ECLI:NL:RBGEL:2025:6177

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
AWB-24_1415
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van omgevingsvergunning voor uitweg en groencompensatie in Natura 2000-gebied

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan over het beroep van eiseres 1 tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, waarbij opnieuw een omgevingsvergunning is verleend voor het sluiten van een uitweg, het maken van een nieuwe uitweg, het aanbrengen van halfverharding op de nieuwe toegangsweg en het aanbrengen van groencompensatie. Eiseres 1, die tegenover de vergunninghouder woont, heeft eerder beroep ingesteld tegen een besluit van 6 juli 2023, dat door de voorzieningenrechter is vernietigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van eiseres 1 gegrond is, omdat het college niet voldoende heeft onderbouwd dat de aangevraagde activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan de ecologische waarden van het Natura 2000-gebied. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder niet heeft aangetoond dat de werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de doeleinden die aan de bestemmingen zijn toegekend. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de proceskosten van eiseres 1 moeten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/1415

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres 1] , uit [plaats] , eiseres 1,

[eiser 1] en [eiseres 2], eisers 2,
[eiser 2] en [eiseres 3], eisers 3,
(gemachtigde: mr. D. Delibes-Vermeulen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [plaats] (de vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. M.A. Patandin).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eisers tegen het besluit van 30 januari 2024, waarbij aan vergunninghouder opnieuw een omgevingsvergunning is verleend voor het sluiten van een uitweg, het maken van een nieuwe uitweg, het aanbrengen van halfverharding op de nieuwe toegangsweg en het aanbrengen van groencompensatie aan de [locatie 1] te [plaats] .
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep van eiseres 1 gegrond is en het beroep van eisers 2 en 3 niet-ontvankelijk is. Eiseres 1 krijgt dus gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 3. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Vergunninghouder is eigenares van het perceel aan de [locatie 1] te [plaats] . Het woonperceel wordt omringd door het Natura 2000-gebied de Veluwe. Eiseres houdt paarden en heeft op 10 oktober 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd berijdbare en toegankelijke toegangsweg met uitweg te maken van en naar haar woning voor verschillende soorten auto's met trailers en om de mest van het terrein af te kunnen voeren. In plaats daarvan zal een andere uitweg worden gesloten. De aanvraag heeft betrekking op de volgende vergunningplichtige activiteiten:
- het sluiten van een uitweg;
- het maken van nieuwe uitweg;
- het aanbrengen van waterdoorlatende halfverharding (op de toegangsweg) naar de nieuwe uitweg;
- het aanbrengen van groencompensatie.
2.1.
De nieuwe uitweg en bijbehorende toegangsweg activiteit is voorzien in het Natura 2000-gebied en komt uit op de (openbare) verharde [locatie 2] .
2.2.
Voor de gevraagde omgevingsvergunning is een verklaring van geen bedenkingen (VVGB) van het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland (GS) gevraagd in verband met de regels voor gebiedsbescherming, soortbescherming en voor houtopstanden op grond van de Wet natuurbescherming. [1] Op de aanvraag is daarom de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing.
2.3.
Op 24 oktober 2022 heeft het college een ontwerpbesluit voor een omgevingsvergunning ter inzage gelegd.
2.4.
Eiseres 1 woont tegenover vergunninghouder aan de [locatie 3] te [plaats] . Eisers 2 en 3 wonen op de [locatie 4] , respectievelijk de [locatie 5] te [plaats] . De woningen van eisers worden ook omringd door het Natura 2000-gebied de Veluwe. Eisers hebben zienswijzen ingediend naar aanleiding van het ontwerpbesluit van 24 oktober 2022.
2.5.
Op 26 mei 2023 heeft GS de gevraagde VVGB afgegeven. Daarin is geconcludeerd dat het project qua stikstof niet leidt tot een toename van effecten ten opzichte van de referentiesituatie en voor dat onderdeel geen VVGB nodig is. Voor de overige gebiedseffecten heeft GS geconcludeerd dat op grond van het vorenstaande en door het vastleggen van maatregelen in de voorschriften, de zekerheid is verkregen dat het project geen significant negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van het betrokken Natura 2000-gebied en er geen effecten op beschermde soorten en houtopstanden optreden
2.6.
Op 6 juli 2023 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor de volgende activiteiten:
- uitvoeren van een werk of werkzaamheden; [2]
- een uitweg maken, hebben of veranderen. [3]
De reden hiervoor was dat in de nieuwe situatie het eigen vervoer met trailer en mestwagen grotendeels over eigen terrein kan plaatsvinden naar een nabijgelegen verharde weg en omdat het verlies aan groen wordt gecompenseerd.
