ECLI:NL:RBGEL:2025:6782

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 augustus 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
11499502
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens niet-nakoming van re-integratieverplichtingen zonder ernstig verwijtbaar handelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 8 augustus 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen het Openbaar Lichaam Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Regio Nijmegen (ODRN) en [verweerster]. ODRN verzocht om ontbinding op basis van verwijtbaar handelen van [verweerster], die niet voldeed aan haar re-integratieverplichtingen. De rechtbank oordeelde dat ODRN de werknemer schriftelijk had gemaand en een loonsanctie had opgelegd, wat noodzakelijk is voor ontbinding op deze grond. De kantonrechter concludeerde dat [verweerster] verwijtbaar had gehandeld door niet op afspraken bij de bedrijfsarts te verschijnen en niet mee te werken aan haar re-integratie. Echter, de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen, wat betekent dat [verweerster] recht had op een transitievergoeding van € 10.075,13 bruto. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 1 oktober 2025. De proceskosten werden toegewezen aan ODRN, omdat [verweerster] overwegend ongelijk kreeg. De rechtbank wees ook het tegenverzoek van [verweerster] af, waarin zij betaling van loon eiste over de periode van loonsanctie.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer / rekestnummer: 11499502 \ HA VERZ 25-5
Beschikking van 8 augustus 2025
in de zaak van
HET OPENBAAR LICHAAM GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING OMGEVINGSDIENST REGIO NIJMEGEN,
te Nijmegen,
verzoekende partij, tevens verwerende partij,
hierna te noemen: ODRN,
gemachtigde: mr. H.R.T.M. van Ojen,
tegen
[verweerster],
te [woonplaats] ,
verwerende partij, tevens verzoekende partij,
hierna te noemen: [verweerster] ,
gemachtigden: mr. A. de Vaal en mr. A. Isilak.

1.De procedure

1.1.
ODRN heeft een verzoekschrift met de producties 1 tot en met 88 ingediend, (digitaal) ontvangen op 30 december 2024, strekkende tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst. Voorts heeft ODRN aanvullende producties 89 tot en met 102 in het geding gebracht.
1.2.
[verweerster] heeft op 2 mei 2025 een verweerschrift, tevens een tegenverzoek, met producties ingediend. In het begeleidend schrijven is aangekondigd dat op een later moment nog een USB-stick met geluidsbestanden zal worden overgelegd.
1.3.
Bij brief van 9 mei 2025 heeft de gemachtigde van ODRN laten weten dat de USB-stick nog niet door [verweerster] in het geding is gebracht en heeft zij bezwaar gemaakt tegen het alsnog indienen daarvan, omdat dat in strijd is met de termijnen genoemd in het procesreglement. Daarop heeft de gemachtigde van [verweerster] diezelfde dag nog schriftelijk gereageerd. Zij heeft laten weten dat de geluidsbanden op 6 mei 2025 aangetekend aan de rechtbank en de gemachtigde van ODRN zijn verstuurd en op 9 mei 2025 nogmaals met een beveiligde link naar de gemachtigde.
1.4.
Op 13 mei 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daar zijn namens ODRN verschenen [naam 1] (afdelingshoofd), [naam 2] (teamleider) en [naam 3] (interim HR-adviseur), bijgestaan door mr. Van Ojen voornoemd. [verweerster] is verschenen, bijgestaan door mr. De Vaal. De kantonrechter heeft, nadat zij de gemachtigden daarover heeft gehoord, de geluidsbanden, die ook de rechtbank niet tijdig hebben bereikt, geweigerd. Deze maken geen deel uit van het procesdossier.
Partijen en hun gemachtigden hebben aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd hun standpunten toegelicht. Van hetgeen verder is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Na afloop is de zaak op verzoek van partijen aangehouden tot 26 mei 2025 voor schikkingsonderhandelingen.
1.5.
De gemachtigde van ODRN heeft op 27 mei 2025 laten weten dat partijen een uitspraak wensen. Daarop is partijen medegedeeld dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.De feiten

2.1.
[verweerster] , geboren [geboortedatum] , is sinds 1 juli 2021 in dienst bij ODRN. De functie van [verweerster] is Adviseur A VV Milieu, oftewel Vergunningverlener milieu (industrieel). Haar salaris bedraagt € 6.072,00 bruto per maand, exclusief 17,05% IKB bij een 36-urige werkweek.
2.2.
Op 6 juli 2022 heeft [naam 4] , toenmalig afdelingsmanager, een brief gestuurd aan [verweerster] . In deze brief wordt [verweerster] er op aangesproken dat ze in strijd met gemaakte afspraken het zogeheten EVP-traject zonder enige opgave van reden heeft gecanceld. [naam 4] bevestigt dat hij met [verweerster] heeft afgesproken dat zij dit traject alsnog gaat doorlopen. Voorts wijst [naam 4] er op dat [verweerster] de gemaakte afspraak om dagelijks op kantoor aanwezig te zijn niet nakomt en zij nu hebben afgesproken dat [verweerster] drie dagen per week op kantoor zal zijn. [naam 4] heeft tot slot vermeld dat als voornoemde afspraken niet worden nagekomen een waarschuwing zal volgen.
