RECHTBANK GRONINGEN
SECTOR CIVIEL RECHT
ENKELVOUDIGE KAMER
Reg.nr.: 48537/HA ZA 00-795
Datum uitspraak: 31 mei 2002
[eiser],
wonende te Groningen,
eiser bij exploot van dagvaarding d.d. 27 september 2000,
toevoeging Raad voor Rechtsbijstand te Leeuwarden d.d. 5 oktober 1999, nr. 5AQ6162,
hierna te noemen [eiser],
procureur mr. J.W. Kastelein,
de naamloze vennootschap NV ALGEMENE RISICOVERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ MERCURIUS,
gevestigd en kantoorhoudende te Nijkerk,
gedaagde bij opgemeld exploot van dagvaarding,
hierna te noemen Mercurius,
procureur mr. H.E.M. Hulleman,
advocaat mr. D.J. van der Kolk.
[eiser] heeft bij dagvaarding -met overlegging van producties bij conclusie van eis- in de hoofdzaak geconcludeerd Mercurius bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
1. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te voldoen ƒ 694.653,68 te verhogen met de wettelijke rente over:
- ƒ 50.000,-- vanaf 27 augustus 1996,
- ƒ 53.454,-- vanaf 1 mei 1997,
- ƒ 452.928,-- vanaf 27 augustus 1997,
- ƒ 10.611,51 vanaf 1 januari 1998 en
- ƒ 24.206,17 vanaf de dag der dagvaarding,
telkens tot de dag der algehele voldoening, althans tot een zodanig bedrag en wettelijke rente daarover als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
2. alsmede in de kosten van deze procedure.
Tevens heeft [eiser] vaststelling gevorderd van navolgende provisionele voorziening:
Mercurius uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen:
- om [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen ƒ 150.000,-- ten titel van voorschot op de definitieve schadevergoeding;
- kosten rechtens.
Bij conclusie van antwoord heeft Mercurius -onder overlegging van producties- geconcludeerd [eiser] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem deze te ontzeggen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
Onder overlegging van producties heeft [eiser] vervolgens gerepliceerd, waarop Mercurius heeft gedupliceerd.
Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd.
a. Op 27 augustus 1996 is [eiser] -geboren op 23 maart 1961- in zijn personenauto (een Toyota) op de Emmasingel, terwijl hij daar stilstond voor een op rood staand stoplicht, van achteren aangereden door [betrokkene], die eveneens reed in een personenauto (een Opel). [betrokkene] is verzekerd bij Mercurius. Namens haar verzekerde heeft Mercurius de aansprakelijkheid voor de aanrijding erkend.
b. Bij brief van 8 januari 1997 heeft [L.], waarnemend huisarts, verklaard dat hij [eiser] binnen 24 uur na het ongeval op 27 augustus 1996 zag en dat [eiser] toen klaagde over hoofdpijn, duizeligheid, misselijkheid en pijn in de nek en schouderregio beiderzijds, bewegingsbeperkingen in alle richtingen van het hoofd, concentratiestoornissen en moeheid. Toen de klachten niet verbeterden, heeft [L.] [eiser] een week later doorverwezen naar de neuroloog onder verdenking van een commotio cerebri met aanwijzingen voor een whiplash.
c. Uit een brief van neuroloog [K.] d.d. 17 oktober 1996 blijkt dat hij een acceleratie/deceleratie trauma met het bekende pleimorfe begeleidende klachtenpatroon heeft geconstateerd.
d. [D.], huisarts van [eiser], heeft bij brief van 29 november 1996 het volgende bericht:
"De praktijk is van 28-08-96 t/m 15-09-96 gesloten geweest. In die periode, namelijk op 13-09-96 heeft dhr. [eiser] een vervangend arts, namelijk dr. [L.] (...) geconsulteerd. Hij constateerde een whiplash. (...)
[eiser] heeft dr. [D.] niet voor 27-08-96 geconsulteerd i.v.m. zijn huidige klachten en had geen andere gezondheidsproblemen".
e. [R.], fysiotherapeut, heeft bij brief van 2 december 1996 het volgende verklaard:
"Op 3-9-96 zag ik voor het eerst [eiser] (...). [eiser] werd op maandag 2-9-96 doorgebeld door Dr. [L.] (...).