2.7.
Eiseres 1 heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 6 juli 2023.
2.8.
Met de uitspraak van 25 september 2023 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het beroep van eiseres 1 tegen het beluit van 6 juli 2023 gegrond verklaard, het besluit vernietigd en ambtshalve de voorziening getroffen dat het besluit geschorst is tot 6 weken nadat het college een nieuw besluit heeft bekendgemaakt.
2.9.
Op 30 januari 2024 heeft het college naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter een nieuw besluit genomen, waarbij de gevraagde omgevingsvergunning opnieuw is verleend.
2.10.
Eisers hebben daartegen beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
2.11.
De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:
  • namens eiseres: [persoon A] (de zoon van eiseres), [persoon B] en [persoon C] (als deskundigen) en de gemachtigde van eiseres;
  • de gemachtigde van het college en;
  • de vergunninghouder en de gemachtigde van de vergunninghouder.
2.12.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn een keer met zes weken verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestemmingsplan
3. Op het perceel is het bestemmingsplan “Natuurgebied Veluwe” van toepassing. [4] Volgens het bestemmingsplan heeft het gedeelte van het perceel waarop de aanvraag betrekking heeft de bestemming “Bos”, met de dubbelbestemming “Waarde - Ecologische Hoofdstructuur” (Waarde - EHS).
3.1.
De voor “Bos” aangewezen gronden bestemd zijn volgens het bestemmingsplan [5] bestemd voor:
a. behoud, ontwikkeling en/of productie van houtopstanden en bomen en instandhouding en versterking van andere bestaande natuurwaarden, zoals aanwezige stuifzanden en heidegronden;
b. bescherming van ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
(…)
Met daaraan ondergeschikt:
x. extensief recreatief medegebruik, beperkt tot het wandelen, fietsen en paardrijden op de daarvoor bestemde paden;
y. kleinschalige speelvoorzieningen;
z. wegen en paden;
(…)
3.2.
De voor “Waarde - EHS” aangewezen gronden zijn naast de andere daar geldende bestemmingen mede bestemd voor het behoud, versterking en ontwikkeling van de ecologische hoofdstructuur. [6]
3.3.
Op zowel de gronden met de bestemming “Bos” en als op de gronden met de bestemming “Waarde - EHS” geldt een vergunningplicht voor het aanleggen en/of verharden van paden en wegen, parkeerplaatsen of andere oppervlakteverhardingen. [7] Op de gronden met de bestemming “Bos” kan de aanlegvergunning slechts worden verleend als:
a. de werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de doeleinden, die aan de bestemming zijn toegekend en:
b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden. [8]
3.4.
Voor de gronden met de bestemming “Waarde - EHS” geldt dat de aanlegvergunning slechts kan verleend als:
a. de werken en/of werkzaamheden noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik/ beheer;
b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden. [9]
De eerdere uitspraak van de rechtbank
Aanlegvergunning
4. De voorzieningenrechter heeft in de eerdere uitspraak in deze zaak [10] overwogen dat beide aan het perceel toegekende bestemmingen (“Bos” en “Waarde - EHS”) van gelijkwaardig belang zijn en dat het college de aanvraag daarom aan beide bestemmingen volledig moest toetsen. De voorzieningenrechter heeft daarnaast geoordeeld dat het college niet heeft gemotiveerd dat het, voor zover het de bestemming “Bos” betreft, noodzakelijk is om de weg te verharden voor de doeleinden die aan de gronden zijn toegekend. Voor zover het de bestemming “Waarde - EHS” betreft, is geoordeeld dat het college niet heeft gemotiveerd waarom de werkzaamheden noodzakelijk zijn voor doelmatig gebruik/beheer van de bestemming. Ook is geoordeeld dat voor beide bestemmingen (“Bos” en “Waarde - EHS”) onvoldoende was onderbouwd dat voldaan wordt aan de voor de verlening van de aanlegvergunning geldende voorwaarde, dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden. Het college kon daarbij niet volstaan met de verwijzing naar het groencompensatieplan. Daarvoor was van belang dat de door eiseres 1 ingeschakelde bomendeskundige had verklaard dat dat de voorziene “groencompensatie” niet zou slagen en het college niet gemotiveerd had aangegeven waarom dat standpunt niet juist was.
Uitwegvergunning
4.1.
