ECLI:NL:RBGEL:2025:7759

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
AWB-24_7969 e.a.
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoeken inzake omgevingsrechtelijke overtredingen door derde-partij

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 18 september 2025, zijn eisers, bewoners van percelen in de gemeente Bronckhorst, in beroep gegaan tegen de afwijzing van hun handhavingsverzoeken door het college van burgemeester en wethouders. De eisers stelden dat er diverse overtredingen plaatsvonden op het perceel van de derde-partij, die hen overlast bezorgden. De rechtbank oordeelde dat de eisers ten onrechte niet-ontvankelijk waren verklaard voor hun verzoek om handhaving met betrekking tot een schuur op het perceel van de derde-partij. De rechtbank concludeerde dat de percelen van de eisers wel degelijk aangrenzend waren aan die van de derde-partij, en dat er zicht was op de schuur. De rechtbank vernietigde de beslissingen van het college en oordeelde dat het college opnieuw onderzoek moest doen naar mogelijke overtredingen. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 24/7969, 24/7975, 24/7985 en 25/1757

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaken tussen

[eiseres 1], eiseres 1,

24/7975
[eiser 2], eiser 2,
24/7985
[eiseres 3], eiseres 3,
25/1757
[eiser 4], eiser 4,
allen uit [plaats], gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. D. Pool),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst

(gemachtigde: [gemachtigde]).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[derde-partij 1] en [derde-partij 2],uit [plaats]
(gemachtigde: mr. I.P.A. van Heijst).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van het verzoek om handhaving van eisers. Eisers hebben verzocht om handhavend op te treden op het perceel van de derde-partij wegens diverse overtredingen. Eisers zijn het niet eens met de afwijzing van het handhavingsverzoek. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eisers hebben op 9 september 2023 een handhavingsverzoek ingediend vanwege volgens hen diverse overtredingen op het perceel van de derde-partij. Bij afzonderlijke besluiten heeft het college op 25 maart 2024 het verzoek van eisers 1, 2 en 3 afgewezen.
2.1.
Bij afzonderlijke beslissingen op bezwaar van 24 september 2024 heeft het college de bezwaren van eisers 1, 2 en 3 gegrond verklaard en op een andere grondslag alsnog de verzoeken afgewezen.
2.2.
Bij besluit van 25 september 2024 heeft het college het handhavingsverzoek van eiser 4 afgewezen. Met de beslissing op bezwaar van 26 maart 2025 is het college bij dat besluit gebleven.
2.3.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de beslissingen op bezwaar.
2.4.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. Eisers hebben een nader stuk ingediend en daarbij een van de beroepsgronden ingetrokken.
2.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 16 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college. De derde-partij en zijn gemachtigde waren met kennisgeving afwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaan deze zaken over?
3. Eisers 1 en 2 wonen op het perceel aan de [locatie 1] [huisnr. 1] in [plaats]. Eisers 3 en 4 wonen op het perceel aan de [locatie 1] [huisnr. 2] in [plaats]. Eisers ervaren overlast van diverse activiteiten op de percelen van de derde-partij. De derde-partij woont op het naastgelegen landgoed aan de [locatie 2] [huisnr. 3] in [plaats]. Op 19 juli 2022 heeft eiser 3 een handhavingsverzoek ingediend bij het college. Eiser 2 heeft op dezelfde dag een gelijkluidend handhavingsverzoek ingediend. De verzoeken zien op diverse vermeende overtredingen op de percelen van de derde-partij. De handhavingsverzoeken zien – samengevat – op het volgende:
  • het aanleggen van twee verharde inritten;
  • het aanleggen van een tuin/park;
  • het aanleggen van verhardingen van ongeveer drie meter breed op de percelen [sectie] [nummer 1], [sectie] [nummer 2], [sectie] [nummer 3] en [sectie] [nummer 4];
  • het aanbrengen van gebroken puin;
  • het uitstorten van zand afkomstig uit een voormalige paardenbak;
  • het planten van bomen en heggen van meer dan drie meter hoog.
Het college heeft naar aanleiding van deze handhavingsverzoeken op 25 oktober 2022 een last onder dwangsom opgelegd aan de derde-partij. De lastgeving ziet op het zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning aanleggen van twee inritten en op het zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning planten van bomen en struiken.
