ECLI:NL:RBGEL:2025:581

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
11187868 \ EZ VERZ 24-329
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot machtiging beneficiaire aanvaarding na zuivere aanvaarding in erfrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoekster, na het overlijden van erflater, verzocht om machtiging om de nalatenschap beneficiair te aanvaarden. Erflater is op [datum] 2024 overleden en was gehuwd met verzoekster op het moment van zijn overlijden. Verzoekster heeft de nalatenschap op 30 april 2024 beneficiair aanvaard, maar stelt dat erflater eerder geen zuivere aanvaarding heeft gedaan. Verweerster, die ook aanspraak maakt op de nalatenschap, heeft verweer gevoerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat verzoekster niet ontvankelijk is in haar verzoek, omdat er geen sprake is van een eerdere zuivere aanvaarding. De rechter heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven op 28 januari 2025.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaakgegevens 11187868 \ EZ VERZ 24-329 \ ML/mk
uitspraak van 28 januari 2025
beschikking
in de zaak van
[verzoekster]
wonende te [woonplaats]
verzoekster
gemachtigde mr. F.C. Hilderink
tegen
[verweerster]
woonplaats kiezende te [woonplaats] , ten kantoor van haar gemachtigde
verweerster
gemachtigde mr. N. van de Gevel
en
[belanghebbende]
wonende te [woonplaats]
belanghebbende
procederend in persoon.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 28 juni 2024 met bijlagen;
- de akte houdende overlegging aanvullende bijlagen van 20 september 2024 van de gemachtigde van verzoekster;
- het verweerschrift van 25 september 2024 van de gemachtigde van verweerster;
- de aantekeningen van de mondelinge behandeling van 3 oktober 2024 met aangehecht de spreekaantekeningen van de gemachtigde van verzoekster.

2.De feiten

2.1.
Op [datum] 2024 is te [plaats] overleden [naam 1] , geboren te [plaats] op [datum] 1957 (hierna: erflater). De laatste woonplaats van erflater was [plaats] .
2.2.
Erflater is vanaf 30 oktober 1984 gehuwd geweest met [naam 2] , welk huwelijk op 27 november 1992 werd ontbonden door echtscheiding. Uit dit huwelijk is een dochter geboren: [belanghebbende] (belanghebbende).
2.3.
Vervolgens is erflater vanaf 28 september 1995 gehuwd geweest met [verweerster] , welk huwelijk op 18 november 2008 werd omgezet in een geregistreerd partnerschap, welk geregistreerd partnerschap op 3 december 2008 werd ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun verbintenissen zijn geen kinderen geboren.
2.4.
Op 29 januari 2024 is erflater gehuwd met [verzoekster] (verzoekster), welk huwelijk is ontbonden door het overlijden van erflater. Uit dit huwelijk zijn geen kinderen geboren. Het Nederlands huwelijksgoederenrecht was op de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk tussen erflater en verzoekster van toepassing. Vanwege het ontbreken van huwelijkse voorwaarden bestond tussen hen van rechtswege de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen.
2.5.
Erflater heeft niet bij testament over zijn nalatenschap beschikt. Op grond van het wettelijk versterfrecht heeft erflater verzoekster en belanghebbende als zijn erfgenamen achtergelaten, ieder voor één/tweede gedeelte. De wettelijke verdeling is van toepassing.
2.6.
Bij brief van 28 maart 2024 heeft [naam 3] , als kandidaat-notaris verbonden aan het notariskantoor [bedrijf 1] te [plaats] , zich namens verweerster tot verzoekster gericht. Bij deze brief is gevoegd de Overeenkomst betreffende beëindiging van een geregistreerd partnerschap door wederzijds goedvinden tussen erflater en verweerster van 27 november 2008 (hierna: de overeenkomst). In artikel 6 van deze overeenkomst is opgenomen dat erflater een bedrag van € 40.000,00 wegens overbedeling zal uitkeren aan verweerster onder meer bij zijn overlijden. [naam 3] heeft verzoekster verzocht dit bedrag vóór 1 mei 2024 te storten op de derdengeldenrekening van [bedrijf 1] .
2.7.
Bij akte nalatenschap van 30 april 2024 heeft verzoekster de nalatenschap van erflater beneficiair aanvaard. Bij akte nalatenschap van 1 mei 2024 heeft [belanghebbende] de nalatenschap van erflater beneficiair aanvaard.
2.8.
Bij brief van 24 juni 2024 heeft verzoekster de kantonrechter meegedeeld dat de nalatenschap van erflater negatief is.