Ten aanzien van de uitwegvergunning heeft de voorzieningenrechter overwogen dat niet in geschil is dat het groen ter plaatse van de vergunde uitweg behoort tot de hoofdgroenstructuur en uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en de Beleidsregels Uitwegen bij Particuliere Erven (beleidsregels) volgt dat een uitweg niet mag leiden tot verlies van groen binnen deze hoofdgroenstructuur. [11] Geoordeeld is dat ook dit onvoldoende was onderbouwd met het groencompensatieplan, vanwege de daarop geuite kritiek door de door eiseres 1 ingeschakelde deskundige, die het college niet onderbouwd had bestreden.
Verklaring van geen bedenkingen
4.2.
Bij de beoordeling van de VVGB heeft de voorzieningenrechter overwogen dat GS bij de afgifte ook rekening heeft gehouden met de groencompensatie. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat om de hiervoor onder 4. genoemde in het nieuw te nemen besluit moest worden onderbouwd dat daarvan sprake is en dat, als blijkt dat dit niet zo is, GS opnieuw de situatie moet beoordelen.
Geen hoger beroep
4.3.
Tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter is geen hoger beroep ingesteld. Een uitspraak die niet wordt aangevochten heeft “kracht van gewijsde”. Dit betekent dat zonder voorbehoud verworpen gronden bij een nieuwe beroepsprocedure niet meer aan de orde kunnen komen.
Het beroep van eisers 2 en 3
5. In het beroepschrift dat door eisers is ingesteld staat dat het beroep ook is ingesteld namens “de familie [familienaam 1] ” en “de familie [familienaam 2] ”. Tijdens de zitting is door de gemachtigde verduidelijkt dat beoogd is om beroep in te stellen namens eisers 2 en 3.
5.1.
In deze zaak heeft de rechtbank, zoals hiervoor al is toegelicht, eerder het besluit van het college 6 juli 2023 vernietigd, waarna het college een nieuw besluit heeft genomen dat nu ter beoordeling voorligt. Eisers 2 en 3 hadden, anders dan eiseres 1, geen beroep ingesteld tegen het vernietigde besluit van 6 juli 2023 en komen voor het eerst op tegen het nieuwe besluit.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) wordt in het geval dat na vernietiging van een besluit door de rechter een nieuw besluit wordt genomen, aan iemand die voor het eerst opkomt tegen het nieuwe besluit, in beginsel tegengeworpen dat hij geen beroep heeft ingesteld tegen het vernietigde besluit. Door geen beroep in te stellen tegen het eerdere besluit, wordt hij geacht daarin te hebben berust. Om die reden kunnen partijen die tegen het eerdere besluit geen beroep hebben ingesteld alleen beroep instellen tegen het nieuwe besluit als hij daardoor in een nadeligere positie is geraakt ten opzichte van het vernietigde besluit of als aan het nieuwe besluit gewijzigde feiten of omstandigheden ten grondslag liggen waardoor hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet is opgekomen tegen het vernietigde besluit. [12]
5.3.
De rechtbank stelt vast dat de strekking van het nieuwe besluit van het college gelijk is aan het eerder vernietigde besluit. Eisers 2 en 3 zijn dan ook niet in een nadeligere positie geraakt ten opzichte van het vernietigde besluit. Verder is niet gebleken dat aan het nieuwe besluit gewijzigde feiten of omstandigheden ten grondslag liggen, waardoor hen redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij eerder niet zijn opgekomen tegen het vernietigde besluit. De rechtbank is daarom van oordeel dat het beroep, voor zover dat is ingesteld door eisers 2 en 3 niet-ontvankelijk is.
Kan eiseres 1 in deze procedure nieuwe gronden aanvoeren
6. Eiseres 1 betoogt dat het maken van een nieuwe toegangsweg met uitweg (en het aanbrengen van verharding) niet nodig is. Zij stelt dat de bestaande toegangsweg volstond en volgens eiseres 1 bestond er ook in die zin geen enkele noodzaak voor het verplaatsen van één van de bestaande inritten/uitwegen. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiseres 1 naar het rapport van de heer [persoon C] , dat ook in de eerdere procedure is overgelegd en in het kader van deze procedure is geactualiseerd.
6.1.
Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting en de rechtszekerheid van de andere partijen, kan niet worden aanvaard dat nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd, die al tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit is anders als het nieuwe besluit een partij in een nadeligere positie brengt.
