ECLI:NL:RBGEL:2025:8226

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 oktober 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
ARN 24/8602
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag zorgtoeslag over de jaren 2019 tot en met 2022 door de Rechtbank Gelderland

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland wordt de afwijzing van de aanvraag om zorgtoeslag door de Dienst Toeslagen over de jaren 2019 tot en met 2022 behandeld. Eiseres, die het niet eens is met deze afwijzing, heeft beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat de aanvraag te laat is ingediend en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de afwijzing kunnen rechtvaardigen. De aanvraagtermijn voor zorgtoeslag is dwingend geformuleerd in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en kan niet worden verlengd op basis van persoonlijke omstandigheden van de eiseres. De rechtbank concludeert dat de Dienst Toeslagen de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat de aanvraag niet binnen de gestelde termijnen is ingediend. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. De rechtbank wijst erop dat de persoonlijke omstandigheden van eiseres, hoewel verdrietig, geen bijzondere omstandigheden vormen die niet door de wetgever zijn verdisconteerd. De rechtbank bevestigt dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft en dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/8602

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

en

Dienst Toeslagen

(gemachtigden: mr. F.S. Imandi en A.W. van der Meer).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres om zorgtoeslag over de jaren 2019 tot en met 2022. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van deze aanvraag en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de dienst de aanvraag om zorgtoeslag over de jaren 2019 tot en met 2022 terecht heeft afgewezen
.Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 11 juli 2024 heeft de dienst de aanvraag van eiseres om zorgtoeslag over de jaren 2019 tot en met 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van
10 oktober 2024 op het bezwaar van eiseres is de dienst bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De dienst heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigden van de dienst.

Totstandkoming van de besluitvorming

3. Eiseres was gehuwd met [persoon A] (de toeslagpartner van eiseres). Hij is op
[datum] 2023 overleden.
3.1.
Op 26 februari 2018 heeft een accountant namens de toeslagpartner van eiseres met ingang van 1 januari 2016 zorgtoeslag aangevraagd. Bij brieven van 8 mei 2018 heeft de dienst meegedeeld dat de toeslagpartner van eiseres geen zorgtoeslag over 2018 krijgt, omdat hij onvoldoende inkomensgegevens heeft verstrekt.
3.2.
Eiseres heeft op 7 juni 2024 digitaal een aanvraag om zorgtoeslag voor het jaar 2022 ingediend. Op 11 juni 2024 heeft eiseres schriftelijk een aanvraag om zorgtoeslag voor de jaren 2019 tot en met 2021 en 2023 ingediend.
3.3.
Met het besluit van 11 juli 2024, gehandhaafd in het bestreden besluit, heeft de dienst de aanvraag van eiseres om zorgtoeslag voor wat betreft de jaren 2019 tot en met 2022 afgewezen. De dienst legt hieraan ten grondslag dat de aanvraag te laat is ingediend. Voor het jaar 2019 had eiseres – vanwege het verleende uitstel voor de aangifte inkomstenbelasting, de verstuurde herinnering en de verstuurde aanmaning – tot en met
4 augustus 2021 de tijd om haar aanvraag zorgtoeslag in te dienen. Voor het jaar 2020 had eiseres – vanwege het verleende uitstel voor de aangifte inkomstenbelasting, de verstuurde herinnering en de verstuurde aanmaning – tot en met 22 juli 2022 de tijd om haar aanvraag zorgtoeslag in te dienen. Voor het jaar 2021 had eiseres – vanwege het verleende uitstel voor de aangifte inkomstenbelasting – tot en met 1 mei 2023 de tijd om haar aanvraag zorgtoeslag in te dienen. Voor het jaar 2022 had eiseres – vanwege het verleende uitstel voor de aangifte inkomstenbelasting – tot en met 1 mei 2024 de tijd om haar aanvraag zorgtoeslag in te dienen. Eiseres heeft in juni 2024 zorgtoeslag over de jaren 2019 tot en met 2022 aangevraagd en dit is dus te laat. De wettelijke bepaling [1] over de aanvraagtermijn van een toeslag is dwingend geformuleerd en de dienst kan hier niet van afwijken. Volgens de dienst is ook geen sprake van bijzondere omstandigheden waarmee de wetgever geen of onvoldoende rekening heeft gehouden.

