ECLI:NL:RBGEL:2025:9423

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
ARN 24/8975
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen toekenning van algemene bijstand op grond van de Participatiewet met betrekking tot woonkosten en eigen bijdrage voor maatschappelijke opvang

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 6 november 2025, wordt het beroep van eiser tegen de toekenning van algemene bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) behandeld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de verlaging van zijn bijstandsbedrag, dat is vastgesteld op basis van het ontbreken van woonkosten en de inhouding van een eigen bijdrage voor zijn verblijf in de maatschappelijke opvang. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede de bijstand correct heeft vastgesteld. De rechtbank concludeert dat er geen strijdigheid is met de hardheidsclausule en het evenredigheidsbeginsel. Eiser heeft op 8 juli 2024 een aanvraag voor bijstand ingediend, waarna het college op 5 augustus 2024 bijstand heeft toegekend met een verlaging van 20% van de gehuwdennorm vanwege het ontbreken van woonkosten. Eiser is het niet eens met het bedrag dat hij uiteindelijk ontvangt en voert verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank heeft de zaak op 24 september 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van het college aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bijstandsverlening en de eigen bijdrage voor de maatschappelijke opvang rechtmatig zijn en dat eiser niet in zijn levensonderhoud kan voorzien. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/8975

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.P. Harten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, het college

(gemachtigden: mr. A. Klok en G.C. Ten Westenend).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen de toekenning van algemene bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). De bijstand is verlaagd vanwege het ontbreken van woonkosten. Ook is door het college een eigen bijdrage voor verblijf in de maatschappelijke opvang ingehouden. Eiser is het niet eens met het bedrag aan bijstand dat onder de streep overblijft. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de vaststelling van de hoogte van de bijstand.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college een juiste beslissing heeft genomen. Het college heeft eisers bijstand juist vastgesteld. Ook heeft het college het bestreden besluit zorgvuldig voorbereid en voldoende gemotiveerd. Er is geen sprake van strijdigheid met de hardheidsclausule en het evenredigheidsbeginsel. Eiser krijgt daarom geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 8 juli 2024 een aanvraag ingediend voor bijstand. Het college heeft met het besluit van 5 augustus 2024 aan eiser bijstand voor de kosten van levensonderhoud toegekend per 21 juni 2024, met een verlaging wegens het ontbreken van woonkosten en inhouding van de eigen bijdrage vanwege verblijf in de maatschappelijke opvang. Met het bestreden besluit van 30 oktober 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij dit besluit gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college.
2.3.
Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van het college een stuk overgelegd waaruit volgt hoe de bijstandsuitkering van eiser is berekend. Dit stuk is aan het dossier toegevoegd.

Beoordeling door de rechtbank

Opmerking vooraf
3. De gemachtigde van eiser heeft een dag voor de zitting in zijn aanvullende beroepsgronden (getiteld: ‘spreekaantekeningen’) ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar een reeks van (vermeende) uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), met vermelding van een (vermeend) ECLI-nummer. De rechtbank heeft twee van de aangehaalde uitspraken, die gaan over de Participatiewet, kunnen vinden op [website] . Van de andere uitspraken komt de combinatie van de datum van de uitspraak en het ECLI-nummer niet overeen of de uitspraken blijken niet te bestaan. De ECLI-nummers die de rechtbank heeft kunnen vinden, bleken (op de twee genoemde uitspraken na) te gaan over niet relevante onderwerpen. De gemachtigde van eiser kon tijdens de zitting het bestaan, de vindplaats en de relevantie van deze (vermeende) rechtspraak niet verder verduidelijken. De rechtbank kan zich dan ook niet aan de indruk onttrekken dat gebruik is gemaakt van ChatGPT of een andere AI-tool. Wat daar ook van zij, nu sommige (vermeende) uitspraken niet bestaan en van andere aangehaalde uitspraken de relevantie onduidelijk is, zal de rechtbank het beroep op deze (vermeende) rechtspraak passeren.