6.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres met het ontbreken van een “noodzaak” in dit verband bedoelt dat het verplaatsen van de toegangsweg/uitweg niet nodig is. Dit betreft een ander bezwaar dan de klacht dat de werkzaamheden niet noodzakelijk zijn voor de doeleinden, die aan de bestemming “Bos” zijn toegekend en niet noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik/ beheer van de gronden met de bestemming “Waarde – EHS” (waar de rechtbank hierna onder 8.2. op ingaat). De rechtbank stelt daarnaast vast dat eiseres 1 deze beroepsgrond niet heeft aangevoerd in de beroepsprocedure tegen het vernietigde besluit. Weliswaar heeft eiseres het rapport van [persoon C] destijds in de voorlopigevoorzieningprocedure overgelegd, maar daarmee is het naar het oordeel nog geen onderdeel geworden van de gronden van beroep in de beroepsprocedure, die heeft geleid tot de eerdere vernietiging. De voorzieningenrechter is er in uitspraak ook niet op ingegaan. Nu het nieuwe besluit dezelfde gevolgen heeft en eiseres 1 dus niet in een nadeligere positie heeft gebracht kan eiseres deze grond niet alsnog aanvoeren in de huidige beroepsprocedure en gaat de rechtbank daar niet op in.
Is sprake van (de schijn van) vooringenomenheid?
7. Eiseres 1 betoogt dat het college vooringenomen was bij de besluitvorming of in elk geval de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. Zij legt daaraan ten grondslag dat het college herhaaldelijke de begunstigingstermijn van de in 2021 opgelegde lasten onder dwangsom heeft verlengd. Dit was volgens eiseres 1 kennelijk met de bedoeling om overtreders de mogelijkheid te bieden om aan het eind van de termijn een aanvraag in te dienen ter legalisering. Daarnaast stelt eiseres 1 dat het lijkt alsof het college uitsluitend heeft gekeken naar de belangen van vergunninghouder. Ook heeft het college de woorden van de adviseur van vergunninghouder volgens eiseres 1 één op één overgenomen.
7.1.
Gelet op dat wat hiervoor, onder 6.1. is overwogen, zal de rechtbank alleen kunnen beoordelen of sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid bij de voorbereiding van het nieuwe besluit dat nu ter beoordeling voorligt. Naar het oordeel van de rechtbank is van (schijn van) vooringenomenheid niet gebleken. De door eiseres 1 genoemde omstandigheden maken - op zichzelf maar ook in samenhang bezien - nog niet dat daaruit kan worden geconcludeerd dat het college vooringenomen is (geweest) of de schijn heeft gewekt. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft het college op correcte wijze uitvoering gegeven aan de eerdere uitspraak?
Het bestemmingsplan – het begrip “noodzakelijk”
8. Eiseres 1 betoogt - samengevat - dat aan het nieuwe besluit dezelfde gebreken kleven als aan het eerder vernietigde besluit. Volgens eiseres 1 is van een noodzaak in de zin van het bestemmingsplan geen sprake en zijn de werkzaamheden daarom in strijd met artikel 6.4.1, onder a, en artikel 36.3.1, onder a, van de planregels.
8.1.
Het college heeft ter toelichting van de “noodzaak” in het nieuwe besluit toegelicht dat de aanleiding voor de aanvraag is dat de al bestaande uitrit uitkomt op een zandweg die moeilijk begaanbaar is voor een mestwagen en paardentrailer. Een inrit is volgens het college in principe noodzakelijk voor doelmatig gebruik van de gronden ten behoeve van de bereikbaarheid van de woning van vergunninghouder. Het college leidt hieruit af dat hiervoor ook over de bestemming “Bos” en de dubbelbestemming “Waarde – EHS” een inrit noodzakelijk is. Het perceel heeft nu twee inritten. Aangezien vergunninghouder een bestaande uitweg wenst te verwijderen is het plan volgens het college denkbaar.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat de verharding van de toegangsweg ook volgens het nieuwe besluit uitsluitend is aangebracht om over de toegangsweg te kunnen rijden met een mestwagen en paardentrailer en dit gebruik nodig is ten behoeve van de gronden van de derde-partij met een woonbestemming. Hoewel “wegen en paden”, mits ondergeschikt, binnen de bestemming “Bos” zijn toegestaan, is het verharden van de toegangsweg daarmee niet nodig en dus ook niet noodzakelijk voor de doeleinden, die aan de bestemming “Bos” zijn toegekend. Uit het nieuwe besluit blijkt ook dat de toegangsweg niet noodzakelijk is voor het behoud, de versterking en de ontwikkeling van de ecologische hoofdstructuur. De activiteit is dan ook in strijd met artikel 6.4.1, onder a, en artikel 36.3.1, onder a, van de planregels . Het college heeft dit niet onderkend.
8.3.
De beroepsgrond slaagt.
8.4.
In het kader van een finale geschilbeslechting zal de rechtbank hierna ingaan op de overige aangevoerde beroepsgronden.
