RECHTBANK GRONINGEN
DE VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING
Reg.nr.: 62594 KG ZA 03-3
Datum uitspraak: 23 januari 2003
1. VOS LOGISTICS NEDERLAND B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te (5347 KS) Oss aan de Waalkade 4,
2. VOS LOGISTICS VEENDAM B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te (9641 KJ) Veendam aan de Lloydsweg 17,
3. VOS DISTRI LOGISTICS VEENDAM B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te (9641 KJ) Veendam aan de Lloydsweg 17,
eiseressen,
hierna gezamenlijk te noemen Vos,
procureur mr. M.J. Ubbens,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid EVIA REAL ESTATE B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te (1058 HM) Amsterdam aan de Sloterkade 135,
gedaagde,
hierna te noemen Evia,
advocaat mr. J.P.H. Jacobs te Utrecht.
Vos heeft Evia doen dagvaarden in kort geding.
De vordering strekt ertoe bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad
1. het door Evia op 20 december 2002 gelegde beslag op de aan eiseres sub 3 toebehorende onroerende zaken, als omschreven onder punt 1 van de dagvaarding, op te heffen;
2. Evia te veroordelen om binnen 2 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis het beslag op de onroerende zaken vermeld in de openbare registers te doen doorhalen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,-- voor iedere dag, een gedeelte daarvan daaronder begrepen, dat Evia, nadat 2 dagen na voormelde betekening zijn verstreken, in gebreke blijft om aan dit bevel te voldoen;
3. de op 20 december 2002 door Evia gelegde conservatoire beslagen op de aan eiseressen sub 1 en 2 toebehorende bankrekeningen bij de ABN AMRO Bank N.V., de Postbank N.V. en de Fortis Bank (Nederland) N.V. op te heffen;
4. subsidiair voor het geval de voorzieningenrechter van oordeel mocht zijn dat de gelegde beslagen niet opgeheven behoeven te worden, te bepalen dat de onder de alinea 1 van deze dagvaarding genoemde banken ten verzoek van Evia gelegde beslagen, niet de door eiseressen sub 1 en 2 de bij die banken gehouden kredietruimten omvatten;
5. Evia te veroordelen in de kosten van dit geding.
Op de voor de behandeling bepaalde dag, 15 januari 2003, is namens Vos verschenen [T.], financieel directeur, vergezeld van mr. Ubbens.
Namens gedaagde zijn verschenen [J.] en [H.], vergezeld van mr. Jacobs.
Vos heeft conform de dagvaarding voor eis geconcludeerd, waarbij zij producties in het geding heeft gebracht.
Gedaagde heeft verweer gevoerd tegen de vordering en geconcludeerd Vos hierin niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze af te wijzen, met veroordeling van Vos in de kosten van de procedure.
Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht en pleitnotities overgelegd.
Partijen hebben ten slotte vonnis gevraagd.
De uitspraak is bepaald op 23 januari 2003.
a. Partijen hebben op 3 mei 2002 een sale & lease-back-overeenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten waarbij Vos de aan haar in eigendom toebehorende opslag- en kantoorruimte aan de Spoorhaven te Veendam (hierna: de onroerende zaak) aan Evia heeft verkocht voor een bedrag van € 32.130.000,--, exclusief omzetbelasting.
b. Ingevolge artikel 5 van de overeenkomst diende Vos aan Evia de vastgestelde jaarrekeningen van eiseres sub 1 en 3 terzake de boekjaren 1999, 2000 en 2001 beschikbaar te stellen.