De totstandkoming van het bestreden besluit
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 8 juli 2024 doet eiser een aanvraag voor bijstand. Op dat moment is hij werkloos en verblijft hij bij een opvang van het Leger des Heils in [plaats] .
5. Met het besluit van 5 augustus 2024 is aan eiser met ingang van 21 juni 2024 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande tot een bedrag van € 1.282,83 [1] per maand. Hierbij heeft het college de bijstand van eiser verlaagd met 20% van de gehuwdennorm, te weten een bedrag van € 366,81, omdat hij geen woonkosten heeft. Ook heeft het college van de bijstand de eigen bijdrage van eiser in de kosten van de opvang door het Leger des Heils tot een bedrag van € 468,51 ingehouden. Het uit te keren bedrag aan bijstand betreft € 448,51.
5.1.
Met het bestreden besluit heeft het college het besluit van 5 augustus 2024 gehandhaafd.
6. Vanaf 18 december 2024 huurt eiser een woning en ontvangt hij bijstand naar de norm voor een alleenstaande.
Het toetsingskader
7. Ingevolge artikel 27 van de Pw kan het college de norm, bedoeld in de artikelen 20 en 21 van de Pw, lager vaststellen voor zover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.
7.1.
In artikel 4 van de Beleidsregels woonlasten Participatiewet Ede 2016 (de Beleidsregels) is bepaald dat de bijstandsnorm met 20% van de gehuwdennorm wordt verlaagd, indien a) de belanghebbende geen of slechts zeer geringe woonkosten verschuldigd is, of b) indien de belanghebbende geen woning aanhoudt. In artikel 5 van de Beleidsregels is een hardheidsclausule opgenomen.
7.2.
In artikel 28 van de Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Ede houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning 2020 (de Verordening) is bepaald dat de hoogte van de bijdrage voor verblijf aan de 24-uurs opvang gelijk is aan de kosten van de opvang. Als er sprake is van inkomsten uit de Pw wordt de bijdrage geïnd door het college door inhouding op de uitkering voor levensonderhoud. De eigen bijdrage wordt dusdanig verminderd dat de belanghebbende na afdracht van de bijdrage per maand een zelf besteedbaar bedrag overhoudt dat overeenkomt met het zak- en kleedgeld als bedoeld in artikel 23, eerste lid van de Pw. In artikel 28 van de Verordening is een hardheidsclausule opgenomen.
De beoordelingsperiode
8. Niet in geschil is dat de te beoordelen periode loopt van 21 juni 2024 tot en met 17 december 2024.
Mocht het college de bijstand verlagen met 20% van de gehuwdennorm?
9. Eiser voert aan dat hij in de te beoordelen periode weliswaar geen eigen woning aanhield, maar dat het college ten onrechte heeft miskend dat zijn eigen bijdrage aan het Leger des Heils in hoofdzaak woonkosten betrof. Het college stelt daarom ten onrechte dat sprake is van geen of slechts geringe woonkosten. Het college heeft verder ten onrechte het bedrag aan eigen bijdrage niet uitgesplist in de verschillende componenten waaruit het is opgebouwd. Er is daarom sprake van onzorgvuldige en ongemotiveerde besluitvorming.
9.1.
De rechtbank merkt op dat het college tijdens de zitting heeft toegelicht dat de opvang die het Leger des Heils aan eiser heeft geboden, niet gelijk is te stellen aan een verblijf in een inrichting, zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder f, van de Pw. Er wordt namelijk niet voldaan aan de voorwaarde dat de mogelijkheid van hulpverlening of begeleiding gedurende meer dan de helft van ieder etmaal aanwezig is. Omdat de situatie van eiser (feitelijk) overeenkomt met de situatie van een persoon op wie artikel 23 van de Pw van toepassing is, heeft het college de bijstand met toepassing van artikel 27 van de Pw en artikel 4 van de Beleidsregels verlaagd. De eigen bijdrage als bedoeld in artikel 28 van de Verordening wordt in dergelijke gevallen (vervolgens) dusdanig verminderd, dat het bedrag dat overblijft overeenkomt met het bedrag dat een persoon die in een inrichting verblijft ontvangt.
