkgever vinden activiteiten plaats die in Groningen nog niet gangbaar zijn, en waarvoor werkgever werknemer een speciale opleiding zal geven, in verband waarmee het werknemer verboden is binnen een tijdvak van één jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst alsmede ten tijde van de arbeidsovereenkomst, binnen de gemeente Groningen, in enigerlei vorm werkzaam te zijn bij een bedrijf aanverwant aan dat van werkgever, hetzij tegen een vergoeding, hetzij om niet, om daarin een aandeel van welke aard dan ook te hebben, tenzij werknemer daarbij voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever heeft verkregen, en aan welke toestemming werkgever voorwaarden kan verbinden. Bij overtreding van dit verbod verbeurt werknemer ten behoeve van werkgever een dadelijk opeisbare boete van ? 500,-- voor elke dag dat werknemer in overtreding is. Onder de gemeente Groningen moet tevens worden verstaan iedere plaats van waaruit vanuit de stad Groningen door concurrerende ondernemingen vervoer geregeld wordt naar de plaats waar die concurrerende activiteiten plaatsvinden.'
d. Artikel 7 van de arbeidsovereenkomst van 12 april 2003 luidt:
'1. De werknemer verplicht zich omtrent alle zaken van de werkgever die hem uit hoofde van zijn bedrijfsfunctie bekend zijn, stipte geheimhouding te bewaren en is verplicht de grootst mogelijke zindelijkheid in acht te nemen op zijn persoon en kleding alsmede in de bedrijfsruimte waarin hij vertoeft of werkzaam is.
Werknemer verplicht zich jegens werkgever om noch tijdens de dienstbetrekking, noch na beëindiging daarvan op enigerlei wijze aan derden mededeling te doen aangaande enige - op welke wijze dan ook - tot zijn kennis genomen gegevens betreffende of verband houdende met bedrijfsaangelegenheden, zowel van werkgever als van met deze gelieerde ondernemingen, waarvan hij weet of behoort te weten, dat ten opzichte van die derden, ze geheim zijn, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever of de betrokken gelieerde onderneming.
2. Het is de werknemer verboden aan werkgever of een met deze gelieerde onderneming toebehorende boeken, correspondentie, tekeningen, berekeningen en andere bescheiden in de ruimste zin op bovenstaande bedrijfsaangelegenheden betrekking hebbend, alsmede daarvan gemaakte afschriften of aantekeningen, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever of de betrokken gelieerde onderneming in zijn particuliere bezit te houden, aan derden te tonen of ter beschikking te stellen.'
e. Alle medewerkers van 'Rumba', onder wie [werknemer], hebben een opleiding in de bereiding en presentatie van cocktails gekregen.
f. Het dienstverband tussen partijen is in onderling overleg per 12 juni 2003 geëindigd.
g. Op enig moment heeft [werknemer] aan Rumba verzocht hem van het bestaande concurrentiebeding te ontslaan.
Rumba heeft daarop aan [werknemer] te kennen gegeven het concurrentiebeding te handhaven aangaande twee naastgelegen horecaondernemingen in de Poelestraat te Groningen waar cocktails ook worden bereid, waaronder '&Zo' .
h. Na het einde van de looptijd van de laatste arbeidsovereenkomst is [werknemer] in de loop van augustus 2003 als barmedewerker begonnen bij horecagelegenheid '&Zo', in beginsel voor vier avonden per maand.
2. Beoordeling van het geschil:
2.1. Niet in geschil is dat het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding als zodanig voldoet aan de daaraan door de wet gestelde eisen. Partijen twisten bovenal over de vraag in hoeverre thans naleving daarvan van [werknemer] kan worden gevergd.
2.2. Ingevolge artikel 7: 653 lid 2 BW kan de rechter een overeengekomen concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk vernietigen wanneer de werknemer in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever door dat beding onbillijk wordt benadeeld.
De vraag of Rumba [werknemer] in dit geval kan en mag houden aan het non-concurrentiebeding zal derhalve moeten worden beantwoord aan de hand van voormelde belangenafweging.
Dienaangaande wordt het navolgende overwogen.
2.3. Uit de stellingen van partijen alsmede het verhandelde ter zitting wordt als vaststaand aangenomen dat 'Rumba' en '&Zo' voor wat betreft het serveren van cocktails concurrerende ondernemingen zijn. Daaraan doet niet af dat 'Rumba' zich in het bijzonder daarop toelegt en "&Zo' slechts als nevenactiviteit, te weten in een bar op de bovenverdieping. Evenmin kan de omstandigheid dat beide horecagelegenheden zich mogelijk (al dan niet gedeeltelijk) zouden richten op een andere doelgroep of dat ter zitting is erkend dat 'Rumba' op zich zelf genomen geen unieke cocktails maakt, tot een ander oordeel leiden.
Vooral gelet op de geringe afstand tussen beide horecagelegenheden is -in combinatie met voormelde concurrerende activiteit- naar voorlopig oordeel het belang van Rumba bij handhaving van het door haar overeengekomen non-concurrentiebeding voldoende gegeven.
2.4. Dat [werknemer] door het beding in de gegeven omstandigheden onbillijk wordt benadeeld, is voorshands onvoldoende gebleken. Dienaangaande wordt allereerst overwogen dat [werknemer] twee maal door ondertekening van de schriftelijke arbeidsovereenkomst heeft ingestemd met het daarin opgenomen concurrentiebeding, in welk verband het er voor moet worden gehouden dat hij de gevolgen van dit voor hem bezwarende beding goed heeft overwogen. Dit laatste strookt ook met het vereiste ingevolge artikel 7: 653 lid 1 BW dat een dergelijk beding slechts geldig is indien het -zoals in casu- schriftelijk met de werknemer is overeengekomen.