Conclusie: status na whiplash trauma. (...)
De klachten zijn mijns inziens overduidelijk het gevolg van het auto-ongeval d.d. 27-8-96. (...)
De problemen met zijn twee eigen zaken vormen, naast het omgaan met de lichamelijke gevolgen van de aanrijding een grote psychische belasting voor dhr. [eiser] en zijn daardoor mede van invloed op zijn huidige situatie. (...)"
f. Op verzoek van Mercurius is [eiser] op 10 en 19 december 1997 onderzocht door [K.], zenuwarts /neuroloog/ psychiater. In de rapportage is onder meer het volgende opgenomen:
"Betrokkene vertelt dat op 27 augustus 1996 een ongeval plaatsvond waarbij hij betrokken was en wat zich afspeelde als volgt. (...) Daar hij een vreemd geluid hoorde had hij zijn hoofd opzij gedraaid, hierdoor bevond zijn hoofd zich naast de hoofdsteun. Op dat moment werd hij door de auto achter hem geraakt. Dit ging flink hard getuige het feit dat de achterklep van de auto van betrokkene was open gegaan en de auto van de dader van voren flink in elkaar zat. Betrokkene vertelt dat hij met zijn hoofd naar achter en voren klapte door de klap. (...)"
"Diagnostisch gaat het om een ongedifferentieerde somatoforme stoornis, een situatie waarin somatisatie optreedt en psychologisatie, bij een man die na acceleratie- deceleratie een postwhiplash-syndroom laat zien. (...)
Er kan niet beargumenteerd worden dat de huidige klachten en/of restverschijnselen zouden zijn ontstaan als betrokkene het ongeval niet zou zijn overkomen. (...) Wel kan men stellen dat mogelijk ook een andersoortig ongeval tot somatisatie/psychologisatie zou hebben kunnen leiden.
De restklachten betreffen met name hoofdpijn, nekpijn uitstralend naar de schouders, concentratieproblemen, duizeligheid en vergeetachtigheid. Restverschijnselen betreffen het aangeven van wat tendomyogene klachten zonder overigens neurologisch andere prikkelings- of uitvalsverschijnselen. Voorts bestaan er geheugen- en concentratieproblemen en een laag tempo. Deze klachten en/of verschijnselen kan men op medische grond in redelijkheid als ongevalsgevolg beschouwen.
Er is thans mijns inziens nog geen sprake van een eindtoestand. (...) Behandeling van de problematiek zou hem mogelijkerwijs ook goed kunnen doen. Gedacht wordt in dezen aan een revalidatief programma met onder andere fysiotherapie en cognitieve gedragsmodificatie (...) Er wordt nog verbetering verwacht ten opzichte van het huidige toestandsbeeld. Wanneer betrokkene zich adequaat inzet bij een behandeling dan kan ongeveer 1 à 2 jaar nadien wel een eindtoestand worden verwacht. (...)
Op grond van de voormelde diagnose kan men betrokkene als beperkt zien ten aanzien van statische en dynamische nekbelasting alsmede ten aanzien van stressvolle omstandigheden in het bijzonder tempo- en tijdsdruk alsmede conflicthantering en conflicterende functie-eisen."
g. Verzekeringsarts [J.] van het GAK heeft op 16 februari 1998 het volgende gerapporteerd.
"Uit mijn onderzoek en uit onderzoek van de psychiater blijkt dat [eiser] na het ongeval veranderd is van een actieve hardwerkende man tot een passieve man die niet veel meer kan. Hij heeft door de verschijnselen waarvan kan worden aangenomen dat zij door het whiplashletsel zijn ontstaan, een zeer beperkte spankracht, zowel ten aanzien van lichamelijke als ten aanzien van mentale inspanning. Dit heeft gevolgen voor het dagelijks leven, waarin hij niet meer goed kan functioneren. En ook in een werksituatie is de belastbaarheid dermate gering dat er niet sprake is van reële duurzame belastbaarheid."