9.2.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser in de te beoordelen periode geen eigen woning had en ook geen kosten voor aanhouding van een woning had. Het verblijf in de maatschappelijke opvang kan niet als zodanig worden aangemerkt. [2] Dit betekent dat eiser als gevolg van zijn woonsituatie lagere algemeen noodzakelijk kosten van bestaan had dan waarin de norm voorziet. Daarmee was het college in beginsel bevoegd om op grond van artikel 27, van de Pw en artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Beleidsregels, eisers bijstandsnorm met 20% (van de gehuwdennorm) te verlagen. Reeds hierom slaagt het betoog van eiser niet.
9.3.
Het college was ook bevoegd om op grond van artikel 27 van de Pw en artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregels eisers bijstandsnorm met 20% van de gehuwdennorm te verlagen. Tijdens de zitting hebben zowel eiser als het college toegelicht, dat de opvang die het Leger des Heils verstrekte, niet alleen voorzag in onderdak. Eiser had ook recht op maaltijden, een douche, het wassen van kleding, (begeleidings)gesprekken met medewerkers, internet, het gebruik van een computer en een boodschappenkaart. De eigen bijdrage die eiser daarvoor betaalde kan dan ook niet volledig met woonkosten worden gelijkgesteld. [3] Het college was daarom ook op deze grond bevoegd om eisers bijstandsnorm lager vast te stellen. Dit betekent dat het college vanwege die eigen bijdrage niet hoefde af te zien van verlaging.
9.4.
Eiser heeft in zijn aanvullende beroepsgronden betoogd dat hij tijdens de hoorzitting in bezwaar het college heeft verzocht om de eigen bijdrage uit te splitsen. De rechtbank stelt echter vast dat uit het verslag van de hoorzitting volgt dat eiser niet bij de hoorzitting op 4 oktober 2024 aanwezig was, zodat toen dit verzoek niet gedaan kan zijn. De rechtbank oordeelt verder dat, anders dan eiser stelt, uit de rechtspraak noch uit de wet volgt dat het college het bedrag aan eigen bijdrage moet uitsplitsen in verschillende componenten (voor zover dit al mogelijk zou zijn, ook gelet op het niet betwiste standpunt van het college dat de eigen bijdrage maar een deel van de werkelijke kosten van verblijf in de opvang dekt). De rechtbank acht verder nog van belang dat zowel de berekening die ten grondslag ligt aan het (primaire) besluit van 5 augustus 2024, als de berekening die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit voldoende inzichtelijk is. Van onzorgvuldige en ongemotiveerde besluitvorming is dan ook geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
Had het college toepassing moeten geven aan de hardheidsclausule?
10. Eiser betoogt dat het college de hardheidsclausule had moeten toepassen omdat hij met de toegekende bijstand niet in zijn levensonderhoud (basisbehoeften) kon voorzien.
10.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser met de verlaging van de bijstand en na afdracht van de eigen bijdrage een vrij besteedbaar bedrag overhield dat gelijk is aan het maandbedrag aan bijstand voor een alleenstaande bij verblijf in een inrichting op grond van artikel 23 van de Pw. Deze laatste norm beoogt te voorzien in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud, voor zover daarin niet door opvang in die inrichting is voorzien. Die opvang in een inrichting lijkt wat betreft de verstrekte voorzieningen op de opvang die het Leger des Heils bood. Zoals onder 9.3 is overwogen, voorzag de opvang die het Leger des Heils bood in veel meer dan alleen onderdak. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser zijn stelling dat hij niet in zijn levensonderhoud kon voorzien onvoldoende heeft onderbouwd. De enkele stelling tijdens de zitting dat hij geen kleding kon kopen en niet naar de opticien kon, is onvoldoende om aan te nemen dat hij niet in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud kon voorzien. De rechtbank ziet niet in dat eiser met het toegekende bedrag aan bijstand geen kleding kon kopen of niet naar de opticien kon gaan. Dit leidt tot het oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college de hardheidsclausule van artikel 38 van de Verordening of van artikel 5 van de Beleidsregels moest toepassen of met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van de toepassing van de Beleidsregels had moeten afwijken en de norm met minder dan 20% had moeten verlagen of had moeten afzien van het innen van de eigen bijdrage voor verblijf bij het Leger des Heils. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft het college gehandeld in strijd met het evenredigheidsbeginsel?