2.3.
Eind juli 2022 vindt er een gesprek plaats tussen [naam 5] en [verweerster] . Aanleiding was een klacht van [naam 5] , collega van [verweerster] , over het functioneren van [verweerster] . In een e-mail van 28 juli 2022 laat [verweerster] aan [naam 9] (haar dan nieuwe leidinggevende) weten dat zij die middag met [naam 5] een goed gesprek heeft gehad. Zij merkt op dat zij het vervelend vindt dat later bleek dat de partner van [naam 5] met Corona besmet was en dat, [naam 5] die aan het hoesten was, dichtbij haar heeft gezeten, dit terwijl [naam 5] wist dat zij in een risicogroep valt.
2.4.
Op 19 augustus 2022 meldt [verweerster] zich ziek omdat zij corona had. Op 26 september 2022 meldt [verweerster] zich hersteld.
2.5.
Per 1 februari 2023 meldt [verweerster] zich opnieuw ziek.
2.6.
Op 16 maart 2023 gaat [verweerster] naar de bedrijfsarts. De bedrijfsarts schrijft in zijn terugkoppeling van het spreekuur dat het verzuim een duidelijke werk gerelateerde component heeft die op termijn besproken zal moeten worden. De bedrijfsarts acht [verweerster] in staat om op 20 maart 2023 een start te maken met de re-integratie conform een in het advies opgenomen opbouwschema. Hij verwijst [verweerster] binnen de Arbodienst door naar iemand die haar kan ondersteunen bij werk gerelateerde factoren.
2.7.
Bij e-mail van 20 maart 2023 vraagt [verweerster] bij [naam 9] ouderschapsverlof aan voor de periode 20 maart 2023 tot en met 31 maart 2023.
2.8.
Op 6 april 2023 schrijft [naam 9] (hierna: [naam 9] ), leidinggevende, aan [verweerster] :
Ik plan aankomende week een gesprek met je in om het volgende te bespreken:
In ons laatste gesprek gaf je aan dat er aanwijzingen zijn van medische aard voor je klachten. De bedrijfsarts gaf in haar advies aan dat het alleen energetische klachten waren. Je geeft ook aan niet te kunnen starten aan de re-integratie vanaf 20 maart. Ik hoor graag van je hoe je er nu in staat. Daarnaast gaf je in het gesprek aan dat je je niet meer veilig en prettig voelt op de werkvloer en dat je ontevreden bent met besluiten die zijn genomen. Je ziet het op dit moment niet zitten om terug te komen als vergunningverlener. Ik hoor graag van je welke stappen we kunnen nemen om dit op te lossen.
Ik nodig ook [naam 6] uit. Zij is mijn HR adviseur en helpt mij bij verzuimbegeleiding en re-integratie. Zij kan goed meedenken over hoe we verder hiermee om gaan en maakt verslag van onze afspraken.
2.9.
Op 7 april 2023 antwoordt [verweerster] :
Op medische gronden ben ik helaas niet in staat te werken. Dat heb ik ook tegen de doktersassistente? [naam 7] gezegd. Dat blijft helaas voorlopig zo. Een gesprek op dit moment is te vroeg.
2.10.
De uitnodiging voor een afspraak met de bedrijfsarts voor het spreekuur op 20 april 2023 in de middag weigert [verweerster] . Zij schrijft aan de Arbodienst fysiek niet in staat te zijn om naar het spreekuur te gaan en dat zij bovendien uiterlijk tot 14 uur beschikbaar is. De Arbodienst laat haar daarop weten dat de afspraak niet vervroegd kan worden. [naam 9] stuurt op 18 april 2023 een e-mail aan [verweerster] met de mededeling dat hij geprobeerd heeft haar te bellen, geen contact kreeg en hij het van groot belang vindt dat [verweerster] naar het gesprek bij de bedrijfsarts gaat. Hij laat weten ervan uit te gaan dat zij de afspraak alsnog bevestigt en gaat.
2.11.
Op 19 april 2023 stuurt ODRN [verweerster] een officiële waarschuwing voor het niet meewerken aan de re-integratie omdat zij ondanks dat de bedrijfsarts haar vanaf 20 maart 2023 in staat achtte te starten met de re-integratie, zij dat niet heeft gedaan omdat ze meende daartoe niet in staat te zijn.
[verweerster] weigert in te gaan op de herhaalde uitnodiging van haar leidinggevende [naam 9] om in gesprek te gaan terwijl uit het de terugkoppeling van de bedrijfsarts niet blijkt dat zij daartoe niet in staat geacht moet worden. De omstandigheid dat het spreekuur bij de bedrijfsarts op 20 april tot maximaal 14.30 uur kan duren terwijl [verweerster] normaal slechts tot 14.00 uur werkt, is geen geldige reden om niet te gaan.