Op 29 september 1998 is de conclusie van [J.] onveranderd.
h. [eiser] ontvangt per 27 augustus 1997 een AAW-uitkering op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid.
i. Op 2 oktober 1998 heeft [M.], revalidatiearts bij Beatrixoord, aan [D.] laten weten dat de behandeling van [eiser] in goed overleg met hem is beëindigd. Hij heeft de volgende conclusie getrokken:
"Geen effect is van poliklinische revalidatie Beatrixoord bij complex post-whiplashsyndroom na auto-ongeval in september 1996."
Als bijlage bij de brief is gevoegd een behandelingsverslag van psycholoog [D.] d.d. 24 september 1998.
j. Het Centraal Onderzoek Bureau Bergweg (COBB) heeft onderzoek gedaan naar het ongeval van 27 augustus 1996. Op basis daarvan komt het COBB in zijn rapport van 5 februari 1997 tot de volgende mededelingen:
"Kort voor de aanrijding werd door de Opel-bestuurder kennelijk sterk afgeremd. Daarbij zal de Opel in zekere mate hebben "gedoken" en in die positie de Toyota hebben geraakt.
Het "duiken" van de voorzijde van de Opel verklaart de duidelijke krassporen in de achterbumper van de Toyota.
Tengevolge van de aanrijding brak immers het glas van de rechterkoplamp van de Opel en kon zodoende de, relatief zachte, kunststof bumper makkelijk beschadigen.
Dat door de kracht van de aanrijding vervolgens de achterbumper van de Toyota verder naar voren werd gedrukt en tevens het achterpaneel met de slotvanger in binnenwaartse richting werd verplaatst, is eveneens voor de hand liggend.
De beschadiging in de bodem van de kofferbak is, naar onze mening, evenwel van dien aard, dat sterk getwijfeld kan worden aan het in verband brengen van die schade met de aanrijding."
k. [getuige] heeft bij brief -volgens de dagtekening op 15 januari 1996- in antwoord op vragen, gesteld namens [eiser], het volgende verklaard.
"Ik was op weg naar het station toen hadden wij bedoel ik de hele mensen in de bus een hard geluid gehoord. Toen hadden wij onze hoofden gestoten om te kijken wat er was gebeurd. Ik zag dat de auto van client is van achter aangereden (...)".
l. Ten tijde van het ongeval dreef [eiser] een tweetal ondernemingen, te weten een bakkerij en een shoarma-zaak. De bakkerij is gestart per 1 juli 1994 en de shoarmazaak per 1 maart 1995. De bakkerij werd omstreeks december 1996 gesloten en de shoarmazaak werd op 30 april 1997 verkocht.
m. Bij brief van 5 oktober 1998 heeft [R.S.], voormalig administrateur van [eiser], meegedeeld dat uit het grootboekoverzicht van privé-opnames overduidelijk blijkt dat [eiser] vanaf 01-01-1996 t/m het einde van zijn bedrijf maandelijks ƒ 3.500,-- opnam. Tevens heeft hij verklaard dat de investering van [eiser] in zijn twee bedrijven, alsmede de maandelijkse omzetten beduidend hoger waren dan de maandelijks verwerkte omzetten volgens de administratie en dat [eiser] vergeleken met zijn collega's in de horecabranche met deze handelwijze geen uitzondering vormde.
2.1 Er is sprake van een causaal verband tussen de klachten van [eiser] en het ongeval. Uit de zeer uitvoerig aanwezige medische informatie komt onmiskenbaar naar voren dat [eiser] lijdt aan post-whiplash klachten. Daarnaast was [eiser] tot het ongeval van 27 augustus 1996 klachtenvrij en in staat tot een zeer actief leven zowel in zakelijk als in sociaal opzicht.
In de uren en dagen na de botsing ontwikkelden zich in ernstige mate klachten die overeenstemmen met de bekende klachten die vaak optreden bij mensen die het slachtoffer zijn geworden van vergelijkbare ongevallen, vaak kop-staartbotsingen, waarbij het hoofd snelle voor- en achteruitslaande bewegingen maakt. Er is geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [L.] dat hij [eiser] een dag na het ongeval heeft gezien, nu dit ook blijkt uit de verklaring van fysiotherapeut [O.].
Er is sprake geweest van een forse botsing, waarbij alleszins aannemelijk is dat het hoofd van [eiser] een felle slingerende beweging heeft gemaakt. Dit blijkt uit de niet geringe schade die tengevolge van het ongeval is ontstaan aan de auto van [eiser]. Dat er niet enkel sprake was van een zeer lichte aanrijding volgt ook uit de verklaring van [getuige]. Uit het feit dat de deskundigen allen concluderen dat er sprake is van een whiplash volgt eveneens dat de botsing zodanig is geweest dat de betreffende klachten zijn ontstaan.
Het rapport van [K.] is -mede gelet op het voorgaande- niet op basis van onjuiste veronderstellingen tot stand gekomen. [K.] heeft zich niet enkel gebaseerd op de beschrijving van [eiser] omtrent de toedracht van het ongeval. Hij heeft zeer uitvoerig onderzoek gedaan -in het bijzonder ook neuropsychologisch onderzoek- waaruit geobjectiveerd naar voren komt dat er ernstige beperkingen, waaronder cognitieve, zijn.
Het leven van [eiser] is ten gevolge van het ongeval en de daaruit ontstane klachten ernstig veranderd. Dit heeft uiteraard een wisselwerking op zijn gezinsleven. Duidelijk is dat psycholoog [D.] de aanwezigheid van de klachten in het geheel niet betwijfelt en hij geeft ook geen andere causaliteit dan het ongeval. De klachten kunnen niet in causaal verband gebracht worden met de drukke werkzaamheden van [eiser], omdat [eiser] voor het ongeval geen klachten had en ook niet met de miskraam van zijn vrouw, omdat hij de klachten op dat moment al had.
2.2 Uit vaste jurisprudentie blijkt dat de aansprakelijke partij het slachtoffer heeft te nemen zoals die zich aandient, derhalve met zijn sterke en eventueel zwakke kanten. De stelling dat de schade niet volledig zou behoeven te worden vergoed, omdat die het gevolg zou zijn van de kwetsbare persoonlijkheidsstructuur van [eiser] treft dan ook geen doel. Dit zou alleen het geval zijn indien de schade (deels) ook zou zijn geleden zonder het ongeval en daarvan is geen sprake. Voor het ongeval waren er geen spanningen binnen het gezin. Er was in geen enkel opzicht sprake van psychisch lijden. Dat [K.] het vermoeden uitspreekt dat een ander ongeval mogelijk ook tot soortgelijke klachten zou hebben geleid, maakt niet dat er een beperking zou moeten worden aangebracht op de periode waarover schadevergoeding zou moeten worden betaald. Zelfs als schade buiten de normale lijn der verwachtingen ligt, dient deze volledig te worden vergoed.
2.3 Er is sprake van een medische eindtoestand. Na de totstandkoming van het rapport van [K.] heeft [eiser] zonder succes een revalidatietraject in Beatrixoord gevolgd, terwijl thans, ruim vijf jaar na het ongeval, de klachten zich nog steeds in dezelfde ernstige mate voordoen.
Er is bovendien geen succesvolle wijze van behandeling van whiplashklachten. Er zijn ook geen behandelingssuggesties meer aan [eiser] gedaan vanuit de behandelende sector. De suggestie van [eiser] om te komen tot een acupunctuurbehandeling, waarbij sommige whiplashpatiënten baat vinden, is door Mercurius afgewezen.
2.4 [eiser] heeft schade geleden, bestaande uit de volgende posten.