11. Eiser voert aan dat het college onevenredig heeft gehandeld, door zowel een bedrag aan eigen bijdrage in te houden, als de bijstandsnorm met 20% van de gehuwdennorm te verlagen wegens het ontbreken van woonkosten. Deze dubbele inhouding leidt tot een onevenredige financiële belasting waardoor hij niet kan voorzien in zijn basisbehoeften. Hierdoor kon eiser niet in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud voorzien.
11.1.
.Artikel 27 van de Pw betreft een discretionaire bevoegdheid. Het college beschikt over beleidsvrijheid om de bijstandsnorm lager vast te stellen, wegens het ontbreken van woonkosten. Deze discretionaire bevoegdheid is nader ingevuld met de Beleidsregels.
11.2.
Omdat de Beleidsregels hun grondslag hebben in de hiervoor genoemde bepaling uit de Pw, is hier sprake van binnenwettelijk beleid. Uit de uitspraak van de CRvB van 15 mei 2025 [4] , de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 februari 2022 [5] en die van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven van 26 maart 2024 [6] volgt dat toetsing aan het evenredigheidsbeginsel in dat geval drie trappen kent, namelijk de geschiktheid, de noodzaak en de evenwichtigheid. De intensiteit van de exceptieve toetsing van binnenwettelijk beleid aan het evenredigheidsbeginsel is afhankelijk van verschillende factoren, waaronder de beslissingsruimte die het vaststellend orgaan heeft, gelet op de aard en de inhoud van de vaststellingsbevoegdheid en de daarbij te betrekken belangen. De toetsing vindt bovendien plaats aan de hand van de beroepsgronden.
11.3.
Gelet op de beoordelingsruimte van het college zal de rechtbank artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregels terughoudend toetsen.
11.4.
In de toelichting bij de Beleidsregels is opgenomen dat – in bepaalde gevallen – de bijstandsnorm met 20% wordt verlaagd. Er kunnen immers aanzienlijk lagere algemene kosten van het bestaan zijn als het gevolg van het ontbreken van bepaalde woonkosten. Bij de algemene bijstandsverlening kan met deze lagere kosten van het bestaan rekening worden gehouden. Het college heeft tijdens de zitting toegelicht dat bijstandsgerechtigden die geen woonkosten hebben, met toepassing van artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregels en na afdracht van de eigen bijdrage voor kosten van de opvang, onder de streep evenveel overhouden als personen die in een inrichting verblijven als bedoeld in artikel 23 van de Pw. De situaties zijn volgens het college namelijk feitelijk vergelijkbaar. De rechtbank kan het college hierin volgen. De Beleidsregels hebben als doel om te voorkomen dat bijstandsgerechtigden die lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben als gevolg van hun woonsituatie in verhouding meer bijstand ontvangen dan bijstandsgerechtigden die dergelijke woonlasten wel hebben. Artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregel is een geschikt, noodzakelijk en evenwichtig middel om dat doel te bereiken. De Beleidsregels zijn dan ook niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
11.5.
Vervolgens moet worden beoordeeld of het gevolg van de toepassing van artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregels in het geval van eiser onevenredig is met de met het besluit te dienen doel. Met name moet daarbij worden beoordeeld of in het concrete geval de bij het besluit betrokken belangen evenwichtig zijn afgewogen. Zoals de Afdeling in de hiervoor genoemde uitspraak van 2 februari 2022 heeft overwogen, is de ratio van het evenredigheidsbeginsel niet het tegengaan van nadelige gevolgen van besluitvorming, maar het voorkomen van onnodige nadelige gevolgen.
11.6.
Tijdens de zitting heeft eiser gesteld dat de onbillijkheid zit in het feit dat hij niet kon rondkomen van het bedrag dat hij ontving aan bijstand in de te beoordelen periode en dat hij minder ontving dan het normbedrag voor een inrichting.