[verweerster] wordt, samengevat, medegedeeld dat zij:
  • moet meewerken aan haar re-integratie vanaf 26 april 2023 door met werkzaamheden te starten;
  • telefonisch bereikbaar moet zijn voor haar leidinggevende;
  • gehoor moet geven aan uitnodigingen van haar leidinggevende voor het maken van afspraken over re-integratie, te plannen op 26 april;
  • gehoor moet geven aan uitnodigingen van de bedrijfsarts en [verweerster] wordt medegedeeld dat zij op 20 april 2023 op het spreekuur van de bedrijfsarts wordt verwacht.
ODRN laat voorts weten dat als [verweerster] aan een van deze punten geen gehoor geeft de loonbetaling zal stoppen tot het moment waarop zij alsnog weer meewerkt. Tot slot wordt [verweerster] er op gewezen dat zij, als zij het met het advies van de bedrijfsarts niet eens is, een deskundigenoordeel bij het UWV kan aanvragen.
2.12.
Op 25 april 2023 vindt de - alsnog verplaatste - afspraak bij de bedrijfsarts plaats.
2.13.
Op 1 mei 2023 wordt een Plan van Aanpak opgesteld dat door [naam 9] en [verweerster] is getekend. [verweerster] ervaart energetische beperkingen en door de behandeling nu ook sociale beperkingen. Daarnaast geeft zij aan werk gerelateerde beperkingen te ervaren. Afgesproken wordt dat [verweerster] vanaf week 18 zal starten met haar re-integratie volgens het in het Plan van Aanpak opgenomen tijdschema.
2.14.
Bij e-mail van 3 mei 2023 wordt [verweerster] opgeroepen voor een gesprek op 5 mei 2023 met haar leidinggevende en de bedrijfsmaatschappelijk werker. Voorts wordt aangezegd dat als zij hieraan geen gehoor geeft het loon wordt stopgezet. Verwezen wordt naar het eerder niet meewerken aan de re-integratie door [verweerster] .
Per e-mail van diezelfde dag maakt [verweerster] bezwaar tegen de inhoud van deze e-mail. [verweerster] betwist hetgeen daarin staat geschreven, wijst er op dat zij met de ondersteuner van de bedrijfsarts afspraken heeft gemaakt, dat zij slechts eenmaal haar leidinggevende [naam 9] niet heeft teruggebeld en dat zij 5 mei 2023 niet kan komen omdat haar kinderen dan schoolvakantie hebben. De afspraak op 5 mei 2023 is zonder overleg met haar gemaakt en haar verzoek om die een week te verplaatsen tot na de vakantie is door haar leidinggevende genegeerd, terwijl dat, aldus [verweerster] toch geen onredelijk verzoek is. [verweerster] laat voorts weten dat ze de indruk krijgt dat ODRN haar er uit wil werken en zij de houding van ODRN ervaart als pesten op het werk. Zij laat weten haar werk altijd goed uitgevoerd te hebben en niet te begrijpen wat ODRN voor ogen heeft. Tot slot maakt [verweerster] bezwaar tegen de eerste en tweede officiële waarschuwing.
2.15.
[naam 9] laat op 4 mei 2023 weten dat de afspraak van 5 mei 2023 via Teams zal plaatsvinden en dat de afspraak met de bedrijfsarts zal worden verplaatst.
2.16.
Op 24 mei 2023 laat [verweerster] aan [naam 9] en aan de bedrijfsmaatschappelijk werker (BMW) weten dat de gesprekken met BMW en [naam 9] samen niets toevoegen aan haar herstel omdat [verweerster] geen problemen heeft met [naam 9] .
2.17.
In verband met planningsproblemen van een spreekuurafspraak en een verzoek om een afspraak te verplaatsen bij de bedrijfsarts laat de ARBO-consulent [verweerster] en [naam 9] weten dat niet altijd rekening gehouden kan worden met de agenda van [verweerster] , waardoor het kan voorkomen dat er buiten werktijd /re-integratie tijden een afspraak gepland wordt.
2.18.
Vanaf 1 juni 2023 is [naam 1] afdelingsmanager van de afdeling waar [verweerster] werkzaam is.
2.19.
[verweerster] heeft zich met ingang van 8 augustus 2023 hersteld gemeld.
2.20.
Met ingang van 9 oktober 2023 meldt [verweerster] zich opnieuw ziek.
2.21.