Verlies arbeidsvermogen
[eiser] en zijn gezin konden voor het ongeval goed leven van de opbrengst van de bakkerij en de shoarmazaak. [eiser] nam maandelijks zeker ƒ 5.000,-- op voor levensonderhoud en verdere kosten van de huishouding en de liquiditeit stond dit ook toe. De cijfers in de jaarstukken zijn niet in overeenstemming met de realiteit. De winst was aanzienlijk hoger, doordat een belangrijk deel van de inkomsten "zwart" zijn genoten, hetgeen in de horecabranche een gebruikelijke gang van zaken is. Er zijn relatief beperkte investeringen nodig om de noodzakelijke grondstoffen voor de verkopen aan te schaffen, terwijl bij de verkoop zeer aanzienlijke marges kunnen worden verkregen. Het is dan ook alleszins aannemelijk dat [eiser] in staat was tot het onttrekken van ƒ 5.000,-- per maand aan zijn ondernemingen. De rechtbank kan dit bedrag in redelijkheid als uitgangspunt nemen voor berekening van de schade. Mocht zij hiertoe niet zonder meer willen overgaan, dan geeft [eiser] de rechtbank in overweging een deskundigenonderzoek te gelasten met betrekking tot de verdiencapaciteit.
Een maandinkomen van ƒ 5.000,-- levert na belastingen het netto equivalent van ƒ 47.195,-- op. Van dit bedrag dient de AAW-uitkering die [eiser] ontvangt, zijnde netto ƒ 22.864,--, te worden afgetrokken. Het verschil, ƒ 24.349,--, is de schade per jaar vanaf 27 augustus 1997. Ervan uitgaande dat [eiser] zonder ongeval een inkomen/winst uit arbeid zou hebben genoten tot 65 jaar, betekent dit dat bij kapitalisatie volgens de contante-waardetabel met sterftekans volgens GBM 90-95 de kapitalisatiefactor 18,6015 is. Dit levert een schadebedrag van ƒ 452.928,-- op, uitgaande van een nominaal gelijkblijvend inkomen.
Het feit dat Mercurius zich niet met de schadeberekening kan verenigen, maakt niet dat 27 augustus 1997 niet als uitgangspunt voor de berekening kan gelden. Welk moment in tijd ook wordt gekozen voor kapitalisatie, alle schade dient te worden vergoed. De totale schade wordt niet anders als een andere kapitalisatiedatum wordt genomen.
Kosten vervangende arbeid
[eiser] heeft, toen hij in verband met de gevolgen van het ongeval volledig werd uitgeschakeld voor het verrichten van arbeid, vervangende arbeidskracht ingeschakeld. Het dienstverband van twee werknemers werd uitgebreid en er werd een nieuwe werknemer aangetrokken. Door de hogere uitgaven in verband met arbeidskosten, die niet werden gecompenseerd door enige financiële ondersteuning door Mercurius, werd de financiële nood van [eiser] zodanig hoog dat hij zich genoodzaakt zag de bakkerij te sluiten en de shoarmazaak te verkopen.
De totale kosten, inclusief werkgeverslasten en de kosten van ontslag van twee werknemers in verband met bedrijfsbeëindiging bedragen ƒ 53.454,--.
Betaalde huur
Ofschoon de bedrijfsmatige activiteiten van de bakkerij werden beëindigd per december 1996, was [eiser] vanwege de bestaande huurovereenkomst genoodzaakt om de huurpenningen over 1997 ten bedrage van ƒ 10.611,51 nog geheel te voldoen.
Smartengeld
Gelet op de ernstige gevolgen die het ongeval voor [eiser] heeft -onder meer volledige afkeuring-, is het redelijk dat hem daarvoor smartengeld ten bedrage van ƒ 50.000,-- wordt toegekend. Aansluiting kan worden gezocht bij uitspraken in de Smartengeldgids Verkeersrecht, in het bijzonder 385 en 387.
Buitengerechtelijke kosten
[eiser] heeft recht op vergoeding van buitengerechtelijke kosten van zijn raadsman ten bedrage van ƒ 24.206,17. Deze kosten hebben betrekking op werkzaamheden in de periode 27 mei 1997 tot en met 8 juli 1999, zijnde de periode waarin onderhandelingen werden gevoerd over de afwikkeling van deze zaak.
2.5 Ten aanzien van de gevorderde provisionele voorziening geldt dat er aanzienlijke schade is geleden die in causaal verband staat met het ongeval en die door Mercurius dient te worden vergoed. Een groot deel van de schadeposten ziet op schade die reeds is geleden. [eiser] heeft daarvoor geen enkele compensatie ontvangen. Hij heeft dan ook recht en spoedeisend belang bij een provisionele voorziening.
3.1 Het causaal verband tussen de klachten en het ongeval in 1996 is niet voldoende komen vast te staan.
Deze stelling is in de eerste plaats gebaseerd op het feit dat de aanrijding met een zeer lage botsingssnelheid heeft plaatsgevonden. Het is algemeen aanvaard dat het bij een aanrijding met een geringe botsingssnelheid onaannemelijk is dat er whiplashletsel ontstaat.
Uit deskundigenonderzoek is immers komen vast te staan dat beide auto's nauwelijks zijn beschadigd als gevolg van de aanrijding. Aan de getuigenverklaring van mevrouw [getuige] moet worden getwijfeld, omdat zij eerst nu uit het niets opduikt, uit de verklaring niet blijkt dat het om de aanrijding van 27 augustus 1996 zou gaan en de verklaring gedateerd is een half jaar voordat de aanrijding plaatsvond.
In alle medische rapportages wordt ervan uitgegaan dat er sprake is geweest van een forse aanrijding. Het is zeer aannemelijk dat de medisch deskundigen tot andere conclusies waren gekomen indien zij volledig van de feiten op de hoogte waren geweest. Dit geldt eens te meer nu [K.] concludeert dat de klachten een reactie zijn op een ingrijpend voorval in het leven van [eiser] en niet zozeer het gevolg van de aanrijding zelf.
Uit de rapportage van [D.] blijkt dat er andere mogelijke oorzaken zijn aan te wijzen voor de klachten van [eiser]. Hij had relationele problemen, die slechts ten dele iets te maken hadden met het ongeval. Bovendien werkte [eiser] naar eigen zeggen ongeveer 100 uren per week in zijn bakkerij en shoarmazaak, in welk verband Mercurius erop wijst dat de klachten van een burn-out vergelijkbaar zijn met die van een whiplashsyndroom. Voorts heeft de vrouw van [eiser] in de week na de aanrijding een miskraam gehad. In de medische rapportage van [K.] komen deze omstandigheden eveneens niet naar voren.
Ten slotte moet sterk getwijfeld worden aan de stelling van [eiser] dat hij direct na de aanrijding te kampen had met gezondheidsklachten. Ten overstaan van een medewerker van Van Ameyde heeft hij namelijk verklaard dat hij pas een week na het ongeval bij de huisarts is geweest. Voorts blijkt uit de brief van dr. [D.], de huisarts van [eiser], dat de plaatsvervangend arts [eiser] op 13 september 1996 heeft gezien. Mercurius twijfelt dan ook aan de verklaring van de plaatsvervangend arts.
3.2 Zelfs indien de medische causaliteit vaststaat is de schade voornamelijk het gevolg van de kwetsbare persoonlijkheidsstructuur van [eiser], waarmee bij de begroting van de schade rekening moet worden gehouden.
Bij de begroting van letselschade wordt een schatting gemaakt van het inkomen dat de gelaedeerde zou hebben verdiend indien het betreffende ongeval niet zou hebben plaatsgevonden. Daarbij moet -zoals herhaaldelijk is uitgemaakt door de Hoge Raad- tevens rekening worden gehouden met de bijzondere kwetsbaarheid van het slachtoffer. Uit de rapportage van [K.] blijkt dat de klachten gezien moeten worden als een reactie van de persoonlijkheid op het ongeval. [K.] acht het aannemelijk dat een andersoortig ongeval soortgelijke klachten zou hebben veroorzaakt. Mede gelet hierop is het dan ook zeer aannemelijk dat [eiser] soortgelijke klachten zou hebben gekregen indien een andere ingrijpende gebeurtenis zich zou hebben voorgedaan. Mercurius biedt aan een deskundige te benoemen aan wie de vraag kan worden voorgelegd hoe groot deze kans is.
3.3 Meer subsidiair geldt dat er (nog) geen sprake is van een medische eindtoestand, zodat de gevorderde toekomstige schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, althans in ieder geval nog niet bepaalbaar is.
