ECLI:NL:RBGEL:2025:6637

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
7 augustus 2025
Zaaknummer
C/05/443714 / HA RK 24-166
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van een statutair bestuurder en de gevolgen daarvan voor transitievergoeding en billijke vergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 25 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoekster] en Zorg uit het Hart B.V. over een ontslag op staande voet. De rechtbank oordeelde dat de werkgever, Zorg uit het Hart, niet is geslaagd in het bewijs van een dringende reden voor het ontslag. Dit leidde tot de conclusie dat het ontslag niet rechtsgeldig was gegeven. De rechtbank heeft vervolgens de transitievergoeding en een billijke vergoeding toegewezen aan [verzoekster]. De transitievergoeding werd vastgesteld op € 8.218,02 bruto, berekend over de periode van indiensttreding tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Daarnaast werd een gefixeerde schadevergoeding van € 11.113,52 bruto toegewezen, omdat het ontslag niet rechtsgeldig was. De billijke vergoeding werd vastgesteld op € 5.000,00 bruto, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, waaronder de verstoorde arbeidsrelatie en de gevolgen van het ontslag voor [verzoekster]. Het verzoek van [verzoekster] tot betaling van opgebouwde plusuren werd afgewezen, omdat zij onvoldoende bewijs had geleverd. De rechtbank heeft Zorg uit het Hart veroordeeld tot betaling van de vergoedingen en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer / rekestnummer: C/05/443714 / HA RK 24-166
Beschikking van 25 juli 2025
in de zaak van
[verzoekster],
te [woonplaats] ,
verzoekende partij in het verzoek,
verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. S. Yadegari,
tegen
ZORG UIT HET HART B.V.,
te Wezep,
verwerende partij in het verzoek,
verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
hierna samen te noemen: Zorg uit het Hart,
advocaat: mr. T.T. Robijn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de tussenbeschikking van 28 maart 2025 en de daarin genoemde processtukken,
- de akte na mondelinge behandeling/bewijslevering van 25 april 2025 met bijlage SA 8 tot en met 12 van de zijde van Zorg uit het Hart,
- de akte overleggen producties van 25 april 2025 met productie 19 tot en met 23 van de zijde van [verzoekster] ,
- de akte uitlatingen/overleggen bijlage van 4 juni 2025 met bijlage SA 13 tot en met 20 van de zijde van Zorg uit het Hart,
- de akte overleggen producties van 4 juni 2025 met productie 23 tot en met 25 van de zijde van [verzoekster] .

2.De verdere beoordeling van het verzoek en het (voorwaardelijk) tegenverzoek

2.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 28 maart 2025.
Dringende reden
2.2.
Zorg uit het Hart is in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat [verzoekster] [naam 1] fysiek heeft aangevallen. De rechtbank is van oordeel dat Zorg uit het Hart niet in het opgedragen bewijs is geslaagd. Dit wordt hierna uitgelegd.
2.3.
Zorg uit het Hart heeft om het opgedragen bewijs te leveren een viertal schriftelijke verklaringen in het geding gebracht. Uit deze verklaringen blijkt dat geen van deze personen bij het incident tussen [naam 1] en [verzoekster] aanwezig is geweest. Zij verklaren dat zij geruzie hebben gehoord en dat [naam 1] destijds gelijk na het incident tegen (meerdere van) hen heeft gezegd dat [verzoekster] haar had aangevallen. Nu geen van deze personen het incident tussen [naam 1] en [verzoekster] heeft gezien en het gaat om verklaringen op basis van wat zij van [naam 1] daarover hebben gehoord, kunnen deze, niet onder ede afgelegde verklaringen waarvan de juistheid door [verzoekster] is betwist, niet dienen als bewijs. De omstandigheid dat [naam 1] na het incident blauwe plekken had, kan evenmin leiden tot het bewijs dat het [verzoekster] is geweest die [naam 1] heeft aangevallen. [naam 1] kan immers de blauwe plekken hebben opgelopen doordat [verzoekster] zich verdedigd heeft, zoals [verzoekster] verklaart. Derhalve is niet voldoende komen vast te staan dat [verzoekster] [naam 1] fysiek heeft aangevallen. Zorg uit het Hart is in de haar gegeven bewijsopdracht niet geslaagd.
