ECLI:NL:RBGEL:2025:5820

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
AWB-24_194
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het bouwen van een speeltoestel in de speeltuin te [plaats 1]

Deze uitspraak betreft de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard voor het bouwen van een speeltoestel (speelfort) in een speeltuin te [plaats 1]. De aanvraag voor de omgevingsvergunning werd ingediend op 24 mei 2023 en is door het college op 20 juni 2023 verleend. Eisers, bewoners van [plaats 1], maakten bezwaar tegen deze vergunning, omdat zij van mening waren dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan "Buitengebied Lingewaard". De commissie bezwaarschriften adviseerde dat de aanvraag in strijd was met de voorschriften van het bestemmingsplan, omdat het speelfort groter was dan het toegestane bouwoppervlak. Echter, het college heeft de vergunning aangepast en verleend met toepassing van de kruimelgevallenregeling.

De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van eisers niet slagen, omdat het speelfort past binnen het bestemmingsplan en er geen sprake is van weigeringsgronden. De rechtbank heeft de argumenten van eisers over de noodzaak van een aanlegvergunning en de wijziging van de aanvraag verworpen. De rechtbank concludeert dat de aanvraag voor het speelfort voldoet aan de eisen van het bestemmingsplan en dat de omgevingsvergunning terecht is verleend. De eisers krijgen geen gelijk en het beroep is ongegrond, wat betekent dat zij geen griffierecht terugkrijgen en ook geen proceskosten vergoed krijgen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/194

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit [plaats 1] , eisers

(gemachtigde: mr. E.T. de Jong),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard, het college
(gemachtigde: mr. R. Pennekamp).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij], uit [plaats 2] .

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit van het college tot verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een speeltoestel (speelfort) in de speeltuin gelegen aan de [locatie] te [plaats 1] . Bij de beslissing op bezwaar heeft het college naar aanleiding van de gewijzigde aanvraag een tijdelijke vergunning voor het speeltoestel verleend. Eisers zijn het niet eens met het besluit en voeren een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de vergunning.
1.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de beroepsgronden van eisers niet slagen. Eisers krijgen dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.3.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Op 24 mei 2023 heeft [derde-partij] (hierna: derde-partij) een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het vervangen van een bestaand speelfort voor een nieuw speelfort in de speeltuin gelegen aan de [locatie] te [plaats 1] . [1] Het college heeft vastgesteld dat de aanvraag binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied Lingewaard” past en er geen sprake is van weigeringsgronden. [2] Op 20 juni 2023 is de gevraagde omgevingsvergunning door het college verleend. Tegen dit besluit is bezwaar gemaakt door eisers.
2.1.
De commissie bezwaarschriften (hierna: de commissie) heeft in haar advies van 18 september 2023 aangegeven dat de aanvraag in strijd is met de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan “Buitengebied Lingewaard”, te weten met artikel 19.1.2, onder a, omdat het speelfort groter is dan het toegestane bouwoppervlak. De commissie heeft in haar advies geconcludeerd dat daarom ook een omgevingsvergunning nodig is voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan. [3] Volgens de commissie is het niet mogelijk om met een binnenplanse afwijking of met toepassing van de zogenoemde kruimelgevallenregeling de omgevingsvergunning te verlenen. Verlening van de omgevingsvergunning kan volgens de commissie alleen met een “buitenplanse” afwijking van het bestemmingsplan. [4]
2.2.
Op 6 december 2023 heeft de derde-partij via e-mail aangegeven dat de omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen” niet meer op een permanent bouwwerk maar op een tijdelijk bouwwerk met een instandhoudingstermijn van 10 jaar ziet.
2.3.
In de beslissing op bezwaar van 18 december 2023 heeft het college het bezwaar van eisers gegrond verklaard en het besluit van 20 juni 2023 in heroverweging aangepast. Het college heeft de omgevingsvergunning nu met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo (kruimelgevallenregeling) in samenhang met artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) verleend.
2.4.
Op 10 januari 2024 is beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar door eisers.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 28 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers met gemachtigde, namens het college mr. R. Pennekamp, namens de derde-partij [persoon A] en [persoon B] .