Uit de medische rapportage van [K.] blijkt niet dat er sprake is van een eindtoestand en er zijn voorts geen stukken in het geding gebracht waaruit het tegendeel blijkt. De enkele bewering van [eiser] dat er al vijf jaar geen verandering is opgetreden is daarvoor onvoldoende.
[eiser] is vrij jong. Vooral daar de klachten voornamelijk psychisch van aard zijn, ligt het juist niet voor de hand dat nooit meer geïntegreerd kan worden.
[eiser] is in het kader van zijn schadebeperkingsplicht verplicht om te zoeken naar goede behandelmethodes. Hij heeft aan deze verplichting niet voldaan door dure behandelmethodes in het buitenland te kiezen en als blijkt dat de verzekeraar deze kosten niet wil vergoeden, vervolgens niets meer te doen.
3.4 Uiterst subsidiair betwist Mercurius de omvang van de door [eiser] gevorderde schade.
Verlies arbeidsvermogen
[eiser] is er niet in geslaagd om te bewijzen dat de schade tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd maandelijks ƒ 5.000,-- zou hebben bedragen. Ook ligt het niet voor de hand dat [eiser] tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd twee winstgevende bedrijven zou hebben voortgezet. [eiser] bezat beide ondernemingen nog maar enkele jaren en het restaurant was voorts niet winstgevend. Bovendien raakten de ondernemingen in financiële problemen, hoewel [eiser] -nadat hij zelf geen werkzaamheden meer verrichtte- vervangende werknemers had ingehuurd.
Alvorens de bedragen kunnen worden gekapitaliseerd, zullen uitgangspunten moeten worden geformuleerd met betrekking tot de omvang van het jaarlijks uit te keren bedrag betreffende verlies arbeidsvermogen en over welke periode deze vergoeding moet plaatsvinden.
Kosten vervangende arbeid
Uit de jaarrekeningen blijkt niet dat de personeelskosten die [eiser] heeft moeten betalen overeenstemmen met hetgeen hij terzake vordert. Bovendien begrijpt Mercurius niet waarom extra personeel is ingehuurd indien een onderneming niet levensvatbaar is. Niet duidelijk is welke werknemers [eiser] al in dienst had voor het ongeval. Voor zover de aanname van extra personeel verband hield met de uitbreiding van het restaurant komen de personeelskosten niet voor vergoeding in aanmerking.
Betaalde huur
[eiser] heeft de huurovereenkomst niet overgelegd. Mercurius kan dan ook niet controleren of [eiser] inderdaad de huurovereenkomst niet kon opzeggen.
Smartengeld
Het gevorderde bedrag is gezien de omstandigheden veel te hoog. De door [eiser] aangehaalde uitspraken uit de Smartengeldgids kunnen niet met het onderhavige geval worden vergeleken, omdat het in casu niet geheel vast staat dat [eiser] tot 65 jaar arbeidsongeschikt zal blijven.
Wettelijke rente
De door [eiser] gestelde kapitalisatiedatum is onjuist, zodat de rente niet gaat lopen vanaf die datum. Het probleem van de (wettelijke) rente laat zich eenvoudig oplossen door de schade in het verleden steeds opeisbaar te doen worden op het moment dat deze ook daadwerkelijk wordt geleden.
Buitengerechtelijke kosten
Onduidelijk is of de overgelegde urenspecificatie overeenstemt met het terzake gevorderde bedrag. Mercurius kan dan ook niet beoordelen of de gevorderde buitengerechtelijke kosten de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW doorstaan.
3.5 Een provisionele vordering kan slechts worden toegewezen indien er sprake is van spoedeisend belang, hetgeen niet is aangetoond.
Er bestaan te veel onduidelijkheden of Mercurius inderdaad gehouden kan worden om schade te betalen. Reeds op grond hiervan moet de provisionele vordering worden afgewezen. Voorts is niet gebleken dat [eiser] op dit moment ƒ 150.000,-- schade heeft geleden.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Tussen partijen is in confesso dat zich bij [eiser] lichamelijke klachten hebben ontwikkeld die passen bij een whiplashtrauma dan wel een post-whiplashsyndroom en dat de klachten aanleiding hebben gegeven tot het zoeken van medische hulp over een langere periode. Voorts dient -gelet op de brief van [D.]- ervan te worden uitgegaan dat [eiser] vóór het ongeval dergelijke klachten niet had.