Daarnaast diende Vos ingevolge artikel 10 van de overeenkomst aan Evia te doen toekomen:
- milieurapporten
- notariële voorstellen
- besluit van de Raad van Commissarissen en
- de technische omschrijving van de onroerende zaak,
waarna Evia binnen een termijn van 6 weken na ontvangst van deze stukken deze zou verifiëren en, zonodig, vragen om een toelichting en nadere informatie. Voorts is in genoemde artikel bepaald dat de juridische levering zal plaatsvinden op uiterlijk 1 september 2002 of zoveel eerder als Evia dit wenst.
c. Bij brief van 14 mei 2002 aan Evia heeft Vos de hiervoor genoemde informatie toegezonden met uitzondering van de jaarrekening over 2001.
d. Bij brief van 3 juli 2002 hebben de accountants van Evia Vos om aanvullende informatie verzocht, welke brief door Vos op 19 juli 2002 is beantwoord.
Bij brief van 24 juli 2002 hebben de accountants Vos laten weten dat zij op basis van de tot dan toe verstrekte informatie geen definitief oordeel hebben kunnen uitspreken over de financiële gegoedheid van Vos als huurder.
e. Op 30 oktober 2002 heeft Evia Vos per fax bericht dat zij de overeenkomst wenst na te komen en dat zij van Vos hetzelfde verwacht en dat, indien Vos zorgt voor toezending van de jaarstukken 2001, Evia nog in 2002 notarieel af zal nemen.
f. Bij faxbericht van 7 november 2002 heeft Evia Vos in gebreke gesteld en verzocht -en voorzover nodig gesommeerd- de overeenkomst gestand te doen door uiterlijk 8 november 2002 te 17.00 uur per e-mail of telefax te laten weten dat Vos de overeenkomst onmiddellijk en onvoorwaardelijk ten uitvoer zal brengen middels een bij de notaris neer te leggen volmacht met betrekking tot de levering, aanhuur en concerngarantie, bij gebreke waarvan Evia de ontbinding van de overeenkomst zal inroepen.
g. Bij brief van 8 november 2002 heeft de procureur van Vos de jaarrekening over 2001 aan Evia toegezonden en Evia gesommeerd binnen 14 dagen na dagtekening van de brief tot afname van de onroerende zaak over te gaan.
h. Bij brief van 29 november 2002 heeft Vos de overeenkomst buitenrechterlijk ontbonden.
i. Op 20 december 2002 heeft Evia beslag doen leggen op de onroerende zaak, alsmede op de aan eiseressen sub 1 en 2 toebehorende rekeningsnummers bij de ABN AMRO Bank, de Postbank en de Fortis Bank. De vordering waarvoor beslag is gelegd, is begroot op € 6.000.000,--.
j. Evia heeft de eis in de hoofdzaak aanhangig gemaakt bij op 3 januari 2003 uitgebrachte dagvaarding en gevorderd de overeenkomst te ontbinden en Vos hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de door Evia geleden en/of nog te lijden schade.
2. Standpunt van Vos:
Vos heeft een spoedeisend belang bij haar vordering nu zij een andere koper heeft gevonden aan wie zij binnenkort wil leveren.
De door Evia gepretendeerde vordering op Vos is ondeugdelijk zodat het gelegde beslag vexatoir is.
Vos heeft aan de uit de overeenkomst voortvloeiende informatieplicht voldaan nu zij tijdig -in ieder geval vóór 8 november 2002 te 17.00 uur- de jaarstukken 2001 -de enige stukken waarover Evia in haar faxbericht van 31 oktober 2002 rept- aan Evia heeft doen toekomen. Daarmee is de overeenkomst tussen partijen perfect.
Er is geen sprake van een tekortkoming aan de zijde van Vos en zeker niet van een toerekenbare tekortkoming nu Evia op geen enkele wijze heeft aangetoond waaruit die zou bestaan. Evenmin is sprake van verzuim aan de zijde van Vos ter zake van een door Evia ingeroepen verplichting.
Aan Evia komt derhalve geen recht op ontbinding van de overeenkomst toe.
Dientengevolge is Vos niet schadeplichtig ten opzichtig van Evia. Van rechtens relevante schade is bovendien niet gebleken.