Beoordeling door de rechtbank

De aanvraagtermijn
4. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Awir kan een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de dienst. Als de belanghebbende of diens partner voor het verstrijken van die datum is gevraagd om aangifte inkomstenbelasting te doen, wordt de termijn verlengd tot het einde van de termijn voor het doen van aangifte.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de aanvraag over de jaren 2019 tot en met 2022 buiten de verlengde aanvraagtermijn, en dus te laat, is ingediend.
Het achterwege laten van toepassing van artikel 15, eerste lid, van de Awir
5. Eiseres betoogt dat rekening moet worden gehouden met haar persoonlijke omstandigheden en dat daarom toepassing van artikel 15, eerste lid, van de Awir achterwege moet blijven. Eiseres ging ervan uit dat haar accountant, net als in de jaren tot 2019, de aanvraag zou indienen. Eiseres had zelf geen aandacht voor het aanvragen van zorgtoeslag, omdat haar echtgenoot ernstig ziek was en zij mantelzorger voor hem was.
5.1.
Het betoog van eiseres slaagt niet. De rechtbank licht dit oordeel als volgt toe.
5.1.1.
Artikel 15, eerste lid, van de Awir is dwingend geformuleerd. Gelet hierop kan de toepassing van die bepaling niet worden getoetst aan artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en aan artikel 13b, tweede lid, van de Awir. Verder kan, omdat de Awir een wet in formele zin is, artikel 15, eerste lid, van de Awir niet worden getoetst aan het evenredigheidbeginsel. [2]
5.1.2.
Er kan aanleiding bestaan voor zogenoemde contra-legemtoepassing van algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht. Dit is het geval als zich bijzondere omstandigheden voordoen die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en deze omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. [3]
5.1.3.
Naar het oordeel van de rechtbank doen zich in het geval van eiseres geen bijzondere omstandigheden voor die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Uit de wetsgeschiedenis van de totstandkoming van artikel 15 van de Awir blijkt dat de wetgever bewust heeft gekozen voor een begrenzing van de aanvraagtermijn. In de memorie van toelichting [4] is namelijk opgenomen dat het karakter van inkomensafhankelijke tegemoetkomingen het niet toelaat dat deze ook nog worden verleend als er een lange tijd is verstreken na het moment waarop de desbetreffende uitgaven zijn gedaan. Deze tegemoetkomingen worden immers juist gegeven omdat ervan uit wordt gegaan dat de belanghebbende de bewuste uitgaven niet zou kunnen doen zonder tegemoetkoming. De rechtbank is van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden van eiseres zoals vermeld onder 5 – zonder afbreuk te doen aan de verdrietige situatie – geen bijzondere omstandigheden betreffen waarmee de wetgever geen rekening heeft kunnen houden en die tot een schrijnende situatie leiden. Het financieel nadeel als gevolg van de termijnoverschrijding is verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Ook wanneer de termijnoverschrijding het gevolg is van nalatigheid van de accountant, komt dat voor eigen rekening en risico van eiseres en levert dat geen bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld op.
5.1.4.
Omdat zich in dit geval geen bijzondere omstandigheden voordoen die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of toepassing van artikel 15, eerste lid, van de Awir zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege zou moeten blijven.
Conclusie
6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de dienst de aanvraag om zorgtoeslag van eiseres over de jaren 2019 tot en met 2022 terecht heeft afgewezen.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.H. Verzijl-Stoop, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
2.ABRvS 16 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3125, ro. 10) en ABRvS 1 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:772, ro 9.6 en 9.10).
3.ABRvS 1 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:772, ro. 9.11-9.13).
4.Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 29764, nr. 3, p. 18 en 19.