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
3.1
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 24 mei 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Beoordeling door de rechtbank

4. In de bijlage bij de uitspraak staan de voor deze uitspraak van belang zijnde artikelen uit het van toepassing zijnde bestemmingsplan.
Onlosmakelijke samenhang
5. Eisers stellen dat er een omgevingsvergunning nodig is voor het “uitvoeren van een werk of werkzaamheden in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan is bepaald” (hierna: aanlegvergunning), omdat de bodem met meer dan 1 meter wordt opgehoogd (artikel 30.4.1 van de bij het bestemmingsplan “Buitengebied Lingewaard” behorende voorschriften; hierna planvoorschriften). [5] Eisers stellen dat nu sprake is van een onlosmakelijke samenhang dit onderdeel uit had moeten maken van de aanvraag.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat er geen aanlegvergunning nodig is omdat het speelfort geplaatst wordt op een al aanwezige bult grond. Dit blijkt ook uit de aanvraag. Daarin staat dat het nieuwe speelfort op dezelfde locatie wordt geplaatst als het oude speelfort, op de daar aanwezige terp “bult grond”. Er is daardoor geen sprake van het ophogen van de bodem en daarom geen sprake van een onlosmakelijke samenhangende (aanleg) activiteit die onderdeel had dienen te maken van de aanvraag.
Wijziging aanvraag
6. Eisers voeren aan dat het niet is toegestaan om hangende bezwaar de aanvraag te wijzigen waardoor deze niet langer betrekking heeft op een permanent bouwwerk maar op een tijdelijk bouwwerk. Er had een nieuwe aanvraag moeten worden ingediend waar een nieuw primair besluit op genomen had moeten worden.
6.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is geen nieuwe aanvraag nodig als de wijziging van het bouwplan van ondergeschikte aard is. De rechtbank leidt uit de uitspraken van de Afdeling van 4 april 2012 [6] en 19 oktober 2022 [7] af dat het daarbij niet alleen kan gaan om wijzigingen van feitelijke aard, maar ook om een grondslagwijziging. Die uitspraken gingen over de wijziging van een aanvraag voor een vergunning van tijdelijke aard naar een permanente vergunning. De Afdeling heeft in die uitspraken niet overwogen dat een grondslagwijziging niet van ondergeschikte aard kan zijn. De Afdeling heeft wel geoordeeld dat een wijziging van tijdelijk naar permanent niet van ondergeschikte aard is, maar de reden daarvoor was dat een bouwwerk daarmee een blijvende ruimtelijke uitstraling krijgt.
In dit geval is dat niet aan de orde. Het enige verschil is dat het bouwwerk met de door de derde partij aangepaste aanvraag maximaal 10 jaar ter plaatse mag staan. Ook een bouwwerk met een permanente vergunning mag echter al binnen 10 jaar worden verwijderd, zodat er geen nieuwe mogelijkheden bij komen. Evenmin krijgt het bouwwerk met deze wijziging een andere ruimtelijke uitstraling. Dat er in het geval van een tijdelijke omgevingsvergunning een ander toetsingskader geldt maakt het voorgaande niet anders. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat de mogelijkheid om een aanvraag te wijzigen of aan te vullen juist ook bedoeld is om geconstateerde beletselen voor het verlenen van de vergunning weg te nemen. [8]
Past de aanvraag binnen het bestemmingsplan?
7. De rechtbank zal voor zij toekomt aan de beroepsgronden met betrekking tot de met een afwijking van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning eerst de beroepsgronden bespreken die zien op de vraag of het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat het speelfort op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied Lingewaard” de bestemming “Sport” heeft. Verder heeft het perceel ter plaatse van het speelfort de functie aanduidingen “specifieke vorm van sport-9” en “specifieke vorm van sport-19”. Op grond van artikel 19.1.2, onder a, zijn ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van sport-9” sportvelden en een speeltuin toegestaan en ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport-19’ een speeltuin.
In artikel 19.1 van de planvoorschriften is een bestemmingsomschrijving opgenomen, in artikel 19.1.2 een nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving, in artikel 19.2 zijn de bouwregels opgenomen, onder 19.3 het afwijken van de bouwregels en tot slot onder 19.4 zijn specifieke gebruiksregels opgenomen. Niet in geschil is dat het bouwen van een speelfort in overeenstemming is met de bestemming en de functie aanduidingen.
7.2.
Blijkens vaste rechtspraak is voor de beantwoording van de vraag of het speelfort als gebouw dient te worden aangemerkt de buitenmaten van het bouwwerk van doorslaggevende betekenis. De omvang moet groot genoeg zijn om te betreden en toegankelijk zijn voor mensen. [9] Het speelfort is een bouwwerk met een oppervlakte van ongeveer 27 m2. Het heeft wanden, een dak en is toegankelijk voor mensen. De rechtbank stelt daarom vast dat het speelfort dient te worden aangemerkt als een gebouw in de zin van artikel 1.50 van de planvoorschriften, te weten een bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
De rechtbank is van oordeel dat het bouwplan voor het speelfort in overeenstemming is met de bouwregels van artikel 19.2 van de planvoorschriften. Het speelfort wordt gebouwd ten behoeve van de bestemming. Met betrekking tot de hoogte van het gebouw worden er in het bestemmingsplan geen eisen aan de bouwhoogte gesteld. Voor zover is gewezen op maximale hoogte van 6 meter die wordt genoemd in artikel 19.2.7, onder d, van het planvoorschrift, merkt de rechtbank op dat dit ziet op bouwwerken geen gebouw zijnde en dus niet op het speelfort dat als gebouw wordt aangemerkt.