3.1.
Op 9 september 2023 hebben eisers gezamenlijk opnieuw een handhavingsverzoek ingediend. Dit handhavingsverzoek is opgenomen in het bezwaarschrift van eisers dat gericht is tegen het besluit van het college om niet over te gaan tot invordering van de volgens eisers verbeurde dwangsommen. Deze procedure staat bij de rechtbank niet ter discussie. Eisers geven in het schrijven van 9 september 2023 het volgende aan:
“U geeft aan dat wanneer er meer werkzaamheden zijn uitgevoerd die niet passen, dat dit gemeld moet worden. Wij hebben alles reeds bij u gemeld, maar voor de volledigheid melden wij hierbij nogmaals de volgende werkzaamheden die niet passen, maar die wel in het afgelopen jaar hebben plaatsgevonden:
-
Het planten van bomen en struiken op perceel [nummer 1];
-
Het planten van metershoge hagen, bomen en struiken op perceel [nummer 4];
-
Het planten van bomen op perceel [nummer 3];
-
Het planten van hagen, struiken en bomen op perceel [nummer 2] en [nummer 5] (buiten het bouwblok);
-
Het planten van een beukenhaag en meidoornhaag op perceel [nummer 6].
Wij verzoeken u hierbij alsnog gevolg te geven aan onze verzoeken en te handhaven op deze werkzaamheden.
Tevens verzoeken wij u om bij deze handhaving op de percelen [nummer 1]-[nummer 2]-[nummer 5]-[nummer 3]-[nummer 4]-[nummer 6] de aanwezig bebouwing mee te nemen, alsmede de aangebrachte verhardingen, geasfalteerde wegen, inritten, verlichting etc. zoals ook genoemd in onze verzoeken om handhaving. Wij verzoeken u om op dezelfde uitgebreide manier bij Landgoed [naam landgoed] te handhaven, zoals u ook op [locatie 1] [huisnr. 2] handhaaft.”
3.2.
Op 11 december 2023 dient eiseres 1 een separaat een handhavingsverzoek in. Op 10 januari 2024 geeft eiseres 3, op verzoek van het college, een nadere concretisering van het handhavingsverzoek.
3.3.
Het college heeft het verzoek van eisers 1, 2 en 3 bij afzonderlijke besluiten van niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik van recht. In de afzonderlijke beslissingen op bezwaar van 24 september 2024 heeft het college deze besluiten herroepen. Het college heeft de handhavingsverzoeken alsnog afgewezen. Er is volgens het college gedeeltelijk sprake van een herhaald verzoek in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verder zijn eisers niet-ontvankelijk voor zover het handhavingsverzoek ziet op de schuur op perceel [sectie] [nummer 7]. Voor de overige bebouwing wijst het college het handhavingsverzoek af, omdat er geen overtredingen zijn geconstateerd.
3.4.
Op 24 september 2024 wijst het college het handhavingsverzoek van eiser 4 om dezelfde redenen af. Met de beslissing op bezwaar van 26 maart 2025 is het college bij dat besluit gebleven.
3.5.
Eisers beroep ingesteld tegen de beslissingen op bezwaar. Bij bericht van 4 juli 2025 heeft de gemachtigde van eisers de beroepsgrond dat ziet op de overige bebouwing ingetrokken.
Zijn eisers terecht niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van de schuur?
4. Eisers betogen dat zij belanghebbende zijn bij de schuur op het perceel [sectie] [nummer 7]. De derde-partij heeft diverse handhavingsverzoeken ingediend en daarbij heeft het college de derde-partij altijd ontvankelijk geacht, omdat het landgoed van de derde-partij grenst aan de percelen van eisers.
4.1.
Het college heeft eisers ten aanzien van de schuur niet-ontvankelijk verklaard in hun handhavingsverzoek, omdat er volgens het college geen sprake is van aangrenzende percelen. Onder verwijzing naar rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) stelt het college zich op het standpunt dat de feitelijke en planologische inrichting van de percelen van de derde-partij maakt dat volgens het college geen sprake is van aangrenzende percelen. [1] Ook is volgens het college geen sprake van zicht op de schuur. De afstand van de percelen van eisers tot de schuur bedraagt meer dan 100 meter.
4.2.
