ECLI:NL:RBGEL:2025:5685

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
C/05/445636 / FZ RK 24-3089
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor gecombineerde geslachtsnaam van kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 27 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor het toevoegen van haar achternaam aan die van haar kinderen. De moeder heeft dit verzoek ingediend omdat de kinderen, geboren tijdens het huwelijk met de vader, enkel de achternaam van de vader dragen. De Wet introductie gecombineerde geslachtsnaam (WIGG) biedt ouders de mogelijkheid om een gecombineerde geslachtsnaam te kiezen, maar vereist dat beide ouders hiermee instemmen. De rechtbank oordeelt dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek, omdat de ouders geen overeenstemming hebben bereikt over de naamskeuze. De rechtbank wijst erop dat de wet geen mogelijkheid biedt voor de rechter om in dit soort geschillen te interveniëren, en dat de huidige achternaam van de kinderen, die de achternaam van de vader is, behouden blijft. De rechtbank benadrukt dat de keuze van de ouders voor de achternaam van de kinderen tijdens de geboorte bepalend is geweest en dat de wetgever geen ruimte heeft gelaten voor een rechterlijke beoordeling in gevallen van onenigheid over de naamskeuze. De moeder heeft aangevoerd dat de wetgeving discriminerend is en in strijd met internationale verdragen, maar de rechtbank oordeelt dat de wetgever de verantwoordelijkheid voor de naamskeuze bij de ouders heeft gelegd en dat de rechter hierin geen rol heeft.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: C/05/445636 / FZ RK 24-3089
Datum uitspraak: 27 juni 2025
beschikking op verzoek gecombineerde geslachtsnaam
in de zaak van
[verzoekster] ,
hierna: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. A. Schellekens te Alphen aan de Rijn,
tegen
[verweerder] ,
hierna: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. J. Blaauw te Amsterdam

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift ingekomen bij de griffie op 27 december 2024;
- het verweerschrift ingekomen bij de griffie op 13 februari 2025;
- het journaalbericht van mr. Schellekens van 27 februari 2025 met bijlage.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 20 mei 2025 zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. H. van Pelt-de Jong (waarneming voor
mr. Schellekens), die pleitaantekeningen heeft voorgedragen en overgelegd;
- de vader, bijgestaan door mr. Blaauw.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van de rechtbank Overijsel, locatie Zwolle, van 27 december 2022 werd tussen de moeder en de vader de scheiding van tafel en bed uitgesproken. Deze beschikking is op 18 januari 2023 ingeschreven in het huwelijksgoederenregister.
2.2.
Uit het huwelijk van de ouders zijn geboren de minderjarige kinderen:
  • [kind 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en
  • [kind 2] ,geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
  • [kind 3] ,geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
2.3.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarigen.
2.4.
In het ouderschapsplan d.d. 1 december 2022, dat onderdeel uitmaakt van de beschikking van 27 december 2022, hebben partijen afspraken gemaakt over de kinderen. Hierin staat onder andere vermeld:

De kinderen
[kind 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
[kind 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
De vrouw is in verwachting en zal naar alle waarschijnlijkheid rond 1 februari 2023 bevallen van het derde kind. Partijen zijn het erover eens dat de man de (juridische) vader is van het ongeboren kind en alle afspraken die gelden voor [kind 1] en [kind 2] ook voor hem/haar gelden.’

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
- aan haar vervangende toestemming te verlenen om via de gemeente [plaats] haar achternaam toe te voegen aan de achternaam van de kinderen, zodat de kinderen voortaan ‘ [achternaam vader achternaam moeder] ’ zullen heten;
- althans een zodanige beslissing te nemen die de rechtbank juist acht.
3.2.