7.3.
Voor zover het college, in navolging van de bezwaarschriftencommissie, het bouwplan heeft getoetst aan het bepaalde onder artikel 19.1.2, onder a, van de planvoorschriften stelt de rechtbank vast dat dit artikellid, gelet op de plansystematiek, geen bouwregels bevat doch uitsluitend een nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving. Uit dit artikel kunnen dan ook geen bouwrestricties worden afgeleid. Het college heeft dan ook ten onrechte het bouwplan aan deze bepaling getoetst en dus ook zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd is met deze bepaling.
Strijd met gebiedsaanduiding “Vrijwaringszone - dijk”?
8. Eisers voeren aan dat het college niet heeft onderkend dat het bouwplan in strijd is met de maximale bouwhoogte van 3 meter voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde genoemd in artikel 38.5.3. van het planvoorschrift. Hiervan kan worden afgeweken mits advies is verkregen van de beheerder van de beschermingszone van de waterkering.
8.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat het plaatsen van het speelfort niet in strijd is met artikel 38.5.2 van het bestemmingsplan. De bouwhoogtebepaling in artikel 38.5.2 heeft (alleen) betrekking op “bouwwerken, geen gebouwen zijnde” als bedoeld in de doeleindebepaling (artikel 38.5.1). De hoogtebepaling geldt alleen voor bouwwerken die gebouwd worden in het belang van de waterkering. Het speelfort is, zoals eerder overwogen, een gebouw en geen “bouwwerk, geen gebouw zijnde”.
Strijd met dubbelstemming “Waarde - Archeologie 4”?
9. Eisers voeren aan dat niet is onderkend dat bij de aangevraagde omgevingsvergunning een archeologisch onderzoeksrapport overlegd had moeten worden omdat het bouwwerk groter is dan 100 m2. (artikel 30.2.1 onder a van het bestemmingsplan).
9.1.
De beroepsgrond slaagt niet omdat, anders dan eisers stellen het bouwwerk, gemeten op de wijze als beschreven in artikel 2.7 van de planvoorschriften, een oppervlakte heeft van ongeveer 27 m2, zodat er gelet op het bepaalde in artikel 30.2.1, onder a, van de planvoorschriften geen plicht is tot het overleggen van een archeologisch rapport. Omdat de beroepsgrond niet slaagt kan de rechtbank in het midden laten of het relativiteitsvereiste aan inhoudelijke behandeling van deze beroepsgrond in de weg staat.
Aanvraag past binnen bestemmingsplan
10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de conclusie dat de aanvraag voor het speelfort past binnen het bestemmingsplan.
10.1.
Gelet op het bepaalde in artikel 2.10 van de Wabo dient de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een speelfort uitsluitend getoetst te worden aan het Bouwbesluit, de Bouwverordening, het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. Omdat de omgevingsvergunning binnen het bestemmingsplan past en niet bestreden is dat aan de overige vereisten is voldaan, is, gelet op het limitatief-imperatief stelsel van de Wabo, sprake van een gebonden beschikking. In dat geval moet de omgevingsvergunning verleend worden. Bij een gebonden beschikking is er geen toets aan de goede ruimtelijke ordening en vindt er ook geen belangenafweging plaats. Dat komt alleen aan de orde indien wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Weliswaar is er door het college ook een tijdelijke omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo, maar dat was niet nodig omdat de aanvraag niet in strijd is met het bestemmingsplan.
10.2.
Dit betekent dat de beroepsgronden van eisers die betrekking hebben op geluidoverlast ten gevolge van spelende kinderen en de aantasting van hun privacy in het kader van deze vergunningverlening niet aan de orde kunnen en mogen komen. De rechtbank komt daarom niet toe aan de bespreking van deze beroepsgronden.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. J. van Oosterhout, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Bestemmingsplan “Buitengebied Lingewaard”
19.1
Bestemmingsomschrijving
19.1.1
Algemeen
De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:
sportvoorzieningen;
ondersteunende horeca;
per bestemmingsvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat:
1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is een bedrijfswoning niet toegestaan;
2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' geldt het met deze aanduiding aangeven aantal woningen als maximum aantal toegestane bedrijfswoningen;
ondergeschikte jeugd- en kinderopvangfaciliteiten;
maximaal 4 evenementen als medegebruik per kalenderjaar, gedurende maximaal 7 aaneengesloten dagen inclusief opbouw en afbraak van bijbehorende voorzieningen met dien verstande dat evenementen niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van sport - 6', specifieke vorm van sport - 8', 'specifieke vorm van sport - 13' en 'specifieke vorm van sport - 16';
inwoning in een toegestane bedrijfswoning is toegestaan;
het behoud, beheer en herstel van de aanwezige cultuurhistorische en monumentale waarden van de gebouwen en de directe omgeving, als opgenomen in Bijlage 3 Rijks- en gemeentelijke monumenten;
water en voorzieningen voor de waterhuishouding ten behoeve van de waterhuishoudkundige situatie;
ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' een zend-/ontvangstinstallatie;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, fietsenstallingen speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven en overeenkomstig de in 19.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
19.1.2
Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 19.1.1.

a Terreinen voor sportvoorzieningen

Ter plaatse van de onderstaande aanduidingen zijn uitsluitend de bij die aanduiding beschreven activiteit toegestaan en uitsluitend met de bestaande bebouwde oppervlakte als maximum:
(ss-9)
specifieke vorm van sport - 9
sportvelden en speeltuin
[locatie]
[locatie]
[plaats 1]
(ss-19)
specifieke vorm van sport - 19
speeltuin
[locatie]
[locatie]
[plaats 1]
19.2
Bouwregels
19.2.1
Algemeen
Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.
19.2.2
Gebouwen en overkappingen algemeen
Voor gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:
gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;
overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd gelijk met de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning of daar achter;
indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dan geldt de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw.
19.2.3
Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen
Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen voldoen aan de volgende kenmerken:
indien binnen een bestemmingsvlak een aanduiding 'bouwvlak' is opgenomen, dan zijn gebouwen uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
in afwijking van het gestelde onder a zijn gebouwen buiten het bouwvlak toegestaan, mits:
1. de bebouwde oppervlakte niet meer bedraagt dan 150 m2;
2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
goothoogte van:
1. bedrijfsgebouwen maximaal 4,5 m;
2. bedrijfswoningen maximaal 6 m;
bouwhoogte van:
1. bedrijfsgebouwen maximaal 7 m;
2. bedrijfswoningen maximaal 10 m;
in afwijking van het bepaalde onder b. en c. geldt ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' de aangeduide bouwhoogte als maximum goot- en bouwhoogte;
oppervlakte bedrijfsgebouwen maximaal de bestaande oppervlakte;
inhoud van een bedrijfswoning maximaal 850 m3, met dien verstande dat:
1. een bestaande grotere inhoud als maximum geldt;
2. de deel bij de bedrijfswoning mag worden getrokken, ook als dit leidt tot een grotere inhoudsmaat dan 850 m3;
in afwijking van het voorgaande geldt, indien in de tabel een afwijkende maatvoering is opgenomen, deze afwijkende maatvoering als maximum.
19.2.7
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Maatvoering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal:
erfafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het voorste gebouw maximaal 2 m en voor (het verlengde van) de voorgevel maximaal 1 m;
een overkappingen is uitsluitend ten behoeve van een bedrijfswoning toegestaan. De bouwhoogte bedraagt maximaal 3,5 m en de bebouwde oppervlakte maximaal 30 m2;
bouwwerken die direct verband houden met de sportbeoefening 16 m, met dien verstande dat voor de maneges als opgenomen in de tabel 19.1.2 onder a de bouwhoogte maximaal 10 m bedraagt;
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 6 m.

Artikel 30 Waarde - Archeologie 4

30.1
Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.
30.2
Bouwregels
30.2.1
Algemeen
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk groter dan 100 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
30.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
30.4.1
Omgevingsvergunningplicht
Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 30.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 100 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en/of het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
het verlagen of afgraven van de bodem;
het verlagen van het waterpeil;
het aanbrengen of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
het aanleggen of rooien van bomen en beplanting;
et aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
38.5
Vrijwaringszone – dijk
38.5.1
Algemeen
De voor 'vrijwaringszone - dijk' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de beschermingszone van de waterkering, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
38.5.2
Bouwregels
a Maatvoering
Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 m.
38.5.3
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 38.5.2 onder a voor het bouwen overeenkomstig deze dubbelbestemming en de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de beheerder van de beschermingszone van de waterkering.

Artikel 2 Wijze van meten

2.7
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Voetnoten

1.Het college heeft de aanvraag aangemerkt als een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zoals opgenomen in artikel 2.1., eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo.
2.Zoals opgenomen in artikel 2.10 van de Wabo.
3.Met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en onder c van de Wabo.
4.Met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo.
5.Op grond van artikel 2.1, aanhef, eerste lid, onder b, van de Wabo
8.Zie onder meer de uitspraak van 4 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW0758.