De rechtbank verwerpt het standpunt van Mercurius dat sterk moet worden getwijfeld aan de stelling van [eiser] dat hij direct na de aanrijding bij de huisarts is geweest. Waarnemend huisarts [L.] heeft verklaard dat hij [eiser] binnen 24 uur na het ongeval d.d. 27 augustus 1996 heeft gezien. Dit strookt met de verklaring van fysiotherapeut [O.], inhoudende dat [eiser] op 2 september 1996 werd "doorgebeld" door [L.]. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat de datum die huisarts [D.] noemt -13 september 1996- niet juist dan wel onvolledig is.
4.2 Partijen strijden in het bijzonder over de beantwoording van de vraag of er causaal verband bestaat tussen het ongeval en de klachten van [eiser]. Het betoog van Mercurius spitst zich hierop toe dat de kop-staartbotsing met een zeer geringe botsingssnelheid heeft plaatsgevonden en dat het in een dergelijk geval onaannemelijk is dat er whiplashletsel ontstaat. [eiser] stelt dat uit het feit dat alle deskundigen concluderen dat er sprake is van whiplash volgt dat de toedracht van het ongeval zodanig is geweest dat de betreffende klachten zijn ontstaan.
Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt. Blijkens vaste jurisprudentie dient de vraag naar het causaal verband aan de hand van de zogenoemde "omkeringsregel" te worden beoordeeld indien door een als onrechtmatige daad aan te merken gedraging -in dit geval de schending van de verkeersnorm het voertuig tijdig tot stilstand te brengen door de verzekerde van Mercurius- een risico ter zake van het ontstaan van schade in het leven is geroepen en dit risico zich vervolgens verwezenlijkt. De stellingen van Mercurius hebben de kennelijke strekking dat het litigieuze ongeval "dit risico" niet in het leven heeft geroepen. In een dergelijke situatie komt de rechtbank eerst toe aan toepassing van de omkeringsregel indien [eiser] "aannemelijk" maakt dat de verwezenlijking van het risico het gevolg is van het ongeval (vgl. HR 19 januari 2001, NJ 2001/524).
De rechtbank heeft behoefte aan nadere informatie terzake, met name met betrekking tot de toedracht van het ongeval en zal daartoe een comparitie gelasten, waarbij onder meer aan de orde zal komen het onderzoek van het COBB naar de schade die als gevolg van het ongeval aan de auto's is ontstaan. Met betrekking tot dit laatste overweegt de rechtbank dat de verklaring van [eiser] daaromtrent, afgelegd tegenover [K.], niet strookt met de mededelingen van het COBB.
Voor zover partijen producties ter comparitie in het geding willen brengen, dienen deze uiterlijk 14 dagen voor de zittingsdatum aan de rechtbank en aan de tegenpartij te worden toegezonden.
4.3 Gelet op de stand van het geding zijn er thans -bij dit tussenvonnis- naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om over te gaan tot toewijzing van de gevorderde provisionele voorziening.
4.4 De rechtbank houdt voor het overige iedere beslissing aan.
1. gelast partijen om in persoon, Mercurius deugdelijk vertegenwoordigd en met hun procureur te verschijnen voor mr. T.R. Hidma, op woensdag 26 juni 2002 om 13.30 uur, in één der zalen van het gerechtsgebouw aan het Guyotplein 1 te Groningen;
2. bepaalt dat uitstel in beginsel slechts éénmaal zal worden verleend en wel op verzoek van de meest gerede partij, mits het verzoek binnen 14 dagen na het uitspreken van het vonnis is ingediend, deugdelijk is gemotiveerd en een opgave behelst van de verhinderdata van beide partijen gedurende de eerste drie maanden na de oorspronkelijk vastgestelde datum;
3. houdt verder iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma, vice-president en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 mei 2002, door mr. E.J. Oostdijk, rechter in tegenwoordigheid van de griffier.