De moeder stelt dat de kinderen zijn geboren tijdens het huwelijk van de ouders en de daardoor enkel de achternaam van de vader hebben gekregen. Op grond van de Wet introductie gecombineerde geslachtsnaam (WIGG) is het mogelijk voor ouders om hun kind, mits dit op of na 1 januari 2024 is geboren, de achternamen van beide ouders te geven. Als het oudste kind op of na 1 januari 2016 is geboren, kunnen ouders gebruikmaken van een overgangsregeling, waarvan de moeder gebruik wil maken. Zij acht het in het belang van de kinderen om hen een gecombineerde geslachtsnaam te geven.
3.3.
De kinderen hebben nu enkel de achternaam van de vader, terwijl zij niet alleen de kinderen van hun vader, maar ook van hun moeder zijn. Een gecombineerde geslachtsnaam erkent de volledige achtergrond van een kind en is daarmee in het belang van het kind. De moeder had tijdens het huwelijk van ouders de dagelijkse zorg voor de kinderen. Het zwaartepunt van de zorg voor de kinderen lag en ligt bij de moeder. Door de kinderen ook haar achternaam te geven, komt de band met beide ouders tot uitdrukking.
3.4.
De moeder stelt dat de ouders alleen gebruik kunnen maken van de overgangsregeling als zij hier beiden aan meewerken. De WIGG biedt geen mogelijkheid om vervangende toestemming voor de aanvulling van de achternaam van een kind te vragen en is daarmee in strijd met internationaalrechtelijke bepalingen. Met de vangnetnorm beschreven in artikel 1:5 lid 5 BW wil men voorkomen dat een kind, in gevallen waar ouders het niet eens zijn over de naamkeuze, helemaal geen geslachtsnaam krijgt. In de praktijk pakt de vangnetnorm echter niet gelijkwaardig uit omdat zowel kinderen die binnen een huwelijk of geregistreerd partnerschap geboren worden als kinderen die daarbuiten geboren worden, veelal de geslachtsnaam van vader krijgen doordat dit de standaard is. De vangnetnorm zet genderstereotyperingen voort en discrimineert, hetgeen onder meer in strijd is met verschillende verdragsbepalingen van het VN-Vrouwenverdrag alsmede met artikel 8 EVRM in samenhang met artikel 14 EVRM. Het ontbreken van een geschillenregeling en daarmee een inhoudelijke toets kan bovendien leiden tot een schending van artikel 6 EVRM omdat een ouder, veelal de moeder, feitelijk geen mogelijkheid heeft om zijn of haar burgerlijke rechten te verwezenlijken.
Zowel uit de parlementaire stukken omtrent de WIGG als uit de rechtspraak tot nu toe blijkt verder dat de belangen van het kind een zeer marginale rol in de overwegingen spelen. Het ontbreken van de mogelijkheid tot vervangende toestemming is daarmee in strijd met het belang van het kind onder artikel 8 en artikel 3 IVRK.
3.5.
De moeder stelt dat de rechter in eerdere uitspraken inzake de WIGG heeft overwogen geen vervangende toestemming te verlenen omdat dat uitdrukkelijk niet de bedoeling is geweest van de wetgever. Echter nu is gebleken dat de parlementaire overwegingen in strijd zijn met internationaal recht zal de rechter om een schending van verdragsrechten te voorkomen de WIGG moeten interpreteren conform internationaal recht. Uit het voorgaande volgt dat aan de moeder op basis van het internationale recht alsnog de mogelijkheid geboden moet worden om de rechtbank om vervangende toestemming te vragen voor het aanvullen van de achternaam van de kinderen bij de gemeente.
3.6.
Het ontbreken van een geschillenprocedure houdt niet in dat een rechter geen vervangende toestemming kan verlenen. De rechtspraak mag in gevallen waar een oplossing niet rechtstreeks uit de wet valt af te leiden de wet nader concretiseren, aanvullen of verfijnen. In onderhavige gevallen kan de rechter dat doen door het verlenen van vervangende toestemming.

4.Het verweer

4.1.
De vader verzoekt de rechtbank de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar
verzoek dan wel het verzoek af te wijzen
4.2.
De vader stelt dat het hier niet om een gezagsbeslissing gaat, waarop de geschillenregeling van artikel 1:253a BW van toepassing is. De naamskeuze hangt immers niet samen met het hebben van gezag. De wet voorziet zelf in een oplossing voor het geval de ouders geen gezamenlijke naamskeuze kunnen maken, de zogenaamde vangnetnorm, die inhoudt dat een kind de geslachtsnaam van de vader krijgt wanneer de ouders getrouwd zijn en dat een kind de geslachtsnaam van de moeder krijgt wanneer de ouders niet getrouwd zijn.
4.3.
De wetgever heeft bij invoering van de geslachtsnaamskeuze uitdrukkelijk afgezien van de mogelijkheid om een geschil tussen de ouders over de geslachtsnaam voor te leggen aan de rechter op de grond dat er weinig redelijke argumenten vallen te bedenken op grond waarvan de rechter een dergelijk namenconflict op zakelijke wijze zou kunnen beslissen. Ook bij de invoering van de WIGG is niet gekozen voor een geschillenregeling voor het geval de ouders het niet eens worden over de gecombineerde geslachtsnaam, om te voorkomen dat de naamskeuze onderdeel wordt van een rechtsstrijd tussen ouders.
4.4.
De vader betwist dat het wettelijks stelsel een discriminatoire regeling vormt. Het EHRM onderschrijft het belang dat er spoedig een keuze voor een achternaam komt en deze niet onbepaald blijft en oordeelt dat verdragsstaten over een ruime beoordelingsmarge beschikken om te bepalen op welke wijze dit in nationale wetgeving vormgegeven wordt. Het EHRM acht de wettelijke beperkingen van de mogelijkheid om geslachtsnamen te wijzigen of te kiezen gerechtvaardigd. Ook heeft het EHRM geconcludeerd dat een constructie met het gebruik van een vangnetnorm, zoals de onderhavige, niet in strijd is met artikel 8 en 14 EVRM. De vader stelt dat het naamrecht tot de soevereiniteit van de staat zelf behoort.
4.5.
Er bestaat geen wettelijke grondslag voor het verzoek van de moeder. Daarnaast staat zowel nationaalrechtelijk als internationaalrechtelijk voldoende vast dat de vangnetconstructie, als er geen naamskeuze wordt of kan worden gemaakt, niet strijdig is met het EVRM ofwel het IVRK ofwel enig ander internationaalrechtelijke bepaling. Dit maakt dat de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek en dat de rechtbank, overeenkomstig de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever, niet toe kan komen aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
4.6.
Indien rechtbank wel tot een inhoudelijke beoordeling zou toekomen, stelt de vader dat het juist voor de identiteitsontwikkeling van de kinderen belangrijk is dat zij de naam van de vader dragen. De vader stelt dat het voor de kinderen verwarrend kan zijn om twee achternamen te hebben. Partijen hebben zowel ten tijde van het huwelijk als bij de ondertekening van het ouderschapsplan de naamkeuze bewust aangehouden voor het op dat moment nog ongeboren kind. In het ouderschapsplan hebben zij expliciet opgenomen dat alle afspraken die gelden voor [kind 1] en [kind 2] ook gelden voor [kind 3] . Aldus een bewuste gezamenlijke keuze om de achternaam van vader te voeren bij alle kinderen.
4.7.
Het is uiteindelijk vooral aan de minderjarigen zelf is om in de toekomst een
keuze te maken, indien één van hen een wijziging van de achternaam wenst. De wet biedt deze mogelijkheid op grond van artikel 1:7 BW, waarin ook de keuze voor de dubbele geslachtsnaam mogelijk is gemaakt.

5.De beoordeling

5.1.
De moeder wil de geslachtsnaam van de kinderen wijzigen naar een gecombineerde geslachtsnaam, waarbij [kind 2] , [kind 1] en [kind 3] naast de geslachtsnaam van de vader ook de geslachtsnaam van de moeder krijgen. De rechtbank is van oordeel dat voor dit verzoek een juridische grondslag ontbreekt. Zij zal dat hierna toelichten.
5.2.
In artikel 1:5 BW is bepaald hoe een kind een geslachtsnaam verkrijgt. Op grond van deze bepaling is het aan de ouders gezamenlijk om een keuze te maken voor de geslachtsnaam van hun kind. Dat gebeurt voor of bij gelegenheid van de aangifte van geboorte bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Als de ouders geen keuze maken, dan bepaalt artikel 1:5 BW welke geslachtsnaam het kind zal dragen; dit is een zogenaamde vangnetnorm. In het belang van de rechtszekerheid en ordening in de samenleving is het namelijk noodzakelijk dat iemand niet alleen een voornaam maar ook een achternaam (geslachtsnaam) heeft.
5.3.
Op 1 januari 2024 is de WIGG in werking getreden. Daardoor is de keuzemogelijkheid van ouders voor de geslachtsnaam van hun kinderen uitgebreid met de keuze voor een gecombineerde geslachtsnaam, bestaande uit die van beide ouders in een vrij te bepalen volgorde. De WIGG kent een overgangsregeling voor kinderen geboren op of na 1 januari 2016. De minderjarigen [kind 2] en [kind 1] zijn geboren op [geboortedatum] en [kind 3] is geboren op [geboortedatum] . Zij vallen daarmee onder de overgangsregeling. De overgangsregeling gold tot 1 januari 2025 en de ambtenaar van de burgerlijke stand is daarna niet meer bevoegd om een akte naamskeuze op grond van het overgangsrecht op te maken [1] .
5.4.
De overgangsregeling biedt de mogelijkheid voor de ouders om te kiezen voor een gecombineerde geslachtsnaam voor de kinderen. Beide ouders moeten het hier over eens zijn. Nu de ouders geen overeenstemming hebben, ontbreekt de vereiste gemeenschappelijke verklaring. Voor deze situatie bepaalt de wet, zowel in het belang van de rechtszekerheid als in het belang van het kind, welke geslachtsnaam het kind heeft (de vangnetnorm). Dit betekent voor [kind 2] , [kind 1] en [kind 3] dat zij hun huidige geslachtsnaam ‘ [achternaam vader] ’ behouden.
5.5.
Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest dat de ouders hierover kunnen procederen. Uit de kamerstukken bij het wetsvoorstel blijkt namelijk dat de nieuwe keuzemogelijkheid voor de gecombineerde geslachtsnaam een aanvulling op de reeds bestaande keuzemogelijkheden is. Het maken van een keuze is niet verplicht; in gevallen waarin de ouders geen keuze maken bepaalt de wet welke geslachtsnaam het kind zal hebben. Als één van beide ouders niet meewerkt aan de keuze voor een gecombineerde geslachtsnaam, biedt het overgangsrecht van de WIGG geen mogelijkheid voor wijziging van de geslachtsnaam van het kind. Dat is ook in lijn met het wettelijke systeem van artikel 1:5 BW dat uitgaat van een naamskeuze door beide ouders gezamenlijk. De wetgever heeft bewust geen mogelijkheid in de wet gecreëerd om geschillen over de geslachtsnaam aan de rechter voor te leggen, omdat dit de verantwoordelijkheid van beide ouders voor de naamskeuze miskent. Dit volgt al uit de uitspraak van de Hoge Raad van 14 april 2006 [2] over een geschil tussen ouders over naamskeuze. De Hoge Raad oordeelde dat de vangnetbepaling bewust door de wetgever is opgenomen en dat hierin geen taak voor de rechter is weggelegd.