Een belanghebbende bij een besluit kan tegen dat besluit beroep instellen. [2] Een belanghebbende is degene van wie het belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. [3] Belanghebbendheid wordt in beginsel aangenomen bij bewoners en eigenaren, en ook bij anderszins zakelijk of persoonlijke gerechtigden van een perceel dat grenst aan het perceel waarop het besluit ziet, of dat gelijk te stellen is met een aangrenzend perceel. Bij dergelijke percelen wordt ervan uitgegaan dat feitelijke gevolgen, als die zich voordoen, in beginsel van enige betekenis zijn. [4]
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college eisers ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard voor zover het verzoek om handhaving zag op de schuur. De percelen van eisers grenzen aan de percelen van de derde-partij. Dat de bestemmingen van de percelen van de derde-partij niet hetzelfde zijn, maakt niet dat er geen sprake is van aangrenzende percelen. De uitleg die het college daar aan geeft, is gebaseerd op rechtspraak over de vraag of er bij meerdere kadastrale percelen sprake is van één perceel in de zin van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Dat leerstuk is hier niet aan de orde. Ook hebben eisers zicht op de schuur, dat blijkt uit de foto’s bij de processtukken. De afstand van de percelen van eisers 1 en 2 tot de schuur is ongeveer 107 meter en voor eisers 3 en 4 is de afstand ongeveer 118 meter. Niet valt in te zien waarom eisers geen feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervinden. De beroepsgrond slaagt.
Is er sprake van een herhaald verzoek?
5. Het college heeft de handhavingsverzoeken grotendeels afgewezen omdat er volgens het college sprake is van een herhaald verzoek. Het college verwijst hiervoor naar de besluiten die het college heeft genomen naar aanleidingen van de handhavingsverzoeken uit 2022. Op 2 juni 2022 heeft eiseres 3 een handhavingsverzoek ingediend. Op 19 juli 2022 heeft eiser 2 een nagenoeg gelijkluidend handhavingsverzoek ingediend. In de beslissingen op bezwaar van eisers 1, 2 en 3 en in het primaire besluit van eiser 4 geeft het college aan dat de verzoeken uit 2022 betrekking hadden op:
“de percelen [nummer 3], [nummer 4], [nummer 1], [nummer 2], [nummer 5] en [nummer 6] alsmede inritten, tuin/park incl. verharde wegen en paden, gebroken puin, plastic en vlokken, bomen en heggen >2m, verlichting respectievelijk tuin/park/privé-tuin, schending landschapselementen, bomen en hagen, bomen, struiken en hagen >1m, verharde puinweg, lavasteen en polyvlokken, boomgaard met 20 notenbomen, inritten en aantasting reliëf in landschap.”
5.1.
Op 15 september 2022 heeft het college een besluit genomen op de twee handhavingsverzoeken. Het college geeft aan dat de verzoeken gedeeltelijk zijn afgewezen. Tegen deze besluiten zijn geen bezwaarschriften ingediend. Vervolgens heeft het college op 25 oktober 2022 aan de derde-partij een last onder dwangsom opgelegd. Ook daartegen zijn geen bezwaarschriften ingediend.
5.2.
Het college stelt dat de handhavingsverzoeken uit 2023 grotendeels zien op dezelfde onderwerpen als de handhavingsverzoeken uit 2022. Het college geeft aan dat het gaat om:
“bomen en struiken op perceel [nummer 1], hagen, bomen en struiken op perceel [nummer 4], bomen op perceel [nummer 3], hagen, bomen en struiken op [nummer 2] en [nummer 5], beukenhaag en meidoornhaag op [nummer 6], bebouwing op [nummer 1], [nummer 2], [nummer 5], [nummer 3], [nummer 4] en [nummer 6] en geasfalteerde inrit respectievelijk percelen [nummer 1], [nummer 2], [nummer 5], [nummer 7], [nummer 3], [nummer 4], [nummer 6], tuin/park met verharde en geasfalteerde wegen, paden, inritten, bebouwing (orangerie, bedrijfswoning, schuren en leegstaande woningen), verlichting, bomen, struiken en hagen en aantasting open landschap”.
5.3.
Behoudens de bebouwing, heeft het college de handhavingsverzoeken afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb onder verwijzing van de besluiten van 15 september 2022 en 25 oktober 2022.
5.4.