Noch het verzoekschrift tot beslaglegging noch de in de hoofdzaak uitgebrachte dagvaarding voldoen aan de in artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gestelde eisen, te weten de plicht voor de eisende partij om de rechter volledig te informeren over de feiten voorzover haar bekend.
Zo heeft Evia in het beslagrekest geen melding gemaakt van haar faxbericht van 30 oktober 2002 en van de brief van 8 november 2002.
In de uitgebrachte dagvaarding wordt geen melding gemaakt van de door Vos verstrekte informatie op 1 augustus 2002 en van de brief van 14 augustus 2002 waarin Vos op heldere wijze aan Evia vraagt aan te geven welke informatie nog ontbreekt.
Voorts geeft Evia in genoemde dagvaarding een eigen interpretatie van het faxbericht van 30 oktober 2002 in die zin dat daarin volgens Evia moet worden gelezen dat zij eerst na beantwoording van de nog openstaande vragen bereid is het transport "zo mogelijk" in 2002 af te ronden.
Indien het gelegde beslag niet wordt opgeheven, dan moet in ieder geval het beslag gelegd op genoemde bank/girorekeningen voorzover dit de kredietruimte betreft, worden opgeheven. Ingevolge jurisprudentie wordt algemeen aanvaard dat het benutten van kredietruimte moet worden gekwalificeerd als het uitoefenen van een wilsrecht door de kredietnemer. Daar waar het gaat om niet gebruikte kredietruimte is derhalve sprake van een toekomstig wilsrecht dat niet vatbaar is voor beslag.
3. Standpunt van Evia:
Het faxbericht van 30 oktober 2002 dat Evia aan Vos heeft gezonden, moet worden gelezen in de context van hetgeen zich tussen partijen in de daaraan voorafgaande periode heeft voorgedaan.
Vos is meerdere malen -vergeefs- verzocht te voldoen aan haar uit de overeenkomst voortvloeiende informatieplicht. Op 30 oktober 2002 ontbrak nog een nadere toelichting van Vos op wezenlijke punten, als ook de jaarrekening over 2001. Het betreffende faxbericht moet aldus worden gelezen dat, indien Vos de noodzakelijke stukken tijdig zou verstrekken, het nog tot de mogelijkheden behoorde voor Evia om af te nemen. Nu slechts is volstaan met het toezenden van de jaarrekening over 2001 is Vos toerekenbaar tekortgeschoten in die informatieplicht.
De schade voor Evia is groot. De sale & lease-back-overeenkomst was gebaseerd op een koopprijs van iets meer dan 10 maal de huuropbrengst op jaarbasis. Nu de beleggingswaarde van de onroerende zaak naar schatting meer dan 12 maal de huuropbrengst op jaarbasis bedraagt, is de schade minimaal 2 (12-/-10) x € 3.300.000,--, zijnde € 6.600.000,--.
De beslagen zijn derhalve terecht gelegd.
4. Beoordeling van het geschil:
4.1 Vos heeft het spoedeisend belang bij haar vordering voldoende aannemelijk gemaakt zodat zij in zoverre daarin kan worden ontvangen.
4.2 Voor de beoordeling van het onderhavige geschil geldt als uitgangspunt dat een conservatoir beslag kan worden opgeheven indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het recht ter verzekering waarvoor beslag is gelegd. Daarbij ligt het op de weg van eiser tot opheffing van het beslag om aannemelijk te maken dat de door beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. De rechter zal vervolgens in kort geding een oordeel vellen aan de hand van hetgeen partijen -al dan niet summierlijk met bewijsmateriaal onderbouwd- naar voren hebben gebracht, daarbij rekening houdend met de wederzijdse belangen.
Naar voorlopig oordeel heeft Vos aan de op haar in dezen rustende stelplicht voldaan en zodanige feiten en omstandigheden gesteld dat daaruit summierlijk van de ondeugdelijkheid van de door Evia gepretendeerde vordering blijkt.
4.3 Ingevolge de tussen partijen gesloten overeenkomst diende Vos aan Evia de in artikel 5 en 10 van de overeenkomst genoemde stukken en informatie ter beschikking te stellen. Onbestreden is dat Vos op 7 november 2002 aan die verplichting had voldaan met uitzondering van de jaarrekening 2001.
Evia heeft bij faxbericht van 30 oktober 2002 Vos expliciet verzocht om toezending van deze jaarrekening 2001 onder gelijktijdige toezegging dat zij daarna tot notariële afname van de onroerende zaak zou overgaan. Evia heeft Vos op 7 november 2002 daarvoor bovendien een ultimatum gesteld.
Nu Vos per kerende post aan deze eis heeft voldaan, valt bezwaarlijk in te zien dat Vos op 8 november 2002 in verzuim verkeerde, welk verzuim Evia aan haar gepretendeerde vorderingen en beslagen ten grondslag heeft gelegd.
Nu Evia ook ter zitting niet concreet heeft kunnen aangeven welke informatie aan de zijde van Vos thans nog ontbreekt, is daarmee de ondeugdelijkheid van de gestelde toerekenbare tekortkoming van Vos summierlijk gebleken.
Voorzover Evia nog in zijn algemeenheid heeft verwezen naar de brief van de accountants van 24 juli 2002 gaat de voorzieningenrechter daaraan voorbij nu in dit schrijven op geen enkele wijze wordt geconcretiseerd welke stukken door hen werden verlangd, terwijl deze brief was voorafgegaan door een uitvoerig schriftelijk antwoord van Vos met aanvullende informatie op verzoek van de accountants bij brief van 3 juli 2002.
Nog afgezien van het feit dat de voor de beoordeling van dit geschil essentiële informatie -blijkend uit de correspondentie tussen partijen op 7 en 8 november 2002- in het beslagrekest ontbreekt, hetgeen Evia in hoge mate wordt aangerekend, bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorts grote twijfel over de toewijsbaarheid van de door Evia gestelde schade -zoals door haar onderbouwd- nu zij ter zitting het (herhaald) aanbod van Vos om de overeenkomst alsnog na te komen en tot notariële overdacht over te gaan, heeft afgeslagen.
4.4 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de gelegde beslagen moeten worden opgeheven op de wijze als in het dictum vermeld.
Dit oordeel brengt met zich mee dat de voorzieningenrechter zich thans niet meer -ook niet ten overvloede- behoeft uit te laten over de vraag of bij afwijzing van de vordering het derdenbeslag onder de ABN AMRO, de Postbank en de Fortis Bank, voorzover betrekking hebbend op -niet gebruikte- kredietruimte van eiseressen sub 1 en 2, al dan niet vatbaar is voor beslag.
4.5 Evia zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
BESLISSING
De voorzieningenrechter:
1. heft op het door Evia op 20 december 2002 gelegde beslag op de aan eiseres sub 3 toebehorende onroerende zaken aan de Spoorhaven te Veendam, kadastraal bekend gemeente Muntendam, sectie A 1410 (groot 5 a 24 ca), sectie A 1411 (groot 5 94 a 82 ca), sectie A 1412 (groot 1 ha 20 ca) en sectie A 1413 (groot 7 a 10 ca),
alsmede de door Evia gelegde conservatoire beslagen op de aan eiseressen sub 1 en 2 toebehorende bankrekeningen bij de ABN AMRO Bank N.V., de Postbank N.V. en de Fortis Bank (Nederland) N.V. op te heffen;
2. veroordeelt Evia in de kosten van de procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van eiseres Vos begroot op € 261,20 aan verschotten eventueel vermeerderd met de niet voor verrekening vatbare omzetbelasting en op € 703,-- aan salaris van de procureur;
3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Oostdijk, voorzieningenrechter en door deze uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2003, in tegenwoordigheid van de griffier.