ECLI:NL:RBGRO:2002:AE1886

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
18 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
57712 GKZA 02-102
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot huurwoning door eisers met schulden en huurachterstand

In deze zaak hebben eisers, die in financiële problemen verkeren, gedaagde, de Stichting Acantus, gedagvaard in kort geding. De eisers vorderen dat gedaagde hen een huurwoning in Delfzijl aanbiedt tegen een maximale huurprijs van € 300,--. De eisers hebben een verleden van huurachterstanden en zijn recentelijk onder de schuldsaneringsregeling geplaatst. Gedaagde heeft geweigerd om hen een woning aan te bieden, met als argument dat eisers openstaande schulden hebben en eerder als slechte huurders zijn aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat gedaagde als privaatrechtelijke instelling in beginsel vrij is om te bepalen met wie zij een huurovereenkomst aangaat, maar dat er bijzondere omstandigheden kunnen zijn die deze vrijheid beperken. De rechter heeft overwogen dat gedaagde rekening moet houden met haar maatschappelijke zorgvuldigheidsplicht, maar dat in dit geval de financiële risico's voor gedaagde te groot zijn. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat gedaagde niet in strijd handelt met deze zorgvuldigheidsplicht door eisers niet als huurders te aanvaarden. De vordering van eisers is afgewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
DE VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING
Reg.nr.: 57712 KGZA 02-102
Datum uitspraak: 18 april 2002
VO N N I S
in de zaak van:
1. [eiser sub 1],
2. [eiseres sub 2],
verblijvende te [woonplaats],
eisers,
toevoeging Raad voor Rechtsbijstand te Leeuwarden d.d. 13 maart 2002, nr. 5AX5232,
procureur mr. E.Tj. van Dalen,
en
de stichting met rechtspersoonlijkheid STICHTING ACANTUS,
gevestigd te Delfzijl,
gedaagde,
gemachtigde mr. M.C. Molema.
PROCESVERLOOP
Eisers hebben gedaagde doen dagvaarden in kort geding.
De vordering strekt ertoe gedaagde bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om binnen een week na betekening van dit vonnis aan eisers een woning in de gemeente Delfzijl te huur aan te bieden tegen een maximale huurprijs van € 300,-- op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- voor iedere dag dat gedaagde nalatig zal zijn aan de inhoud van dit vonnis te voldoen en met veroordeling van gedaagde in de kosten van dit geding.
Op de voor de behandeling bepaalde dag, 11 april 2002 zijn eisers verschenen, vergezeld van mr. Van Dalen.
Gedaagde is verschenen in de persoon van H.J.A. Schuil, vergezeld van mr. Molema.
Eisers hebben conform de dagvaarding voor eis geconcludeerd, waarbij zij producties in het geding heeft gebracht.
Gedaagde heeft verweer gevoerd tegen de vordering en geconcludeerd eisers hierin niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze af te wijzen, met veroordeling van eisers in de kosten van de procedure.
Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht en pleitnotities overgelegd.
Partijen hebben ten slotte vonnis gevraagd.
De uitspraak is bepaald op 18 april 2002.
RECHTSOVERWEGINGEN
Vaststaande feiten:
Eiser sub 1 heeft in het verleden een woning van gedaagde aan de [adres 1] in Delfzijl gehuurd. Vanwege een huurachterstand is eiser sub 1 bij vonnis van 31 maart 1993 van de kantonrechter te Groningen veroordeeld tot ontruiming van die woning.
Eiseres sub 2 heeft voorheen een woning van gedaagde gehuurd aan de [adres 2] te Delfzijl, alwaar eisers nadien zijn gaan samenwonen.
Eisers zijn in 1998 naar Termunten verhuisd. Daar hebben zij van de Stichting Termunter Woningbouw een woning aan de [adres 3] gehuurd. Vanwege een huurachterstand zijn eisers bij vonnis d.d. 23 augustus 2001 van de kantonrechter te Groningen veroordeeld tot ontruiming van die woning.
Sedertdien hebben eisers tezamen met hun drie kinderen enige tijd in een caravan op een camping en bij kennissen verbleven.
Eisers hebben gedaagde op 13 november 2001 verzocht om een huurwoning.
Bij brief d.d. 15 november 2001 heeft gedaagde aan eisers doen weten die aanvraag terzijde te leggen:
'De reden hiervan is dat u beiden een openstaande nota heeft van de panden [adres 1] en [adres 2] te Delfzijl. De totale schuld is ± ƒ 9.000,--.'
Bij brief van 26 februari 2002 van gedaagde aan de raadsman van eisers heeft gedaagde dit standpunt bevestigd:
'Om voor beschikbare woningen in aanmerking te komen gelden een aantal voorwaarden. Eén van de voorwaarden is dat kandidaten géén huurachterstand hebben en geen openstaande nota's.'
Eisers hebben -naast bedoelde huurschulden- meerdere schulden en zijn niet in staat de openstaande nota's te voldoen.
Die situatie heeft ertoe geleid dat ten aanzien van eisers op 9 april 2002 de definitieve toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling door deze rechtbank is uitgesproken.
Beoordeling van het geschil:
Voorop staat dat het gedaagde, als privaatrechtelijke instelling, in beginsel vrijstaat om te bepalen met wie zij een huurovereenkomst wenst te sluiten.