Het bestemmingsplan – het begrip “onevenredige afbreuk”
9. Eiseres 1 betoogt dat het college in het nieuw besluit ook nog altijd onvoldoende heeft onderbouwd dat voldaan is aan de tweede voorwaarde voor afgifte van de aanlegvergunning voor de bestemming “Bos” en de bestemming “Waarde – EHS”. Deze voorwaarde is dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden. Zij wijst, in aanvulling op de tegen het eerdere besluit naar voren gebrachte contraexpertise en de expert-judgement, op de nadere reactie van de heer [persoon D] van [naam bedrijf 1] van 2 april 2024 (nadere reactie [persoon D] ) en het deskundigenbericht van [naam bedrijf 2] van 14 maart 2024 (deskundigenbericht [persoon B] ). Eiseres 1 betoogt verder dat het college de vergewisplicht heeft geschonden. Zij legt daaraan ten grondslag dat het college de besluitvorming heeft gebaseerd op de verklaringen en rapporten van ecologisch bureau Ecofact [13] en het college zich ervan had moeten vergewissen dat de onderzoeken van Ecofact op zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden.
9.1.
In reactie op het bij het beroep tegen het vernietigde besluit ingediende
rapport van de heer [persoon D] heeft het college in het nieuwe besluit overwogen dat daarin door de heer [persoon D] boomtechnische argumenten aangedragen worden die anders geïnterpreteerd en onderbouwd kunnen worden. Dit is volgens het college echter minder/niet relevant omdat het plan ecologisch en juridisch is onderbouwd en conform wet- en regelgeving is getoetst en het college concludeert daarom dat van aantoonbare significante verslechtering van habitats of beschermde soorten geen sprake is. Het college gaat in het nieuwe besluit ook in op de eerdere conclusies van de heer [persoon D] . Het college stelt dat de van nature voorkomende bomen in dit gebied naast de douglas en den ook de schaduw minnende bomen zoals els, beuk en eik betreffen. Om die reden is er volgens het college vanuit ecologisch oogpunt geen belemmering dat de compensatiezone niet kan dienen als alternatief. De verwijderde strooisel laag van de bosbodem is daarnaast eenvoudig weer aan te brengen en de aangebrachte schade van 70 cm aan een boomwortel zal niet nadelig zijn voor beschermde soorten en zeker geen significante gevolgen hebben, aldus het college. Volgens het college kan daarnaast gesteld worden dat de schade geen gevolgen heeft voor de vitaliteit van de boom, omdat deze schade ruim verjaard is. De boomwond lijkt niet geïnfecteerd en volledig hersteld. Verder vormt de breedte van de uitrit volgens het college geen belemmering.
9.2.
Het college stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat de voorzieningenrechter niet heeft geoordeeld dat de rapporten, die ten grondslag lagen aan het vernietigde besluit, gebreken bevatten. Het college stelt in het verweerschrift dat het deze rapporten, met een aanvulling van Ecofect, opnieuw als grondslag voor de nieuwe beslissing konden worden gebruikt. Daar komt volgens het college bij dat in het besluit ook de beoordeling van de landschapsdeskundige is verwerkt.
9.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college hiermee nog altijd onvoldoende heeft onderbouwd dat de werkzaamheden voldoen aan de in het bestemmingsplan neergelegde eis dat deze geen onevenredige afbreuk doen aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden. Hiervoor is allereerst van belang dat in het nieuwe besluit helemaal niet wordt verwezen naar de aanvulling van Ecofect. Weliswaar heeft het college bij de op de zaak betrekking hebbende stukken het document “Verweerschrift dossier PVD001” van bureau Ecofact van 12 januari 2024 (aanvulling Ecofact) overgelegd en is de tekst uit dit document grotendeels in het besluit opgenomen, maar daarbij is niet kenbaar gemaakt dat de aanvulling van Ecofact ten grondslag ligt aan het nieuwe besluit. Al om die reden is het besluit onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Indien de aanvulling Ecofact desondanks wel als nadere onderbouwing van het besluit door een deskundige moet worden begrepen, is deze naar het oordeel van de rechtbank echter nog steeds ontoereikend. Daarbij is van belang dat het college er - zo begrijpt de rechtbank het standpunt – in het nieuwe besluit kennelijk van uitgaat dat van onevenredige afbreuk aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden geen sprake is als, kort gezegd, de compensatiezone levensvatbaar is en er van significante verslechtering van habitats of beschermde soorten geen sprake is. Dit is echter niet de beoordeling die het bestemmingsplan verlangd. In het bestemmingsplan zijn twee zelfstandig kaders opgenomen voor de verlening van een aanlegvergunning voor werkzaamheden op gronden met de bestemming “Bos” en de bestemming “Waarde – EHS”. Deze kaders zijn niet één op één gelijk aan het kader uit de Wet natuurbescherming (nu Omgevingswet). De hoofdconclusie uit de aanvulling van Ecofact, dat de toen geldende Wet natuurbescherming (nu Omgevingswet) niet is overtreden, is voor zover het gaat om de toetsing aan het bestemmingsplan dan ook misplaatst. Uit het bestemmingsplan volgt dat moet worden beoordeeld of de werkzaamheden geen onevenredig afbreuk doen aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden. Dit zijn de ecologische hoofdstructuur voor zover het gaat om de bestemming “Waarde – EHS” en voor de bestemming “Bos” ook het behoud, de ontwikkeling en/of productie van houtopstanden en bomen en de instandhouding en de versterking van andere bestaande natuurwaarden, zoals aanwezige stuifzanden en heidegronden. Hier is het college helemaal niet kenbaar op ingegaan, waardoor onduidelijk is of die waarden in het geding zijn en, als deze in het geding zijn, met de genoemde maatregelen (compensatieplan, aanbrengen strooisel) kan worden geconcludeerd dat van onevenredige afbreuk geen sprake is.