In die periode heeft [verweerster] melding gemaakt van grensoverschrijdend gedrag door een collega en heeft zij vragen over de reiskostenvergoeding en thuiswerkvergoeding. De afdelingsmanager [naam 1] heeft [verweerster] uitgenodigd voor een gesprek. Daarbij laat zij weten dat er iemand van P&O bij zal zijn, mede om verslag te leggen. [verweerster] maakt daar bezwaar tegen en meent dat [naam 1] en zij het gesprek samen kunnen voeren en zij ook met de collega die zij van grensoverschrijdend gedrag beschuldigt ter zake het wel/niet terugbellen naar aanleiding van terugbelverzoeken van een relatie van ODRN (verder: de relatie) kan bespreken. En [verweerster] wil meer tijd voordat het gesprek zal plaatsvinden.
2.22.
[naam 1] laat [verweerster] bij brief van 13 oktober 2023 weten dat zij zich zorgen maakt over zaken die de week ervoor geëscaleerd zijn, haar bezwaar tegen de aanwezigheid van iemand van P&O bij het gesprek en de vele e-mails van [verweerster] over diverse onderwerpen. [naam 1] laat weten [verweerster] tegemoet te komen in haar wens het gesprek op wat langere termijn te plannen. Het gesprek wordt anderhalve week uitgesteld.
2.23.
Omdat het gesprek de lucht niet heeft geklaard en [verweerster] en haar collega van mening blijven verschillen over de gang van zaken rondom het terugbellen van de relatie, vraagt [naam 1] aan [verweerster] om screenshots te overleggen waaruit blijkt dat zij de relatie wel heeft teruggebeld zoals ze steeds heeft gezegd. Voor het geval ze zelf die screenshots niet kan maken, wordt ze voor hulp verwezen naar ICT-afdeling.
2.24.
In verband met een dan al een tijd slepend conflict tussen partijen over de vraag of [verweerster] een relatie van ODRN, die meermaals een terugbelverzoek had achter gelaten, al dan niet door [verweerster] is teruggebeld en een onderzoek dat de ICT-afdeling daarnaar heeft gedaan, wordt [verweerster] uitgenodigd voor een gesprek met [naam 1] . In verband met dat slepende geschil laat [naam 1] [verweerster] weten eerst een gesprek met [verweerster] te willen en daarvoor de verlofaanvraag voor een week in december nog niet te zullen accorderen. Daarop meldt [verweerster] zich de volgende dag ziek. Daarop laat [naam 1] vervolgens weten dat dat het haar opvalt dat [verweerster] zich de laatste tijd telkens voor één of twee dagen ziekmeldt. Zij vraagt wat er aan de hand is of dat [verweerster] uitvluchten zoekt.
2.25.
Op 7 december 2023 om 14.14 uur laat [naam 1] weten dat [verweerster] daagse erna, op 8 december 2023 om 14.45 uur, op het spreekuur van de bedrijfsarts wordt verwacht. [verweerster] laat op vrijdagochtend om 8.34 uur weten dat zij die middag niet kan vanwege een afspraak bij de huisarts. Daarop laat [naam 1] haar om 11.31 uur weten dat ze de afspraak bij de huisarts maar moet verzetten, omdat het verplaatsen van de afspraak bij de bedrijfsarts niet kan. Om 17.06 uur laat [naam 1] weten de mail van 11.31 uur pas op dat moment te hebben gezien, en dat de afspraak bij de huisarts al stond.
2.26.
Op 11 december 2023 geeft ODRN [verweerster] een formele waarschuwing vanwege het ziekmelden op 5 december 2023 in strijd met het verzuimprotocol ( [verweerster] heeft zich anders dan het verzuimprotocol voor schrijft niet persoonlijk of telefonisch ziekgemeld maar per e-mail), het telefonisch herhaaldelijk niet bereikbaar zijn en het niet verschijnen bij de bedrijfsarts op 8 december 2023.
2.27.
[verweerster] wordt opnieuw uitgenodigd bij de bedrijfsarts op 14 december 2023 om 15 uur. Als zij niet verschijnt wordt het loon opgeschort, zo wordt haar medegedeeld.
2.28.
[verweerster] reageert bij brief e-mail van 12 december 2023. Zij schrijft aan [naam 1] dat zij niet begrijpt wat het probleem met het ziekmelden is nu zij dat rechtstreeks bij [naam 1] heeft gedaan, nooit eerder een punt is gemaakt van ziekmelden per e-mail, zij snel heeft gereageerd op e-mail en niet continu telefonisch bereikbaar kan en hoeft te zijn. [verweerster] vraagt zich opnieuw af of [naam 1] haar ‘er uit wil werken’ en stelt retorisch de vraag of dit bevorderlijk is voor haar herstel.
2.29.
Op 2 januari 2024 meldt [verweerster] , die deels werkte in het kader van de re-integratie zich opnieuw, met toegenomen/andere beperkingen volledig ziek.
2.30.