3.Het verzoek

3.1.
Verzoekster verzoekt de kantonrechter op grond van artikel 4:194a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad haar voorwaardelijk te machtigen om de nalatenschap van erflater beneficiair te aanvaarden, kosten rechtens.
3.2.
Aan haar verzoek heeft verzoekster het volgende ten grondslag gelegd. Verzoekster wist dat erflater gehuwd is geweest met verweerster en dat zij 16 jaar geleden gescheiden zijn. Verzoekster stelt dat zij niet bekend was met de vordering van verweerster op de nalatenschap van erflater en dat zij hier ook niet mee bekend kon zijn. Erflater heeft daar nooit iets over gezegd. Verder betwist verzoekster dat er sprake zou zijn van zuivere aanvaarding tussen de overlijdensdatum van erflater ( [datum] 2024 ) en de datum dat zij de nalatenschap van erflater beneficiair heeft aanvaard (30 april 2024). Verzoekster betwist dat zij in die periode handelingen zou hebben verricht, waarbij zij zich als heer en meester over de goederen van de nalatenschap van erflater heeft gedragen door deze aan het verhaal van de schuldeisers te onttrekken, zoals artikel 4:192 BW vereist. Verzoekster betwist derhalve dat sprake zou zijn van eerdere zuivere aanvaarding. Voor de zekerheid doet verzoekster tijdig een voorwaardelijk beroep op artikel 4:194a lid 1 BW, in die zin dat dit verzoek alleen wordt gedaan voor het geval (in rechte) mocht komen vast te staan dat zij toch al eerder zuiver zou hebben aanvaard. Voor de mogelijkheid van het doen van een voorwaardelijk beroep verwijst verzoekster naar randnummer 4.4. van de beschikking van het hof Arnhem-Leeuwarden van 22 maart 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:2754).
3.3.
Verweerster voert gemotiveerd verweer, hetgeen hierna, voor zover van belang, aan de orde zal komen.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 4:194a lid 1 BW luidt als volgt:

1. Een erfgenaam die na zuivere aanvaarding bekend wordt met een schuld van de nalatenschap, die hij niet kende en ook niet behoorde te kennen, wordt, indien hij binnen drie maanden na die ontdekking het verzoek daartoe doet, door de kantonrechter gemachtigd alsnog beneficiair te aanvaarden.”
4.2.
Allereerst dient te worden beoordeeld of verzoekster tijdig dat wil zeggen binnen drie maanden na de ontdekking van de schuld uit hoofde van de overeenkomst (hierna: de schuld) het verzoek heeft gedaan om zich door de kantonrechter te laten machtigen om de nalatenschap van erflater alsnog beneficiair te aanvaarden. Vaststaat dat [naam 3] , als kandidaat-notaris verbonden aan [bedrijf 1] te [plaats] , bij brief van 28 maart 2024 verzoekster op de hoogte heeft gesteld van de schuld. Gesteld noch gebleken is dat verzoekster al eerder op de hoogte was van de schuld. Nu verzoekster bij verzoekschrift van 28 juni 2024 het verzoek op grond van artikel 4:194a lid 1 BW heeft gedaan, derhalve binnen drie maanden na de ontdekking van de schuld, is verzoekster ontvankelijk in haar verzoek.
4.3.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of een voorwaardelijk beroep op
artikel 4:194a lid 1 BW mogelijk is, in die zin dat het verzoek wordt gedaan voor het geval (in rechte) mocht komen vast te staan dat verzoekster al eerder zuiver zou hebben aanvaard. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat niet het geval. Een verzoek op grond van artikel 4:194a lid 1 BW kan slechts worden gedaan door een erfgenaam die de nalatenschap zuiver heeft aanvaard. Verzoekster heeft gesteld dat zij de nalatenschap van erflater niet zuiver heeft aanvaard. Volgens verzoekster heeft zij slechts beheerhandelingen verricht en heeft zij niet over goederen van de nalatenschap van erflater beschikt door deze aan het verhaal van schuldeisers te onttrekken als bedoeld in artikel 4:192 BW. Bij brief van 18 juni 2024 heeft de gemachtigde van verweerster aan de gemachtigde van verzoekster gevraagd om haar kopieën van bankafschriften over de periode van de overlijdensdatum erflater tot de datum van beneficiaire aanvaarding ( [datum] 2024 – 30 april 2024) te verstrekken om te kunnen beoordelen of er sprake is van zuivere aanvaarding. Bij brief van 25 juli 2024 heeft de gemachtigde van verzoekster aan de gemachtigde van verweerster laten weten dat verweerster geen erfgenaam is, maar een derde (een beweerde schuldeiser) en daarom geen recht heeft op de verzochte bankafschriften. Aangezien verweerster geen kennis heeft kunnen nemen van de bankafschriften kan zij niet vaststellen dat verzoekster de nalatenschap van erflater zuiver heeft aanvaard, aldus verweerster.
4.4.
Verzoekster heeft, onder verwijzing naar randnummer 4.4. van de beschikking van het hof Arnhem-Leeuwarden van 22 maart 2018, gesteld dat een verzoek op grond van artikel 4:194a lid 1 BW ook voorwaardelijk kan worden gedaan, zie de zinsnede
“… dan wel in zijn verzoekschrift zorgvuldiger had verwoord dat de verzoeken alleen werden gedaan voor het geval mocht blijken dat verzoeker toch zuiver zou hebben aanvaard”, aldus verzoekster. Anders dan verzoekster heeft gesteld, kan uit deze woorden naar het oordeel van de kantonrechter niet worden afgeleid dat een voorwaardelijk beroep op artikel 4:194a lid 1 BW mogelijk is voor het geval (in rechte) mocht komen vast te staan dat zij al zuiver heeft aanvaard. Het hof overweegt slechts dat de notaris namens verzoeker in die zaak zorgvuldiger had dienen te verwoorden dat de verzoeken alleen werden gedaan voor het geval mocht blijken dat verzoeker toch zuiver zou hebben aanvaard. Bovendien oordeelt het hof dat verzoeker, nu hij de nalatenschap ten tijde van de indiening van het verzoekschrift zuiver had aanvaard, niet ontvankelijk had moeten worden verklaard in zijn verzoeken. Impliciet maakt het hof hiermee duidelijk dat in een procedure zoals deze waarbij de verzoekende erfgenaam niet zelf stelt dat hij de nalatenschap zuiver heeft aanvaard, altijd onderzocht en beoordeeld moet worden of voldaan is aan de eis die het artikel stelt, dat de nalatenschap voordat het verzoek werd ingediend, zuiver is aanvaard.
4.5.
Nu verzoekster expliciet heeft gesteld dat zij de nalatenschap van erflater niet zuiver heeft aanvaard, verweerster die stelling alleen bij gebrek aan wetenschap heeft betwist en (ter zitting) niet is gebleken van feiten en/of omstandigheden die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat verzoekster de nalatenschap van erflater zuiver heeft aanvaard, moet geoordeeld worden dat van zuivere aanvaarding geen sprake is en daaruit volgt dat verzoekster niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek.
4.6.
De vraag of verzoekster de schuld van de nalatenschap van erflater niet kende en ook niet behoorde te kennen, kan gezien het voorafgaande onbesproken blijven.
4.7.
De kantonrechter zal gelet op de familierechtelijke aard van het geschil de proceskosten compenseren, in die zin dat elk van de partijen zijn eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
verklaart verzoekster niet ontvankelijk in haar verzoek;
5.2.
compenseert de proceskosten.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. M.J. van Lee en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025.