2.4.
Aangezien Zorg uit het Hart er niet in is geslaagd het opgedragen bewijs te leveren, komt evenmin vast te staan dat Zorg uit het Hart een dringende reden had om [verzoekster] op staande voet te ontslaan. Dat betekent dat het gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven. Nu de arbeidsovereenkomst als gevolg van het ontslag wel is geëindigd, zoals reeds bij tussenbeschikking is overwogen, moet beoordeeld worden of
Zorg uit het Hart moet worden veroordeeld tot betaling van de door [verzoekster] verzochte vergoedingen. Daarover wordt hierna geoordeeld.
Transitievergoeding
2.5.
Nu het door Zorg uit het Hart gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven en niet is gebleken van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster] is
Zorg uit het Hart de transitievergoeding aan [verzoekster] verschuldigd.
Bij verzoekschrift heeft [verzoekster] de transitievergoeding berekend op een bedrag van
€ 8.436,28 bruto. Die heeft zij berekend uitgaande van de datum indiensttreding tot de datum indiening van het verzoekschrift. Zorg uit het Hart heeft tegen de berekening van de hoogte van de gevorderde transitievergoeding geen verweer gevoerd. Desondanks zal de rechtbank het bedrag zoals gevorderd niet toewijzen. De berekening is namelijk in strijd met artikel 7:673 BW. De transitievergoeding is verschuldigd over de periode vanaf datum indiensttreding tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, te weten
26 juli 2024. De rechtbank berekent de transitievergoeding op een bedrag van € 8.218,02 bruto. Zorg uit het Hart zal tot betaling daarvan worden veroordeeld. Bij de berekening is de rechtbank uitgegaan van datum in dienst 1 november 2019 en datum uit dienst 26 juli 2024, een salaris van € 4.459,12 bruto per maand met 8% vakantiegeld en 8,3% eindejaarsuitkering (conform artikel 6.10 van de cao). In de arbeidsovereenkomst is uitsluitend vermeld dat [verzoekster] recht heeft op een eindejaarsuitkering, zonder dat deze gespecificeerd is. Zorg uit het Hart heeft daartegen geen verweer gevoerd. Nu de cao op deze arbeidsovereenkomst van toepassing is en daarin is bepaald dat de eindejaarsuitkering 8,3% bedraagt is de rechtbank om die reden daarvan uitgegaan.
Gefixeerde schadevergoeding
2.6.
Nu het ontslag niet rechtsgeldig is gegeven is Zorg uit het Hart per 26 juli 2024 de vergoeding wegens onregelmatige opzegging, zijnde het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, te weten tot en met 30 september 2024, aan [verzoekster] verschuldigd. [verzoekster] heeft de gefixeerde vergoeding berekend op een bedrag van € 11.113,52 bruto. Zorg uit het Hart heeft ook tegen de berekende hoogte van dit bedrag geen verweer gevoerd.
De gevorderde gefixeerde schadevergoeding wordt toegewezen. Zorg uit het Hart zal tot betaling daarvan worden veroordeeld.
Billijke vergoeding- grondslag
2.7.
Omdat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven brengt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Zorg uit het Hart met zich mee. Dat betekent dat de rechtbank aan [verzoekster] een billijke vergoeding zal toekennen op grond van artikel 7:682 lid 3 sub b BW.
Billijke vergoeding- begroting
2.8.