[naam 1] nodigt [verweerster] uit voor een gesprek op 11 januari 2024 omdat [naam 1] inmiddels zelf informatie van de ICT-afdeling heeft gekregen waaruit blijkt dat [verweerster] , anders dan ze steeds heeft gezegd, de relatie niet heeft teruggebeld met haar werktelefoon. Op 10 januari 2024 laat [verweerster] weten niet in staat te zijn naar het gesprek te komen.
2.31.
[verweerster] wordt daarop uitgenodigd bij de bedrijfsarts op 17 januari 2024; als die vindt dat [verweerster] in staat geacht moet worden een gesprek te voeren zal dat 18 januari 2024 plaatsvinden, aldus [naam 1] in een bericht aan [verweerster] .
2.32.
[verweerster] reageert per e-mail dat zij nieuwe beperkingen heeft; zij de houding van [naam 1] en de HR-adviseur als harteloos, dwingend en intimiderend ervaart en zij zich niet veilig voelt.
2.33.
De bedrijfsarts laat naar aanleiding van het spreekuurcontact op 17 januari 2024 weten dat [verweerster] marginaal benutbare mogelijkheden heeft maar wel in staat geacht moet worden een gesprek te voeren in verband met het arbeidsconflict en dat er geen reisbeperkingen zijn.
2.34.
Het gesprek wordt op initiatief van [naam 1] verzet naar 24 januari 2024. Zij heeft daarbij gevraagd of de bedrijfsmaatschappelijk werker als ‘mediator’ aanwezig wil zijn. [verweerster] wordt ermee geconfronteerd dat de ICT-afdeling geen uitgaande gesprekken van haar naar de relatie heeft kunnen vinden.
2.35.
In februari en maart 2024 heeft [verweerster] nogmaals een afspraak bij de bedrijfsarts, zonder overleg met haar leidinggevende verzet omdat deze in de schoolvakantie valt en [naam 1] weet dat [verweerster] dan een oppasprobleem heeft. Een afspraak op 19 maart 2024 zegt [verweerster] af omdat zij migraine, diarree een buikpijn heeft. Omdat [verweerster] zich niet aan het opbouwschema van de bedrijfsarts houdt, krijgt zij een waarschuwing op 26 maart 2024.
2.36.
Op 6 april 2024 laat [verweerster] weten dat zij op haar privételefoon berichten is tegen gekomen waaruit blijkt dat zij wel degelijk na de terugbelverzoeken met de relatie contact heeft opgenomen.
2.37.
Inmiddels adviseert de bedrijfsarts adviseert een onderzoek door Ergatis te laten uitvoeren teneinde het arbeidsconflict en herstel vlot te trekken.
2.38.
Medio april meldt [verweerster] zich opnieuw volledig ziek. [verweerster] wendt zich tot de directeur van ODRN en vraagt mediation met behulp van mediator [naam 8] .
2.39.
Op 17 april 2024 laat [naam 1] weten dat het loon van [verweerster] wordt gestopt. Ook laat ze weten dat mediation wordt gestart, met inzet van [naam 8] , zoals door [verweerster] is gevraagd.
2.40.
Na een gesprek over het nog steeds slepende conflict over het al dan niet terugbellen van een relatie vindt op 22 april 2024 een gesprek plaats tussen (onder meer) [naam 1] en [verweerster] . Zij wordt daarbij geconfronteerd met bevindingen van een onderzoek dat een medewerker van ODRN heeft gedaan. Een vervolggesprek wordt gepland voor 24 april 2025, waarbij ook beëindiging van het dienstverband onderwerp van gesprek is.
2.41.
Op 24 april 2024 vraagt [verweerster] verlof tot 21 mei 2024, de datum waarop zij weer een afspraak bij de bedrijfsarts heeft. [naam 1] stemt in en de loonstop wordt voor die periode ingetrokken. Op het spreekuur van 21 mei 2024 komt [verweerster] te laat, namelijk op een tijdstip nadat de geplande afspraak reeds voorbij was. Op 22 mei 2024 volgt wederom een loonsanctie. Het loon wordt opgeschort.
2.42.
Op 10 mei 2024 laat [verweerster] weten niet mee te zullen werken aan een onderzoek van Ergatis dat door de bedrijfsarts is geadviseerd.
2.43.
Op 10 juni 2024 laat de bedrijfsarts weten dat [verweerster] kan re-integreren volgens het opbouwschema. Omdat [verweerster] geen passend werk verricht wordt de loonopschorting omgezet in een loonstop.
2.44.
Op 17 juni 2024 gaat [verweerster] naar de directeur van ODRN om haar beklag ter zake meerdere onderwerpen te doen. Zij laat [naam 9] weten niet in staat te zijn passend werk te verrichten, (inmiddels ook) oogklachten te hebben waardoor zij niet scherp kan zien en dat zij geopereerd moet worden. [naam 9] laat [verweerster] weten dat ze óf moet re-integreren óf een deskundigenoordeel bij het UWV moet aanvragen.
2.45.
Nadat de mediaton in juni een aanvang heeft genomen, laat [verweerster] op 8 juli 2024 aan ODRN weten met de mediation te willen stoppen.
2.46.
In juli 2024 vraagt [verweerster] het spreekuur bij de bedrijfsarts, dat gepland staat voor later die maand, te verzetten omdat haar begeleider dan niet mee kan vanwege diens vakantie. Omdat dat zou betekenen dat het spreekuur pas in september kan plaatsvinden, gaat [naam 9] niet akkoord.
2.47.
Op 30 juli 2024 heeft ODRN aan [verweerster] laten weten een deskundigenoordeel bij het UWV aan te vragen in verband met het indienen van een ontbindingsverzoek wegens het niet nakomen van haar re-integratieverplichtingen.
2.48.
In augustus 2024 laat [verweerster] weten dat zij, anders dan ODRN stelt, wel is gestart met re-integratie, te weten vanuit huis, dat zij ook wel mee wil werken aan mediation, maar dan met een andere mediator die volgens haar wel bekwaam is.
2.49.
[verweerster] verschijnt zonder bericht niet op het spreekuur van de bedrijfsarts van 29 oktober 2024.
2.50.
Het UWV geeft op 12 november 2024 een deskundigenoordeel af met als conclusie dat [verweerster] onvoldoende meewerkt aan haar re-integratie.

3.Het geschil

Het verzoek van ODRN
3.1.
ODRN verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de tussen haar en [verweerster] bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden, primair wegens verwijtbaar handelen en/of nalaten als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onderdeel e BW, dan wel subsidiair, respectievelijk meer subsidiair, op de grond bedoeld in onderdeel g of i van artikel 7:669 lid 3 BW;
II. te bepalen dat ODRN geen transitievergoeding aan [verweerster] verschuldigd is;
III. het einde van de arbeidsovereenkomst te bepalen op de dag van deze beschikking of, subsidiair op een andere datum door de kantonrechter in goede justitie te bepalen, dan wel, meer subsidiair, het einde van de arbeidsovereenkomst te bepalen met inachtneming van het bepaalde in artikel 7:671b lid 9 BW;
IV. [verweerster] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
ODRN heeft aan haar verzoek, samengevat, primair ten grondslag gelegd dat [verweerster] verwijtbaar heeft gehandeld doordat zij niet aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan nu zij die steeds heeft gefrustreerd door niet te verschijnen op spreekuur bedrijfsarts, weigeren mee te werken aan een onderzoek naar arbeidsgeneeskundige belastbaarheid, niet te verschijnen op werk in het kader van re-integratie, en de mediation te beëindigen met de mediator die zij zelf had gevraagd.
Subsidiair heeft ODRN ontbinding verzocht vanwege een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie. [verweerster] is de afgelopen jaren geheel haar eigen gang gegaan en legt nauwelijks enige rekenschap af over haar keuzes en gedrag. Belangrijke onderdelen van haar werk doet ze niet en ze is vaak telefonisch niet bereikbaar. Afspraken met de bedrijfsarts zegt ze stelselmatig af zonder haar leidinggevende daarbij te betrekken, ze houdt haar agenda niet bij, ze geeft een geheel eigen invulling aan het (thuis)werken en de invulling van haar werkuren en pas na herhaaldelijk doorvragen op onderwerpen geeft zij enige informatie. Daarnaast heeft zij leugenachtige verklaringen afgelegd over het terugbellen van een relatie van ODRN.
Meer subsidiair heeft ODRN gesteld dat de feiten en omstandigheden genoemd ter onderbouwing van de e- en g-grond leiden tot ene voldragen i-grond.
Het verweer en tegenverzoek van [verweerster]
3.3.
[verweerster] verweert zich tegen, concludeert tot afwijzing en verzoekt primair:
het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen;
ODRN te veroordelen tot het betalen van het loon aan [verweerster] vanaf de datum waarop het loon ten onrechte is stopgezet en dit te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW;
subsidiair:
als de arbeidsovereenkomst wel wordt ontbonden ODRN te veroordelen tot betaling aan [verweerster] van een transitievergoeding zoals vermeld onder punt 6 van het verweerschrift en een billijke vergoeding van € 106.609,20 bruto;
indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met voor ODRN geldende opzegtermijn, zonder aftrek van de periode die is gelegen tussen het ontvangst van het verzoekschrift en de datum van de dagtekening van de ontbindingsbeschikking;
meer subsidiair:
indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden op grond van artikel 7:669 lid 3 sub i naast de vergoedingen zoals benoemd onder d de maximale extra vergoeding toe te kennen van de helft van de transitievergoeding zoals vermeld onder 6.2;
primair en subsidiair:
ODRN te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen vanaf de dag van opeisbaarheid daarvan tot het moment van algehele voldoening;
ODRN te veroordelen in de kosten van dit geding.

4.De beoordeling

Kern van de zaak
4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden, zo ja op welke grond. In geval wordt ontbonden wegens de primair door ODRN aangevoerde grond, verwijtbaar handelen, moet de vraag beantwoord worden of (ook) sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] . Dit in verband met de termijn waarop ontbonden wordt en de vraag of aan [verweerster] de transitievergoeding toekomt. De kantonrechter is van oordeel dat de ontbinding wegens verwijtbaar handelen moet worden uitgesproken, maar dat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] . De kantonrechter legt hierna uit hoe zij tot dat oordeel komt.
Deskundigenoordeel vereist
4.2.
Voor ontbinding wegens verwijtbaar handelen omdat de werknemer de re-integratieverplichtingen niet nakomt is vereist dat de werkgever de werknemer eerst schriftelijk heeft gemaand tot nakoming en een loonsanctie heeft opgelegd en bij het verzoek een deskundigenoordeel van het UWV in het geding brengt. [1] Dat heeft ODRN beiden gedaan.
Verwijtbaar handelen [verweerster] - ontbinding
4.3.
Zoals door ODRN is aangevoerd is sprake van verwijtbaar handelen van [verweerster] omdat zij veelvuldig de aan re-integratie gerelateerde verplichtingen, waaronder niet alleen het verrichten van volgens de bedrijfsarts geschikte passende werkzaamheden, maar ook de controlevoorschriften bestaande uit bezoeken van het spreekuur van de bedrijfsarts, niet is nagekomen.
4.4.
Zoals uit de hiervoor opgenomen feiten blijkt is bijna geen afspraak bij de bedrijfsarts door [verweerster] in een keer nagekomen. Veelvuldig vroeg [verweerster] deze te verplaatsen (te weten in april en mei 2023, februari, maart en juli 2024) of kwam zij überhaupt niet opdagen (te weten in december 2023 en in oktober 2024). Behoudens het op 8 december 2023 geplande spreekuurbezoek, waarvan [verweerster] eerst op 7 december 2023 werd geïnformeerd en op welk moment zij al een afspraak bij de huisarts had staan, waren de verzoeken om op het spreekuur te verschijnen redelijke verzoeken, ook als deze buiten haar gebruikelijke werktijd of in de schoolvakantie van de kinderen vielen. [verweerster] dient als werknemer aan redelijke verzoeken van haar werkgever te voldoen. Bij ziekte is dat onder meer het bezoeken van het spreekuur van de bedrijfsarts. Als zo’n afspraak buiten werktijd valt is dat niet reeds om die reden een onredelijk verzoek en hetzelfde geldt voor een afspraak gepland in een schoolvakantie van kinderen van de zieke werknemer. Van een werknemer mag verwacht worden dat deze daar dan een oplossing voor zoekt door bijvoorbeeld oppas te regelen. Zoals de ARBO-consultant [verweerster] heeft laten weten, is het nu eenmaal niet mogelijk met ieders agenda rekening te houden. Waarom van [verweerster] in dergelijke gevallen telkens redelijkerwijs niet gevergd kon worden maatregelen te treffen zodat zij wel naar het spreekuur kon komen is niet gebleken.
4.5.
Overigens is niet verwijtbaar dat [verweerster] zich niet persoonlijk of telefonisch, maar per e-mail heeft ziekgemeld. Ook al staat in het verzuimreglement van ODRN dat het persoonlijk of telefonisch moet, duidelijk is dat de ziekmeldingen van [verweerster] per e-mail gedaan aanvankelijk steeds zijn geaccepteerd. [naam 9] en/of [naam 1] waren ook steeds van de ziekmeldingen op de hoogte, omdat de e-mails aan een van hen gericht waren. Dat is waar het bij ziekmeldingen om gaat. De daarvoor gegeven waarschuwing acht de kantonrechter buiten proportioneel. Deze had vooral een escalerend effect.
4.6.
Naast de controlevoorschriften heeft [verweerster] ook meermaals niet voldaan aan haar re-integratieverplichtingen, ook niet nadat een loonstop was opgelegd. Zij heeft meermaals en gedurende langere tijd geweigerd om overeenkomstig het advies van de bedrijfsarts te re-integreren. Als [verweerster] het met de re-integratie-adviezen van de bedrijfsarts niet eens was, had het op haar weg gelegen om een deskundigenoordeel bij het UWV te vragen. Dat heeft zij nimmer gedaan, ondanks dat ODRN haar meermaals op die mogelijkheid gewezen heeft. Dat zij, zoals zij heeft aangevoerd, thuis heeft gere-integreerd maakt zulks niet anders. Allereerst niet omdat dat door ODRN wordt betwist maar ook omdat ODRN heeft laten weten dat [verweerster] op kantoor moest komen voor haar re-integratiewerkzaamheden en dat paste in het advies van de bedrijfsarts.
4.7.