9.4.
Daarnaast heeft eiseres 1 opnieuw gemotiveerd bestreden dat de compensatiezone, waar het college naar verwijst, kan dienen als alternatief. Zij heeft daarbij verwezen naar de nadere reactie [persoon D] , die onder meer en onder verwijzing naar het bosbouwboek stelt dat Ecofact ten onrechte concludeert dat de els en eik schaduwminnende soorten zijn en naar voren heeft gebracht dat deze soorten juist als lichtbehoeftig aangeduid. Ook wordt in de nadere reactie van [persoon D] bestreden dat de boomwond zou zijn hersteld. Verder heeft eiseres 1, onder verwijzing naar het deskundigenbericht van [persoon B] , gemotiveerd waaraan een compensatieplan zou moeten voldoen. Opnieuw heeft het college niet gemotiveerd waarom de standpunten van de door eiseres 1 ingeschakelde deskundigen niet juist zijn. Dat, zoals in het verweerschrift staat, de deskundige [persoon B] geen wederhoor zou hebben gepleegd en voor haar onderzoek mogelijk wederrechtelijk het perceel van vergunninghouder zou hebben betreden, is daarvoor onvoldoende. Ook de stelling in het verweerschrift, dat de conclusie in het deskundigenbericht [persoon B] overeenkomt met de voor eisers wenselijke conclusie, maakt nog niet dat al om die reden aan de juistheid van het standpunt van de deskundige hoeft te worden getwijfeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college daarmee ook de op hem rustende vergewisplicht geschonden, door het volgen van de bevindingen en conclusies van het deskundigenonderzoek.
9.5.
De beroepsgrond slaagt.
Uitweg maken, hebben of veranderen
10. Eiseres 1 betoogt dat de vergunning voor het maken van de uitweg niet kon worden verleend. Zij legt daaraan ten grondslag dat sprake is van verlies van groen, dan wel waardevolle bomen en/of - boomstructuren en de groencompensatie geenszins volstaat om dit verlies te kunnen compenseren. Ook wijst eiseres 1 erop dat ten onrechte niet is beoordeeld of de vergunning voor de uitweg moest worden geweigerd vanwege de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en de handhaving van het geldende bestemmingsplan. [14]
10.1.
Ten aanzien van de uitwegvergunning verwijst het college in het nieuwe besluit primair naar de hiervoor onder 9 aangehaalde motivering. In aanvulling daarop overweegt het college in het nieuwe besluit dat met het compensatieplan volgens het college is aangetoond dat er geen sprake is van verlies van groen binnen de hoofdgroenstructuur- of wijkgroenstructuren, dan wel verlies van waardevolle bomen en/of -boomstructuren. In het verweerschrift stelt het college zich op het standpunt dat na uitvoering van de compensatie er geen sprake is van verlies van groen.
10.2.
De rechtbank overweegt dat het oordeel over de strijdigheid met het bestemmingsplan (zoals hiervoor opgenomen onder 8.2.) ook relevant is voor de vraag of vergunning kon worden verleend voor de uitweg. Handhaving van het geldende bestemmingsplan is immers een weigeringsgrond voor de uitwegvergunning en het college had dit moeten beoordelen. Daarnaast heeft het college in het besluit ten onrechte niet onderbouwd waarom het aanzien van de omgeving niet aan verlening van de vergunning in de weg stond.
