ECLI:NL:RBGRO:2002:AE5824
Rechtbank Groningen
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Ontslag van statutair directeur en de beoordeling van bezuinigingsmaatregelen binnen een onderneming
In deze zaak, uitgesproken op 22 maart 2002 door de Rechtbank Groningen, stond de beëindiging van het dienstverband van [eiser], statutair directeur van de besloten vennootschap Hoepman Suikerwerken B.V., centraal. [Eiser] was in dienst sinds 1991 en had in de periode van 1992 tot en met 1996 bezuinigingen doorgevoerd in de onderneming. De rechtbank diende te beoordelen of deze bezuinigingen afdoende waren en of er gegronde redenen waren voor het ontslag van [eiser]. De rechtbank concludeerde dat [eiser] niet de noodzakelijke maatregelen had genomen om de achteruitgang in resultaat te stoppen, wat leidde tot de conclusie dat Hoepman in redelijkheid tot beëindiging van het dienstverband kon komen. De deskundigen bevestigden dat de bezuinigingen niet als voldoende konden worden gekwalificeerd en dat [eiser] niet adequaat had gereageerd op de tegenvallende omzetcijfers.
Daarnaast werd de schadevergoeding voor [eiser] besproken. De rechtbank hanteerde de kantonrechtersformule als uitgangspunt voor de schadevergoeding, maar oordeelde dat de door Hoepman aangeboden vergoeding van zes maanden te laag was. De rechtbank stelde de schadevergoeding vast op € 90.000, vermeerderd met wettelijke rente, en compenseerde de proceskosten. De rechtbank benadrukte dat de RvC en de AvA goedkeuring hadden gegeven aan de jaarlijkse budgetten, maar dat dit niet afdeed aan de verantwoordelijkheid van [eiser] als statutair directeur voor de negatieve resultaatontwikkeling.
Het vonnis bevestigde dat de ontslagreden gegrond was, maar dat er ook nuance was in de beoordeling van de verantwoordelijkheden van de RvC en de aandeelhouders. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van het ontslag, waaronder de lange diensttijd van [eiser] en de gevolgen van het concurrentiebeding, in de schadevergoeding moesten worden meegewogen.