Voorts heeft [verweerster] zonder deugdelijk grond haar medewerking aan een onderzoek door Ergatis geweigerd. Een onderzoek dat door de bedrijfsarts was geadviseerd teneinde de mogelijkheden van re-integratie verder te onderzoeken. Ook daarmee heeft [verweerster] zonder deugdelijke grond niet voldaan aan een door ODRN gegeven redelijke instructie in het kader van de re-integratie. Hetzelfde geldt voor het beëindigen van de mediation die nota bene op haar verzoek door ODRN was ingezet onder leiding van [naam 8] .
4.8.
Dit niet nakomen van én de controlevoorschriften én de re-integratieverplichtingen in onderlinge samenhang bezien leidt tot verwijtbaar handelen van [verweerster] , zodanig dat van ODRN niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.9.
De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst daarom ontbinden op de e-grond. In de wet is bepaald dat herplaatsing bij ontbinding op de e-grond niet in de rede ligt. Daarom hoeft niet beoordeeld te worden of ODRN voldoende aan herplaatsing heeft gedaan.
Geen ernstig verwijtbaar handelen /nalaten van [verweerster]
4.10.
Anders dan ODRN stelt is het handelen en nalaten van [verweerster] niet ernstig verwijtbaar. Dat betekent dat de arbeidsovereenkomst overeenkomstig de wettelijke bepalingen [2] wordt ontbonden met ingang van 1 oktober 2025.
4.11.
Nu van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] geen sprake is, wordt ODRN ook veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding. Deze bedraagt € 10.075,13 bruto. De kantonrechter is daarbij uitgegaan van de datum indiensttreding van 1 juli 2021, datum uit dienst 1 oktober 2025, een maandsalaris van € 6.072,00, vermeerderd met 17,05% IKB. De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 1 november 2025 mocht ODRN niet voor die datum hebben betaald.
4.12.
Het verzoek van [verweerster] tot toekenning van een door ODRN te betalen billijke vergoeding wordt afgewezen. Een billijke vergoeding kan worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. [3] Daarvan is geen sprake nu de ontbinding wordt uitgesproken vanwege verwijtbaar handelen van [verweerster] .
Proceskosten
4.13.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerster] , omdat [verweerster] overwegend ongelijk krijgt en sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] . De proceskosten aan de zijde van ODRN worden begroot op € 1.079,00 (€ 130,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.
4.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Tegenverzoek [verweerster] – loon over periode van loonsanctie
4.15.
[verweerster] verzoekt ODRN te veroordelen tot betaling van het loon vanaf het moment waarop de loonstop ten onrechte is opgelegd. Deze vordering, zo geformuleerd, in het ‘petitum’ van het tegenverzoek is te onbepaald. Ter zitting heeft de gemachtigde van [verweerster] toegelicht dat het gaat om het moment waarop de loonopschorting in mei 2024 is opgelegd, gevolgd door een loonstop in juni 2024. De kantonrechter zal het verzoek zo opvatten en beoordelen.
4.16.
Op 22 mei 2024 is het loon opgeschort omdat [verweerster] niet naar het spreekuur van de bedrijfsarts gaat. Omdat zij later alsnog is gegaan, dient ODRN het loon vanaf 22 mei 2024 te betalen tot het moment waarop de loonstop, op 10 juni 2024 is opgelegd. Die loonstop die is opgelegd omdat [verweerster] weigerde passende werkzaamheden te verrichten overeenkomstig het advies van de bedrijfsarts is rechtsgeldig opgelegd. Zoals hiervoor eerder is overwogen (r.o. 4.6.) had [verweerster] , als zij het met het advies van de bedrijfsarts niet eens was een deskundigenoordeel bij het UWV moeten aanvragen. Dat heeft zij nagelaten. Door eventueel thuis werkzaamheden te verrichten heeft zij, noch daargelaten dat zulks door ODRN is betwist, niet voldaan aan het advies van de bedrijfsarts. De vordering van [verweerster] wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
4.17.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerster] , omdat [verweerster] overwegend ongelijk krijgt en sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] . Gelet op de directe samenhang met het verzoek wordt het salaris gemachtigde op nihil gesteld.

5.De beslissing

De kantonrechter,
In het verzoek van ODRN
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 oktober 2025,
5.2.
veroordeelt ODRN om aan [verweerster] een transitievergoeding te betalen van € 10.075,13 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2025 indien ODRN voor die datum niet heeft betaald,
5.3.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten van € 1.079,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verweerster] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht,
In het tegenverzoek van [verweerster]
5.6.
wijst de verzoeken af,
5.7.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten van ODRN, begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.W. de Groot en in het openbaar uitgesproken op
8 augustus 2025.
32268 \ 498

Voetnoten

1.Artikel 7:671b lid 5 sub a en b BW.
2.Artikel 7:671b lid 9, onder a BW.
3.Artikel 7:671b lid 9, onder c BW.