10.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat het maken van de uitweg niet zal leiden tot verlies van groen binnen de hoofdgroenstructuur. Ook voor die conclusie is het compensatieplan voor het college namelijk allesbepalend. Aangezien, zoals hiervoor is overwogen, twijfel bestaat over de haalbaarheid van dit plan, is de conclusie van het college onvoldoende onderbouwd. Daarbij komt dat uit het besluit niet blijkt of en op welke wijze het college de aanvraag nu heeft getoetst aan de APV en de beleidsregels. Het college heeft zowel in het vernietigde besluit als het nieuwe besluit niet - binnen het kader van de APV - beoordeeld wat het maken van een uitweg betekent voor de hoofdgroenstructuur- of wijkgroenstructuren, dan wel verlies van waardevolle bomen en/of -boomstructuren. Pas als de eventuele invloed van de uitweg daarop in kaart is gebracht, kan beoordeeld worden of en, zo ja, welke maatregelen nodig om groenvoorzieningen in de gemeente te beschermen. Door, zonder nadere toelichting, uitsluitend te blijven verwijzen naar een compensatieplan, dat in het kader van de gebiedsbescherming van het Natura 2000-gebied is opgesteld, is de verlening van de omgevingsvergunning voor het maken van een uitweg niet gemotiveerd.
10.4.
De beroepsgrond slaagt.
Verklaring van geen bedenkingen
11. Eiseres 1 stelt dat de VVGB in de huidige vorm niet volstaat en niet aan het bestreden besluit ten grondslag had kunnen worden gelegd. Zij legt daaraan ten grondslag dat geen complete beoordeling van de uit te voeren activiteiten heeft plaatsgevonden en daarbij ten onrechte rekening is gehouden met de mitigerende maatregelen uit het groencompensatieplan. Zij verwijst ter onderbouwing naar de Ecologische contra-expertise Groencompensatieplan van ecologisch advies- en projectbureau NatuurInclusief van 5 april 2024.
11.1.
De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 25 september 2023 geoordeeld dat er geen grond is voor het oordeel dat het college de aanvraag ten onrechte volledig heeft geacht. Voor zover eiseres 1 betoogt dat GS bij de afgifte van de VVGB niet is uitgegaan van de juiste feiten en omstandigheden betreft dit een nieuwe grond, die niet alsnog in de huidige beroepsprocedure kan worden aangevoerd.
11.2.
Uit de uitspraak van de voorzieningenrechter volgde ook dat in de VVGB van GS en de rapporten waarop deze gebaseerd is rekening is gehouden met de groencompensatie bij de beoordeling van de van de effecten van de aanvraag op de instandhoudingsdoelstellingen op het Natura 2000-gebied. Eiseres 1 betwijfeld of deze groencompensatie kan worden gerealiseerd en of daarom van deze mitigerende maatregelen uit kon worden gegaan. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat ook om die reden in het nieuw te nemen besluit moest worden onderbouwd dat er sprake is van voldoende groencompensatie en dat, als blijkt dat dit niet zo is, GS opnieuw de situatie moest beoordelen. Nu hiervoor is geoordeeld nog altijd de vraag is of er sprake is van voldoende groencompensatie, is het besluit ook op dit punt onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende onderbouwd.
11.3.
De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep van eisers 2 en 3 is niet-ontvankelijk. Het beroep van eiseres 1 is gegrond. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit van 30 januari 2024 vernietigen. De rechtbank is gelet op het bepaalde in overweging 8.1 en 8.2 van oordeel dat de aanvraag in strijd is met artikel 6.4.2, onder a en b, en met artikel 36.3.2, onder a en b van de planregels. Als een aanvraag voor een aanlegvergunning in strijd is met de planregels, dan wordt de aanvraag op grond van artikel 2.11, tweede lid, van de Wabo aangemerkt als een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit “gebruik in strijd met het bestemmingsplan” en moet het college beoordelen of vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo mogelijk is. Het college dient in het nieuw te nemen besluit daarom te beoordelen of de aanvraag kan worden verleend met een binnenplanse afwijking, een kruimelgevallenafwijking of een buitenplanse afwijking. In alle gevallen geldt dat moet worden gemotiveerd dat het plan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Als een buitenplanse omgevingsvergunning moet worden verleend, dan dient ook te worden beoordeeld of een VVGB van de gemeenteraad is vereist. In het kader van de toets aan een goede ruimtelijke ordening dient het college ook de behoefte van de derde-partij aan een nieuwe toegangsweg/uitweg te betrekken. Met betrekking tot de uitwegvergunning dient het college, gelet op het bepaalde in overweging 10.2 en 10.3, aan de hand van het toetsingskader beter te motiveren of een uitwegvergunning kan worden verleend. Daarnaast is voor vergunningverlening op grond van de door GS verleende VVGB vereist dat wordt onderbouwd dat met de groencompensatie daadwerkelijk mitigerende maatregelen worden getroffen op grond waarvan GS de zekerheid heeft kunnen verkrijgen dat de aangevraagde activiteiten niet leiden tot significante effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied.