Weliswaar was sprake van een dienstverband voor bepaalde tijd en van beperkte omvang, maar reeds kort na beëindiging van het dienstverband, zoals ter zitting is herhaald, heeft Rumba de handhaving van het concurrentiebeding beperkt tot twee naastgelegen horecaondernemingen in de Poelestraat.
Dit houdt in dat [werknemer] door het beding niet op onredelijke wijze wordt belemmerd om in zijn onderhoud te voorzien, nu hij aldus de mogelijkheid heeft om werkzaam te zijn bij alle andere horecagelegenheden te Groningen, behoudens voormelde twee ondernemingen.
2.5. Terzake van de in reconventie gevorderde schorsing van het concurrentiebeding wordt overwogen dat een dergelijke schorsing in de rede ligt voor zover mag worden verwacht dat in een eventuele bodemprocedure dat beding zal worden gematigd.
Ter zitting is het concurrentiebeding door Rumba nog verder beperkt tot de bars van de horecagelegenheid '&Zo'.
Die beperking acht de voorzieningenrechter in de gegeven omstandigheden niet onredelijk.
Dat Rumba het concurrentiebeding ter gelegenheid van de onderhavige procedure niet nog verder heeft willen inperken tot alleen de coctailbar op de bovenverdieping van &Zo -mede in verband met problemen om deze afspraak te controleren en ter voorkoming van executiegeschillen- kan de voorzieningenrechter in de gegeven omstandigheden billijken.
Wel acht de voorzieningenrechter, gegeven de geringe omvang van de dienstbetrekking van [werknemer] bij Rumba en de beperkte duur daarvan, niet onaannemelijk dat in een eventuele bodemprocedure het beding voor wat betreft haar duur zal worden gematigd.
Deze beperkte arbeidsrelatie afgezet tegen de omstandigheid dat van de zijde van Rumba ter zitting is erkend dat de door haar gepresenteerde coctails niet uniek zijn en dat zij er normaal gesproken rekening mee houdt dat haar voornamelijk studerend personeel -ook [werknemer] is student- in de regel niet langer dan een jaar in dienst blijft, waarmee de investering van Rumba in [werknemer] en de door deze opgedane kennis moet worden gerelativeerd, brengt met zich mee dat bij een redelijke belangenafweging naar voorlopig oordeel handhaving van het non-concurrentiebeding voor een langere duur dan zes maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst niet in de rede ligt.
Het concurrentiebeding zal daarom per 12 december 2003 worden geschorst. Tot die datum zal het beding -in de reeds overeengekomen beperkte zin- haar gelding behouden en zal [werknemer] zich derhalve voor wat betreft de bars van '&Zo' moeten houden aan de uit het concurrentiebeding voortvloeiende verplichtingen. De gevraagde dwangsom wordt beperkt en gemaximeerd.
2.6. Waar is erkend dat [werknemer] enige malen in '&Zo' heeft gewerkt na beëindiging van de dienstbetrekking bij Rumba, is komen vast te staan dat het concurrentiebeding is overtreden, zodat [werknemer] in beginsel een boete verbeurd heeft.
Gelet op de geringe omvang van zijn werkzaamheden bij '&Zo' , de beperkte financiële middelen van [werknemer] alsmede de omstandigheid dat Rumba geen feitelijk geleden schade heeft kunnen onderbouwen, acht de voorzieningenrechter evenwel onverkorte toepassing van het concurrentiebeding voor wat betreft de boete bovenmatig en klaarblijkelijk onbillijk.
De bij wege van voorschot te betalen boete wordt mitsdien gematigd tot een bedrag van ? 150,--.
2.7. Zoals hiervoor reeds is overwogen heeft Rumba ter zitting erkend geen unieke cocktails te maken. In zoverre is dan ook geen sprake van schending van de geheimhoudingsplicht door [werknemer]. Evenmin is voldoende aannemelijk geworden dat door toedoen van [werknemer] cocktails bij '&Zo' zijn geïntroduceerd.
Naar voorlopig oordeel heeft Rumba dan ook onvoldoende belang bij de desbetreffende vordering, zodat deze zal worden afgewezen.
2.8. Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
BESLISSING
De voorzieningenrechter:
in conventie en reconventie:
1. gebiedt [werknemer] zich te houden aan het in artikel 9 van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst overeengekomen non-concurrentiebeding en de daaruit voortvloeiende verplichtingen, met dien verstande dat de omvang daarvan is beperkt tot de bars in horecagelegenheid &Zo in de Poelestraat te Groningen;
2. veroordeelt [werknemer] tot betaling aan Rumba van een dwangsom groot ? 150,-- (tweehonderdenvijftig euro) voor iedere dag dat niet aan voormeld gebod wordt voldaan, met dien verstande dat maximaal ? 1.000,-- (éénduizend euro) aan dwangsommen verbeurd zal kunnen worden;
3. schorst het sub 1 genoemde non-concurrentiebeding met ingang van 12 december 2003 totdat daarover in de bodemprocedure zal zijn beslist;
4. veroordeelt [werknemer] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Rumba bij wege van voorschot en ten titel van verbeurde boete te betalen een bedrag van ? 150,--;
5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6. compenseert de proceskosten, in die zin dat partijen elk de eigen kosten dragen;
7. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Oostdijk, voorzieningenrechter en door deze uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 november 2003, in tegenwoordigheid van de griffier.