11.7.
Het college heeft in het verweerschrift en tijdens de zitting toegelicht dat maandelijks een bedrag aan vakantietoeslag werd gereserveerd (het vakantiegeld wordt jaarlijks uitbetaald) en dat eiser in het begin een lager bedrag aan bijstand ontving, omdat eerder aan hem een voorschot was verstrekt wat met de uit te betalen bijstand werd verrekend. De rechtbank acht deze toelichting afdoende voor het verschil in toegekende bijstand en het feitelijk uitbetaalde bedrag aan bijstand. De rechtbank is verder van oordeel dat, zoals de rechtbank onder 10.1 heeft geoordeeld, eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat hij niet kon rondkomen van het maandelijkse bedrag dat hij ontving aan bijstand. De rechtbank is dan ook niet gebleken dat toepassing van artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregels, in combinatie met de inhouding van de eigen bijdrage voor kosten van de opvang op grond van artikel 28 van de Verordening, voor eiser gevolgen had die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de besluit te dienen doelen. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
12. Gelet op het voorgaande is de vaststelling van de hoogte van de bijstand in de te beoordelen periode door het college rechtmatig.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Hollebrandse, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M. van Kouwen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl . Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving (geldend op 1 juli 2024)
Participatiewet (Pw)
Artikel 23
1. Bij een verblijf in een inrichting is de norm per kalendermaand, indien het betreft:
een alleenstaande of een alleenstaande ouder: € 414,31;
(…)
2. Het bedrag van de norm, bedoeld in het eerste lid, wordt verhoogd met:
voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder € 42,00;
(…)
Artikel 27
Ingevolge artikel 27 van de Pw kan het college de norm, bedoeld in de artikelen 20 en 21 van de Pw, lager vaststellen voor zover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.
Beleidsregels woonlasten Participatiewet Ede 2016
Artikel 4
Indien de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, als bedoeld in artikel 27 van de Pw:
de norm verlaagd met 20% van de gehuwdennorm indien belanghebbende geen of slechts zeer geringe woonkosten verschuldigd is;
de norm verlaagd met 20% van de gehuwdennorm indien belanghebbende geen woning aanhoudt.
Artikel 5
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien toepassing van deze regels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Ede houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning 2020
Artikel 28
De hoogte van de bijdrage voor verblijf in de 24-uurs opvang is gelijk aan de kosten van die opvang.
De eigen bijdrage is verschuldigd per dag, waarbij een deel van een dag als volledige dag geldt.
De hoogte van de eigen bijdrage die verschuldigd is voor maatschappelijke opvang wordt vastgesteld door het college en in geval van:
a. inkomsten uit de Participatiewet, Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en/of Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, geïnd door het college;
b. andere inkomsten dan genoemd in sub a, geïnd door de aanbieder van maatschappelijke opvang.
4. De eigen bijdrage wordt per maand in rekening gebracht en voor zover mogelijk ingehouden op een uitkering voor levensonderhoud als bedoeld in lid 3.
5. De eigen bijdrage wordt, indien nodig, dusdanig verminderd dat de cliënt na afdracht van de bijdrage, per maand een zelf besteedbaar bedrag overhoudt dat overeenkomt met het zak- en kleedgeld, (het bedrag als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Participatiewet) vermeerderd met de standaardpremie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de zorgtoeslag en gecorrigeerd met de zorgtoeslag.
Artikel 38
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van deze verordening als toepassing daarvan leidt tot een onaanvaardbare situatie.
In een nadere regel kan worden bepaald dat door het college in bijzondere gevallen van een of meer artikelen van die regeling kan afwijken ten gunste van de cliënt als toepassing daarvan leidt tot een onaanvaardbare situatie.

Voetnoten

1.Op 1 juli 2024 zijn de uitkeringsbedragen geïndexeerd. Het college heeft daarom per 1 juli 2024 het bedrag dat eiser ontvangt aan bijstand aangepast.
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2715.
3.Vgl. CRvB 2 juni 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1168.