12.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college de proceskosten van eiseres 1 vergoeden. Eiseres 1 heeft gevraagd om vergoeding van de proceskosten, waaronder begrepen de kosten van de door eiseres 1 ingeschakelde deskundigen.
12.2.
Het verzoek om vergoeding van deskundigenkosten heeft onder meer betrekking op de kosten die eiseres 1 heeft gemaakt voor het laten opstellen van het rapport en de actualisatie daarvan door de heer [persoon C] . Deze deskundigenrapporten, waarvan het oorspronkelijke rapport al is overgelegd in de voorlopigevoorzieningprocedure, hebben betrekking op de beroepsgrond over de vraag of het aanleggen van verharde toegangsweg en het maken van een nieuwe uitweg wel nodig is. Uit de overwegingen 6.1. en 6.2. volgt dat deze grond niet tot gegrondverklaring van het beroep leidt. De kosten voor de rapporten van de heer [persoon C] komen daarom niet voor vergoeding door verweerder in aanmerking. [15]
12.3.
Eiseres 1 verzoekt daarnaast vergoeding van de kosten van de heer [persoon D] voor het opstellen van de nadere reactie. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiseres 1 toegelicht dat op de in dit verband overgelegde factuur ook werkzaamheden staan in verband met de vorige procedure. Deze kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. De op de factuur vermeldde kosten voor het plegen van vooroverleg worden eveneens niet vergoed. [16] De factuur vermeldt verder anderhalf uur die aan de beoordeling van de notitie Ecofact is besteed en, naar de rechtbank begrijpt, heeft geresulteerd in de nadere reactie [persoon D] . Deze kosten bedragen € 254,10 (1,5 uur x het uurtarief incl. btw van € 169,40).
12.4.
Eiseres 1 verzoekt ook om vergoeding van de kosten die de deskundige van [naam bedrijf 2] in rekening heeft gebracht. De kosten bestaan volgens de overgelegde factuur onder meer de kosten van het Deskundigenbericht [persoon B] van € 2.329,25. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking. Daarnaast verzoekt eiseres 1 om vergoeding van deskundigenondersteuning tijdens de zitting. De in dit verband overgelegd kostenbegroting bevat verschillende posten, waarvan uitsluitend de kosten voor het bijwonen van de zitting op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht [17] voor vergoeding in aanmerking komen. Gelet op de zittingsduur en het in rekening gebrachte tarief worden de kosten vastgesteld op € 199,65 (1,5 uur x het uurtarief inl. btw van € 133,10).
12.5.
Ten slotte komen de kosten in verband met de Ecologische contra-expertise Groencompensatieplan van ecologisch advies- en projectbureau NatuurInclusief van 5 april 2024 van € 907,50 voor vergoeding in aanmerking.
12.6.
De kosten voor de beroepsmatige rechtsbijstand van de gemachtigde van eiseres 1 stelt de rechtbank onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op
€ 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 907,- met een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
12.7.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college ook het betaalde griffierecht aan eiseres 1 vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van eisers 2 en 3 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van eiseres 1 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiseres 1 moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van in totaal € 5.504,50 aan proceskosten aan eiseres 1.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. B. van Riel, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6.10a Besluit omgevingsrecht.
2.Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3.Op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo.
4.Vastgesteld op 25 mei 2013.
5.Artikel 6.1 van de planregels.
6.Artikel 36.1 van de planregels.
7.Voor de bestemming “Bos” is dat bepaald in artikel 6.4.1, voor de bestemming “Waarde – Ecologische Hoofdstructuur” is dit bepaald in artikel 36.3.1.
8.Artikel 6.4.1 van de planregels.
9.Artikel 36.3.2 van de planregels.
10.Rechtbank Gelderland 25 september 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:5337 (Gerectificeerd op 29 september 2023 in verband met de vergoeding van het griffierecht).
11.Artikel 2, onder c, van de APV, artikel 2 onder c van de beleidsregels.
12.Vgl. ABRvS 15 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:121.
13.dat voorheen handelde onder de naam “Bureau Natuurlijk”.
14.Weigeringsgronden op grond van artikel 2.12, tweede lid, onder c en e, van de APV.
15.ABRvS 15 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2505.
16.ABRvS van 31 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2351
17.Artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursprocesrecht.