ECLI:NL:RBGEL:2025:9156

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
ARN 23/8012
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaal van kosten van bestuursdwang voor ontruiming en schoonmaak van ernstig vervuilde woning

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland geoordeeld over het verhaal van kosten die zijn gemaakt door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Maas en Waal voor de uitvoering van een last onder bestuursdwang. Eiser, eigenaar van een ernstig vervuilde woning, had niet voldaan aan de opgelegde last om de woning te ontruimen en schoon te maken. Het college heeft de kosten van deze uitvoering op eiser verhaald. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. De rechtbank concludeert dat het college rechtmatig heeft gehandeld door de kosten te verhalen, aangezien eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is deze kosten te betalen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en de kostenverhaalsbeschikking van 14 november 2023 in stand gelaten. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak benadrukt dat bestuursdwang en kostenverhaal doorgaans samengaan, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen, wat in dit geval niet is aangetoond.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/8012

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats 1], eiser

(gemachtigde: mr. B.J.H.L. Brouwer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Maas en Waal

(gemachtigde: S.W. Rademaker).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het verhalen van gemaakte kosten op eiser, vanwege de uitvoering door het college van een last onder bestuursdwang. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de kostenverhaalsbeschikking.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college tot het verhaal van gemaakte kosten heeft kunnen over gaan. Het beroep is ongegrond en eiser krijgt dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. In de beslissing van 29 januari 2021 heeft het college de kosten van de uitgevoerde last onder bestuursdwang van 27 juli 2020 op eiser verhaald. Met de beslissing van 14 november 2023 op het bezwaar van eiser heeft het college, onder aanvulling van de wettelijke grondslag, het primaire besluit gedeeltelijk herroepen en de te verhalen kosten beperkt.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar.
2.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.
2.4.
Na afloop van de zitting zijn partijen nog in de gelegenheid gesteld om te onderzoeken of zij tot een minnelijke regeling zouden kunnen komen. Tevens kreeg het college de mogelijkheid om alsnog een nadere specificatie van de stortkosten aan te leveren. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank op 18 april 2025 laten weten dat partijen niet tot elkaar zijn gekomen. Daarnaast heeft het college de aanvullende specificatie van de stortkosten niet boven tafel gekregen. De rechtbank heeft op 3 juni 2025 het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser was eigenaar van de woning aan de [locatie] in [plaats 2]. [1] In het besluit van 27 juli 2020 heeft het college aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd vanwege overtredingen [2] voortvloeiend uit de ernstige vervuiling van de woning. Eiser is gelast om de overtredingen zo snel mogelijk te beëindigen en beëindigd te houden, door de woning en het perceel geheel te (laten) ontruimen en te (laten) schoonmaken, vóór 4 augustus 2020. Ook is in de last onder bestuursdwang opgenomen dat als eiser de overtredingen niet vóór die datum heeft gestopt, het college de overtredingen zal stoppen en eiser daarvoor de kosten zal moeten betalen. Eiser heeft niet aan de opgelegde last voldaan. Het college is daarom op 19 augustus 2020 zelf begonnen met de uitvoering van de bestuursdwang.
3.1.
In het besluit van 29 januari 2021 heeft het college de kosten voor het ontruimen en schoonmaken van de woning op eiser verhaald. Eiser is een betalingstermijn gegeven tot zes weken na de datum van verzending van het besluit. Eiser is hiertegen in bezwaar gekomen. Dit bezwaarschrift is door het college in eerste instantie niet-ontvankelijk verklaard. In de beroepsprocedure heeft de rechtbank in de uitspraak van 22 maart 2023 [3] het beroep van eiser gegrond verklaard en bepaald dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen. Na een nieuwe zitting voor de commissie bezwaarschriften, heeft het college daar op 14 november 2023 gehoor aan gegeven. In die beslissing heeft het college het primaire besluit gedeeltelijk herroepen en, onder toevoeging van de wettelijke grondslag, het te verhalen bedrag verlaagd tot alleen de kosten voor het ontruimen en schoonmaken van de woning van eiser, te weten € 11.838,12 (exclusief BTW), oftewel € 14.324,13 (inclusief BTW). [4] Eiser is het ook hier niet mee eens.
Is aanhouding van de procedure in afwachting van een hoger beroepsprocedure geboden?
4. Eiser betoogt dat het wenselijk is om deze zaak aan te houden en eerst de uitkomst af te wachten van de hoger beroepsprocedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), gericht tegen de verzegeling van de woning van eiser. [5] Daartoe voert eiser aan dat aan die last onder bestuursdwang hetzelfde feitencomplex ten grondslag ligt als aan de kostenverhaalsbeschikking die in deze procedure centraal staat. Als de Afdeling tot de conclusie zou komen dat de woning niet onveilig was, komt volgens eiser de noodzaak van de verzegeling van de woning en daarmee ook de ontruiming ervan te vervallen. Eiser zou dan ook onterecht de gelegenheid zijn ontnomen om zelf de woning tijdig op te ruimen.
4.1.
Dit betoog van eiser slaagt niet.
4.2.
Vast staat dat het college, naar aanleiding van de ontruiming en de schoonmaak van de woning van eiser, op 27 augustus 2020 (via de aanzegging van bestuursdwang) de woning heeft verzegeld. Volgens het college verkeerde de woning, technisch en constructief gezien, in een dusdanige onveilige staat dat deze onbewoonbaar was geworden en de aanwezigheid van personen in de woning niet langer wenselijk was. Het werd noodzakelijk gevonden om met spoed in te grijpen. Zowel het door eiser hiertegen ingediende bezwaar als het beroep is door het college respectievelijk de rechtbank ongegrond verklaard. Eiser heeft zich hier niet bij neergelegd en is een hogerberoepsprocedure gestart bij de Afdeling. Naar het oordeel van de rechtbank staan die procedure en het onderliggende feitencomplex los van waar het in deze procedure om gaat. Het is juist dat er twee lasten onder bestuursdwang zijn aangezegd waarin dezelfde woning van eiser centraal staat. Het gaat echter om twee achtereenvolgende besluiten. De eerste last onder bestuursdwang is het resultaat van de ernstige vervuiling van de woning (en dus niet de onveiligheid van de woning, zoals eiser betoogt), de grondslag van het tweede besluit is gelegen in de technische en constructieve onveilige staat van de woning. Daarmee staan de beide lasten onder bestuursdwang los van elkaar en zal de uitkomst van de hoger beroepsprocedure tegen de tweede last onder bestuursdwang nooit de grondslag van de kostenverhaalsbeschikking van 14 november 2023, namelijk de eerste last onder bestuursdwang, doen laten vervallen. Het dient dus geen inhoudelijk doel om deze procedure aan te houden, in afwachting van de beslissing van de Afdeling in de hoger beroepsprocedure tegen de verzegeling van de woning.
4.3.
Evenmin volgt de rechtbank het betoog van eiser dat hem, in het geval de Afdeling de verzegeling als onrechtmatig aanmerkt, de mogelijkheid is onthouden om zelf de woning schoon te maken en daarmee kosten te voorkomen. In dat kader is van belang dat de last tot ontruiming en schoonmaak van de woning op 27 juli 2020 aan eiser is opgelegd. Omdat eiser niet (tijdig) tot actie over ging, is het college op 19 augustus 2020 zelf in actie gekomen en is de schoonmaak door een professioneel bedrijf ter hand genomen. Eiser heeft dus geruime tijd gehad om voorafgaand aan de verzegeling van de woning op 27 augustus 2020 in actie te komen en/of blijk te geven van zijn intentie om zelf de woning schoon te maken. Het is voor risico van eiser dat hij daar niet voor heeft gekozen. Ook hierin ziet de rechtbank dus geen aanleiding om de behandeling van het beroep van eiser aan te houden.
De hoogte van het te verhalen bedrag
5. In artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht staat dat bestuursdwang en kostenverhaal als regel samengaan. Voor het maken van een uitzondering kan onder meer aanleiding bestaan indien de aangeschrevene van de ontstane situatie geen verwijt kan worden gemaakt en bij het ongedaan maken van de met het recht strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene behoren te komen. Ook andere bijzondere omstandigheden kunnen het bestuursorgaan nopen tot het geheel of gedeeltelijk afzien van het kostenverhaal. Daarnaast dient te worden afgewogen of de hoogte van de kosten van de bestuursdwang aanleiding geeft om daar geheel of gedeeltelijk van af te zien. [6]
5.1.
De rechtbank constateert dat niet in geschil is dat de kosten zoals gespecificeerd in het dagrapport ontruiming/schoonmaak woning van Maas en Waal, daadwerkelijk zijn gemaakt. Tussen partijen bestaat echter verschil van mening over de vragen of de kosten noodzakelijk waren voor de uitvoering van de last, welk deel ervan op eiser verhaald zou kunnen worden en of er geen goedkopere alternatieven waren.
Is het verhaalsbedrag hoger dan is toegezegd?
5.2.
Eiser betoogt dat het college met een kostenverhaal van bijna € 12.000,- in strijd handelt met het bij hem gewekte vertrouwen dat de schoonmaakkosten circa € 6.000,- zouden bedragen.
5.3.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk moet maken dat van de kant van een bestuursorgaan toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht worden afgeleid dat het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid of toezegging zou uitoefenen en hoe.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het betoog van eiser niet. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat het college heeft toegezegd dat de schoonmaak van de woning voor dit bedrag zou worden uitgevoerd. Gebleken is dat het college wel de geoffreerde kosten van circa € 6.000,- (exclusief BTW) aan eiser heeft voorgehouden, maar het is van algemene bekendheid dat aan offertes geen rechten kunnen worden ontleend. Dit is ook min of meer als zodanig in de offertes terug te lezen. Zo spreekt de ene offerte van een “prijsopgave op nacalculatie” en is in de andere offerte de volgende zin opgenomen: “Indien bij uitvoering blijkt dat extra of overige werkzaamheden uitgevoerd moeten worden, dan kan dit in overleg met de projectleiding. Hiervoor gelden onderstaande regietarieven:
Glazenwasser /specialist: € 43,95 per uur
Schoonmaak allround: € 35,- per uur.”
Dat de werkelijk gemaakte kosten hoger zijn uitgevallen dan geoffreerd, is dus niet onbegrijpelijk, omdat pas ten tijde van de uitvoering van de werkzaamheden duidelijk wordt hoeveel tijd het kost om het doel (ontruiming en schoonmaak) te bereiken.
Zijn er kostenposten die niet op eiser verhaald kunnen worden?
5.5.
Eiser betoogt dat hij uit de informatie van het college niet kan afleiden of het terecht is dat alle gemaakte kosten bij hem worden verhaald. Volgens eiser is de informatieverstrekking van het college onduidelijk, waardoor voor hem niet inzichtelijk is wat de geoffreerde bedragen zijn geweest en welke kosten uiteindelijk voor welke activiteiten zijn gemaakt.
5.6.
De rechtbank volgt het betoog van het college dat voornoemd dagrapport ontruiming/schoonmaak woning van Maas en Waal een overzicht bevat van alle declarabele uren die aan het ontruimen en schoonmaken van de woning zijn besteed. Tevens is hierop aangegeven aan welke handelingen die uren zijn besteed. Omdat sprake was van een ernstig vervuilde woning waren er veel uren mee gemoeid. Deze vormen dan ook het overgrote deel van de totale kosten die met de uitvoering van de bestuursdwang zijn gemoeid. Aanvullend zijn nog enkele materiaalkosten meegenomen, die in het overzicht kort zijn aangestipt. Naar het oordeel van de rechtbank is het overzicht van gemaakte uren en daarmee samenhangende kosten voldoende duidelijk en slaagt het betoog van eiser dus niet.
5.7.
In de opmerking van eiser dat de uitgaven onduidelijk zijn en dat een allesomvattend eindrapport ontbreekt met een uitgewerkt overzicht van wat alle kostenposten zijn geweest, ziet de rechtbank geen aanleiding om daar anders over te oordelen. Te meer omdat eiser het aantal bestede uren aan de schoonmaak en ontruiming niet heeft betwist.
Is verzuimd de schoonmaak tegen de laagst mogelijke kosten uit te laten voeren?
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat uit de beschrijving van de gang van zaken in het verweer en de toelichting van het college op de zitting blijkt dat voormelde kosten noodzakelijk waren voor de uitvoering van de last. Daarbij is van belang dat het aan het college was om in redelijkheid te bepalen welke partij zij de opdracht gaf om werkzaamheden uit te voeren in het kader van de tenuitvoerlegging van de bestuursdwang. Anders dan eiser heeft betoogd, is het college niet verplicht om de goedkoopste aanbieder de woning te laten schoonmaken. Ook deskundigheid kan in de afweging een rol spelen. [7]
5.9.
Voor zover eiser heeft betoogd dat Maas en Waal te duur was, of dat een andere partij meer voor de hand had gelegen, maakt dat het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank acht de keuze van verweerder voor deze aannemer niet onredelijk. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat door het college is toegelicht dat de beschikbare offertes niet erg uiteen liepen en dat eiser geen alternatief schoonmaakbedrijf heeft aangedragen dat het veel goedkoper zou kunnen doen.
Zijn er bijzondere omstandigheden om van kostenverhaal af te zien?
6. Eiser betoogt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college geheel of gedeeltelijk van kostenverhaal had moeten afzien. Eiser voert aan dat hij aan de last heeft gewerkt, maar dat hij te weinig tijd had om alles binnen een week (de begunstigingstermijn) dan wel twee weken (tot aan het moment dat het college besloot de bestuursdwang uit te voeren) voor elkaar te krijgen. Verder voert eiser aan dat hij onvoldoende financiële draagkracht heeft om de kosten van de toegepaste bestuursdwang te kunnen betalen.
6.1.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 12 mei 2021 [8] , hoeft het bestuursorgaan bij een besluit over kostenverhaal in beginsel geen rekening te houden met de financiële draagkracht van de overtreder. De draagkracht van de overtreder kan namelijk meestal pas in de executiefase ten volle worden gewogen. Als hierover een geschil ontstaat, dan is de rechter die belast is met de beslechting daarvan bij uitstek in de positie om hierover een oordeel te geven. Voor een uitzondering op dit beginsel bestaat alleen aanleiding als evident is dat de overtreder gezien zijn financiële draagkracht niet in staat zal zijn de te verhalen kosten van bestuursdwang (volledig) te betalen. Op de overtreder rust de last aannemelijk te maken dat dit het geval is. Hij moet daarvoor zulke informatie verstrekken dat een betrouwbaar en volledig inzicht wordt verkregen in zijn financiële situatie en de gevolgen die het betalen van de verhaalde kosten zou hebben.
6.2.
Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij zijn woning gedwongen heeft moeten verkopen, volgens hem voor een aanzienlijk lager bedrag dan dat het waard was. Hij is daarna in eerste instantie in Zweden gaan wonen om recent weer terug te keren naar Nederland. Eiser woont nu in [plaats 1] in Groningen. Eiser stelt dat hij geen geld heeft om de gemaakte kosten aan het college te vergoeden, maar hij heeft aan de rechtbank geen gegevens verstrekt over zijn actuele financiële situatie. Gelet daarop heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat evident is dat hij financieel niet in staat is de op hem verhaalde kosten van bestuursdwang te betalen. De financiële draagkracht van eiser is dus geen zodanige bijzondere omstandigheid van het college geheel of gedeeltelijk van kostenverhaal had moeten afzien.
6.3.
Wat eiser heeft aangevoerd over de onmogelijkheid om binnen de gestelde termijn aan de aangezegde bestuursdwang te voldoen, heeft geen betrekking op het kostenbesluit, maar op de last onder bestuursdwang van 27 juli 2020. Deze last onder bestuursdwang is echter onherroepelijk. Het gaat in deze procedure alleen om de kostenverhaalsbeschikking. Volgens vaste rechtspraak kan een betrokkene in het kader van de procedure tegen de kostenverhaalsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren brengen die hij tegen de last onder dwangsom of last onder bestuursdwang naar voren had kunnen brengen. [9] Dat kan alleen in uitzonderlijke gevallen, die in dit geval niet gesteld en ook niet gebleken zijn. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om wat eiser heeft aangevoerd over de begunstigingstermijn alsnog te bespreken. Bovendien heeft eiser op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk met de uitvoering van de last was begonnen. Ook dit betoog van eiser slaagt dus niet.
6.4.
Gelet op het voorgaande is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de kosten van de bestuursdwang redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van eiser zouden moeten komen. Er bestaat dus geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel dat bestuursdwang en kostenverhaal samengaan.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijg en de herziene kostenverhaalsbeschikking van 14 november 2023 in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug en krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van mr. S.G. Hoijinck, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kadastraal bekend als gemeente Appeltern, sectie [sectie], nummer [nummer].
2.Het ging om overtreding van artikel 1a, eerste en tweede lid en artikel 1b, tweede lid van de Woningwet en artikel 7.21 van het Bouwbesluit 2012.
3.Met zaaknummer ARN 22 / 370 GEMWT 499.
4.Zie het overzicht gemaakte uren en gebruikte materialen door Maas en Waal Schoonmaak- en Bedrijfsdiensten in de periode van 19-8-2020 tot en met 31-8-2020 met daarop een handmatige correctie voor de kosten van ongediertebestrijding ten behoeve van de naastgelegen woningen.
5.Zie de last onder bestuursdwang van 27 augustus 2020, waarbij de woning van eiser is verzegeld en de sleutels door het college in bezit worden gehouden.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3643).
7.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:839).