De maatschappelijke verantwoordelijkheid die gedaagde als toegelaten instelling van volkshuisvesting in de zin van artikel 70 Woningwet toekomt, brengt echter mee dat zich bijzondere gevallen kunnen voordoen waarin haar weigering om aan een woningzoekende een woning te verschaffen -gelet op de wederzijdse belangen- in strijd is met de maatschappelijke zorgvuldigheidsplicht die van haar kan worden verlangd.
Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
Aangenomen wordt dat gedaagde een te respecteren belang heeft bij kredietwaardige huurders.
Het in dit verband door gedaagde gevoerde beleid dat zij aspirant-huurders weigert, die hetzij een huurachterstand hetzij openstaande nota's hebben, acht de voorzieningenrechter op zich zelf dan ook niet onredelijk, zij het dat gedaagde in verband met haar bijzondere verantwoordelijkheid als toegelaten instelling zich daarin "coulanter" dient op te stellen jegens toekomstige huurders dan commerciële verhuurders en dientengevolge aspirant-huurders behorend tot haar doelgroep en de daarbij behorende financiële risico's niet zondermeer met een ongeclausuleerd beroep op een dergelijke voorwaarde mag afwijzen.
In casu staat vast dat eiser sub 1 zich in het verleden niet als een goed huurder jegens de rechtsvoorgangster van gedaagde heeft gedragen door met betrekking tot de woning aan de [adres 1] te Delfzijl een forse huurschuld te doen ontstaan, hetgeen ertoe heeft geleid dat eiser sub 1 bij rechterlijk vonnis is veroordeeld die woning te ontruimen.
Daarnaast heeft eiseres sub 2 zich evenmin als een goed huurder jegens gedaagde gedragen door een huurschuld, al dan niet tezamen met eiser sub 1, te laten ontstaan aangaande de woning aan de [adres 2] te Delfzijl. Ten aanzien van die laatste woning heeft gedaagde verder aangevoerd een vordering op eisers te hebben wegens de door haar gemaakte kosten om die woning in oude staat te herstellen. Nu die stelling naar voorlopig oordeel onvoldoende is weersproken, gaat de voorzieningenrechter voorshands uit van de juistheid daarvan.
Naast deze huurschulden aan gedaagde hebben eisers meerdere schulden, waaronder een huurschuld aan een collega-woningbouwvereniging als gevolg waarvan eisers kort voor hun verzoek aan gedaagde (wederom) zijn ontruimd uit hun huurwoning.
Gelet op de totale schuldenlast is niet waarschijnlijk dat bedoelde schulden kunnen worden afgelost.
Hoewel eisers hebben aangeboden de lopende huurpenningen door tussenkomst van de recent benoemde bewindvoerder via een machtiging aan gedaagde te verzekeren -hoe prematuur en onvoldragen dit aanbod in de gegeven omstandigheden ook moge zijn-, evident is dat gedaagde bij het aangaan van een huurovereenkomst met eisers een aanzienlijk financieel risico loopt.
Niet is betwist dat gedaagde in de gemeente Delfzijl geen monopolist is met betrekking tot de verhuur van goedkopere woningen waarop eisers zijn aangewezen. Zo heeft gedaagde aangevoerd dat in die regio ook de Stichting Termunter Woningbouw, de Stichting Woningbouw Midwolda, de Woongroep Marenland alsmede de SGBB te Hoofddorp dergelijke woningen verhuren.
In dit verband is de voorzieningenrechter van oordeel dat eisers niet voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij uitstek op een woning in de plaats Delfzijl zijn aangewezen nu eisers laatstelijk -tot de ontruiming uit hun vorige woning in november 2001- in Termunten hebben gewoond.
In dat licht bezien is de voorzieningenrechter van oordeel dat eisers zich onvoldoende inspanningen hebben getroost om te trachten ook bij andere woningaanbieders in de bedoelde regio een voor hen betaalbare huurwoning te bemachtigen. Daarbij zij overwogen dat naar voorlopig oordeel de enkele omstandigheid dat eisers bij gedaagde en de Stichting Termunter Woningbouw openstaande schulden hebben, hen niet zonder meer door de andere woningaanbieders kan worden tegengeworpen.
Het vorenstaande klemt te meer daar gedaagde -naar zij onweersproken heeft gesteld- in verband met een omvangrijk project betreffende sloop van een groot aantal woningen en de daaruit voortvloeiende herplaatsingsproblematiek kampt met krapte in haar woningvoorraad terwijl toewijzing van de gevraagde voorziening met zich mee zou brengen dat eisers kort na een hen toe te rekenen ontruiming bij voorrang in aanmerking zouden komen voor een nieuwe huurwoning.
Met gedaagde is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit in de gegeven omstandigheden thans in redelijkheid niet van haar kan worden gevergd.
Aldus is de voorzieningenrechter van oordeel dat gedaagde niet in strijd handelt met haar maatschappelijke zorgvuldigheidsplicht jegens eisers door hen thans en in de gegeven omstandigheden niet als huurders te aanvaarden.
De gevraagde voorziening wordt mitsdien afgewezen.
De voorzieningenrechter acht termen aanwezig de kosten te compenseren in dier voege dat partijen ieder de eigen kosten dragen.
BESLISSING
De voorzieningenrechter:
1. weigert de gevraagde voorziening;
2. compenseert de proceskosten in dier voege dat partijen ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Oostdijk, voorzieningenrechter en door deze uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2002, in tegenwoordigheid van de griffier.
js