Met betrekking tot de vraag hoe de billijke vergoeding moet worden begroot, heeft de Hoge Raad in onder meer de New Hairstyle-beschikking (ECLI:NL:HR:2017:1187) een aantal gezichtspunten geformuleerd. Bij het bepalen van de billijke vergoeding moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval en de vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. Voor wat betreft die gevolgen moet een inschatting gemaakt worden over de duur van het dienstverband zonder het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, waarbij beoordeeld moet worden of de werkgever op andere wijze de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig had kunnen beëindigingen. Voorts moet worden ingeschat op welke termijn de werknemer naar verwachting vervangend inkomen zal kunnen genereren. Ook de duur van de arbeidsovereenkomst weegt mee. Bij het begroten van de billijke vergoeding moet de eventueel aan de werknemer toekomende transitievergoeding en/of vergoeding wegens onregelmatige opzegging worden betrokken.
De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan wel ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.
2.9.
[verzoekster] verzoekt de billijke vergoeding vast te stellen op een bedrag van
€ 113.362,00 bruto (overeenkomend met twee bruto jaarsalarissen) en een bedrag van
€ 21.000,00 ter zake pensioenschade. Ter onderbouwing voert [verzoekster] aan dat zij beperkt is in haar mogelijkheden elders werk te vinden vanwege het bestaande concurrentiebeding dat haar belemmert om een jaar lang binnen een straal van 25 km concurrerende werkzaamheden te verrichten en haar eer en goede naam door het ontslag zijn aangetast hetgeen het moeilijk maakt ander werk te vinden. Daarnaast lijdt zij schade door het verlies van het gebruik van de bedrijfsauto, reputatieschade, schade door verwondingen en immateriële schade vanwege de geleden emotionele schade door de fysieke aanval van [naam 1] .
2.10.
Zorg uit het Hart betwist dat [verzoekster] een billijke vergoeding toekomt en voert aan dat [verzoekster] heeft nagelaten de verzochte vergoeding deugdelijk te onderbouwen zodat deze reeds om die reden moet worden afgewezen. Voorts voert Zorg uit het Hart aan dat [verzoekster] ook terzake de billijke vergoeding enkel aanspraak kan maken op de inkomensschade over de opzegtermijn. [verzoekster] moet snel ander werk kunnen vinden nu zij in de zorg werkzaam is en de tekorten aan personeel daar groot zijn.
2.11.
De rechtbank overweegt als volgt.
[verzoekster] heeft niet onderbouwd waarom de billijke vergoeding gebaseerd moet zijn op inkomensverlies gedurende twee jaar. De rechtbank passeert dan ook die stelling. Hoezeer het dienstverband ten onrechte met onmiddellijke ingang is geëindigd, is het naar oordeel van de rechtbank aannemelijk dat, het ontslag op staande voet weggedacht, de arbeidsrelatie niet erg lang had voortgeduurd vanwege de, uit het dossier blijkende, slechte verstandhouding tussen [naam 1] en [verzoekster] . Aannemelijk is derhalve dat het dienstverband binnen een half jaar met een redelijke grond, een verstoorde relatie, had kunnen worden ontbonden. Voorts is, zoals Zorg uit het Hart aanvoert, aannemelijk dat [verzoekster] , ondanks het concurrentiebeding en de omstandigheid dat het na een ontslag op staande voet lastiger is om te solliciteren, binnen afzienbare tijd binnen de zorg een baan op acceptabele reisafstand kan vinden. Overigens heeft [verzoekster] geen enkel inzicht gegeven in haar inkomenssituatie en sollicitatiepogingen.
2.12.
Dat [verzoekster] de door haar geclaimde schadeposten daadwerkelijk heeft geleden en hoe hoog die zijn, is door haar niet geconcretiseerd, laat staan onderbouwd. Hoewel
Zorg uit het Hart niet heeft bewezen dat [verzoekster] [naam 1] fysiek heeft aangevallen, is evenmin gebleken dat [naam 1] [verzoekster] fysiek heeft aangevallen. Dit is door [verzoekster] ook op geen enkele wijze onderbouwd. Gelet op de tegenstrijdige verklaringen van partijen over hetgeen is voorgevallen en het feit dat daar niemand anders bij aanwezig is geweest, blijft dit onduidelijk. Vast staat wel dat [verzoekster] en [naam 1] ruzie hebben gehad en daarbij sprake is geweest van fysiek contact. Gelet hierop en op de achtergrond van de ruzie tussen partijen is aannemelijk dat een situatie is ontstaan waardoor partijen niet met elkaar verder konden. De arbeidsrelatie was op het moment van het ontslag reeds ernstig verstoord.
2.13.
De rechtbank acht alles afwegende op grond van het voorgaande, de beperkte duur van het dienstverband, de omstandigheid dat de transitievergoeding en de vergoeding wegens onregelmatige opzegging zullen worden toegekend en het feit dat inmiddels sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie tussen partijen waardoor het dienstverband naar alle waarschijnlijkheid anders ook op korte termijn was geëindigd, een billijke vergoeding van
€ 5.000,00 bruto redelijk. Dat bedrag zal worden toegekend. Hetgeen ter zake meer of anders is verzocht wordt afgewezen.
Uitbetaling opgebouwde plus/vakantie-uren
2.14.
De rechtbank heeft [verzoekster] bij tussenbeschikking van 28 maart 2025 in de gelegenheid gesteld aan te geven op welke dagen zij de gestelde plusuren heeft opgebouwd en op welke dagen zij plus- of vakantie-uren heeft opgenomen alsmede zich uit te laten over de vraag of er een cao van toepassing was.
2.15.
[verzoekster] heeft ter onderbouwing van haar standpunt als productie 19 een uitwerking van de door haar in schriften bijgehouden uren overgelegd. Overigens ontbreekt in deze uitwerking nog steeds de specificatie van de dagen waarop zij de plusuren heeft opgebouwd en heeft opgenomen. Ook de vermelding van pauzes en een berekening van de plusuren ontbreekt. Zorg uit het Hart betwist bovendien concreet en gemotiveerd de juistheid van het overgelegde overzicht. [verzoekster] heeft haar verzoek aldus naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Dat sprake is van plusuren (in de gestelde omvang) is niet komen vast te staan. Het verzoek, alsmede de gevorderde wettelijke verhoging en wettelijke rente, wordt daarom afgewezen.
Wettelijke rente
2.16.
De verzochte wettelijke rente wordt toegewezen zoals hierna is bepaald overeenkomstig artikel 7:686a lid 1 BW.
Eindafrekening c.q. specificatie
2.17.
De verzochte afgifte van een deugdelijke eindafrekening c.q. specificatie waarin de toegewezen bedragen zijn opgenomen is op de wet gegrond en zal daarom worden toegewezen. Er is geen reden te veronderstellen dat Zorg uit het Hart aan deze verplichting niet voldoet. Dat is reden om de gevorderde dwangsom af te wijzen.
Proceskosten
2.18.
Zorg uit het Hart wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten en de nakosten betalen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Zorg uit het Hart tot betaling aan [verzoekster] van de transitievergoeding van € 8.218,02 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 augustus 2024;
3.2.
veroordeelt Zorg uit het Hart tot betaling aan [verzoekster] van de gefixeerde schadevergoeding van € € 11.113,52 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juli 2024;
3.3.
veroordeelt Zorg uit het Hart tot betaling aan [verzoekster] van een billijke vergoeding van € 5.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juli 2024;
3.4.
veroordeelt Zorg uit het Hart tot het verstrekken aan [verzoekster] van een deugdelijke eindafrekening c.q. specificatie waarin de onder 3.1. tot en met 3.3. genoemde vergoedingen zijn opgenomen;
3.5.
veroordeelt Zorg uit het Hart in de proceskosten, zijnde een bedrag van € 1.661,00,
te vermeerderen met de nakosten van € 135,00 en, indien betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van de beschikking.
3.6.
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.W. de Groot en in het openbaar uitgesproken op
25 juli 2025.
918 \ 498