Eisers betogen dat het college de handhavingsverzoeken niet kon afwijzen op grond van artikel 4:6 van de Awb. Het college heeft immers na de afwijzing van de eerste handhavingsverzoeken uit 2022 niet bij de derde-partij een controle uitgevoerd om te kijken of er sprake is van een overtreding. Ook is er volgens eisers sprake van nieuwe feiten en omstandigheden. Eisers stellen dat zij te maken hebben met ernstige wateroverlast, doordat het college niet handhavend optreedt.
5.5.
In artikel 4:6 van de Awb is bepaald dat als na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten en omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
5.6.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling. Uit het besluit van 15 september 2022 op het eerste handhavingsverzoek volgt dat het college een aantal bevindingen heeft gedaan:
“Wij hebben geconstateerd dat er geen omgevingsvergunning is verleend voor:
1.
Het realiseren van een tweetal inritten;
2.
Het verwijderen van bomen en heggen;
3.
Het planten van bomen.
Uw punten over het aanbrengen van het puin en de vlokken maken onderdeel uit van de handhaving van de gerealiseerde inrit. Er kan echter, naast een overtreding van het bestemmingsplan, sprake zijn van een overtreding van de geldende milieuvoorschriften. Wij willen voorkomen dat wij de eigenaren van het landgoed aanschrijven om het aangebrachte puin van het werkpad te verwijderen terwijl hiermee opnieuw schade kan worden toegebracht.
Wellicht is het nodig dat het materiaal op een aangepaste wijze dient te worden verwijderd. Daarom hebben wij de omgevingsdienst Achterhoek gevraagd onderzoek uit te voeren en waar nodig namens ons handhavend op te treden.”
5.7.
Uit de aan de derde-partij opgelegde last onder dwangsom van 25 oktober 2022 volgt dat er een drietal overtredingen zijn waarvoor een last is opgelegd, namelijk:
Aanleggen inritten;
Planten van bomen en struiken;
Plaatsen van perceelafscheiding.
5.8.
Aan artikel 4:6 van de Awb kan slechts toepassing worden gegeven in de situatie waarin het gaat om een geheel of gedeeltelijke afwijzende beschikking op een eerdere aanvraag. Het college heeft bij de eerdere besluiten van 15 september 2022 en 25 oktober 2022 de handhavingsverzoeken ingewilligd en een last onder dwangsom opgelegd. Dat er voor wat betreft het puin en de vlokken gezegd wordt dat er wellicht ook een milieuovertreding is, maakt niet dat dit verzoek is afgewezen. Het maakt namelijk onderdeel uit van de zonder omgevingsvergunning aangelegde inrit en op dat onderdeel is het handhavingsverzoek toegewezen. Alleen al omdat dit geen afwijzende beschikking betreft, kon het college de handhavingsverzoeken uit 2023 niet met toepassing van artikel 4:6 van de Awb afwijzen. [5]
5.9.
De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat het college ten onrechte eisers niet-ontvankelijk heeft verklaard ten aanzien van de schuur en voor zover de handhavingsverzoeken voor het overige op grond van artikel 4:6 van de Awb zijn afgewezen. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de beslissingen op bezwaar in stand te laten of zelf een beslissing over de handhavingsverzoeken te nemen. Dit omdat het college opnieuw onderzoek moet doen of er sprake is van een of meer overtredingen en of, indien dat het geval is, wegens deze overtreding(en) nog een opgelegde herstelsanctie van kracht is. [6] Ook draagt de rechtbank niet aan het college op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten.
De rechtbank merkt de zaken aan als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank zal daarom slechts eenmaal proceskosten toekennen in deze vier zaken. Deze proceskosten bedragen € 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 16 juli 2025, met een waarde van € 907,- per punt en een wegingsfactor van 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de beslissingen op bezwaar van 24 september 2024 van eiseres 1, eiser 2 en eiseres 3;
- vernietigt de beslissing op bezwaar van 26 maart 2025 van eiser 4;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiseres 1, eiser 2 en eiseres 3 moet vergoeden;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 194,- aan eiser 4 moet vergoeden.
- veroordeelt het college tot betaling van in totaal € 1.814,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van D. van Til, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3175.
2.Artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1671.
5.Zie de uitspraak van de uitspraak van de Afdeling van 25 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:159.
6.Artikel 5:6 van de Awb.