5.6.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat voor het verzoek van de moeder geen wettelijke grondslag bestaat. De moeder heeft aangevoerd dat de toepassing van het overgangsrecht discriminerend zou werken en de betreffende wetsbepaling in strijd is met internationaalrechtelijke bepalingen zoals neergelegd in het EVRM, IVBPR en EU-Handvest. De rechtbank erkent op zichzelf dat internationale verdragen voorschrijven dat ouders het recht dienen te krijgen om de geslachtsnaam van hun kind te kiezen. Dat volgt ook uit de bestaande wettelijke bepalingen. De wetgever heeft hierbij echter geen rol gezien voor de rechter, met als belangrijkste bezwaar dat er weinig redelijke argumenten zijn op grond waarvan een rechter een namenconflict op zakelijke wijze zou kunnen beslissen.
5.7.
De keuze die de wetgever heeft gemaakt, te weten dat ouders een gezamenlijke keuze moeten maken en dat bij gebreke daarvan de wet bepaalt welke geslachtsnaam het kind krijgt, valt binnen de grenzen van de beoordelingsvrijheid die internationale verdragen de nationale wetgever op het onderhavige rechtsgebied laten. Wanneer ouders het niet met elkaar erover eens zijn of hun kind de geslachtsnaam van de ene dan wel van de andere ouder of een gecombineerde geslachtsnaam zal hebben, brengen internationaalrechtelijke bepalingen niet mee dat de rechter de voor dat geval gemaakte, in art. 1:5 BW neergelegde, keuze van de wetgever op basis van een belangenafweging opzij moet kunnen zetten.
5.8.
Daar komt bij dat de mogelijkheid een gecombineerde geslachtsnaam te kiezen voor een kind is opengesteld tot en met een jaar na de datum van inwerkingtreding van de wet [3] en die termijn inmiddels is verstreken. Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank moeder niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.
5.9.
De moeder heeft gesteld dat omdat [kind 1] en [kind 2] tijdens het huwelijk zijn geboren, zij automatisch de achternaam van de vader hebben gekregen. De ouders hadden echter uiterlijk ter gelegenheid van de aangifte van de geboorte ook kunnen kiezen voor de achternaam van de moeder. Dit hebben zij niet gedaan en de moeder heeft op de mondelinge behandeling ook verklaard dat zij ten tijde van het huwelijk ook zelf de achternaam van de vader voerde vóór haar eigen achternaam. Dat de moeder hierop na de scheiding van de vader wil terugkomen, neemt niet weg dat zij destijds deze keuze heeft gemaakt. Dit betreft een wezenlijk andere situatie dan die in het geval van de door de moeder aangehaalde uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 18 april 2019 [4] , waarin de ouders steeds de bedoeling hadden voor een bepaalde geslachtsnaam te kiezen, maar deze keuze niet hebben kunnen effectueren en het hof daarom alsnog die gelegenheid geeft. Het hof overweegt hierbij dat het voorgeschreven moment voor de naamskeuze in dat specifieke geval niet noodzakelijk was in een democratische samenleving en laat dit voorgeschreven moment buiten toepassing.
5.10.
De moeder verwijst ook naar een uitspraak van het EHRM van 26 oktober 2021 [5] . Volgens de moeder volgt hieruit dat de vangnetbepaling in strijd is met internationale verdragen en komt haar het recht toe om de rechtbank om vervangende toestemming te vragen voor het aanvullen van de achternaam van de kinderen bij de gemeente. De rechtbank merkt in verband hiermee op dat op grond van artikel 94 van de Grondwet bepalingen van nationaal recht waarvan de toepassing niet verenigbaar is met eenieder verbindende verdragsbepalingen, door de rechtbank buiten toepassing moeten worden gelaten. Daargelaten of hier sprake is van dergelijke met verdragsbepalingen strijdige bepalingen, vraagt de moeder de rechtbank niet alleen om een voorgeschreven moment voor naamskeuze (namelijk vóór 1 januari 2025) buiten toepassing te laten, maar ook om te passeren dat de ouders niet gezamenlijk hebben verklaard dat de kinderen een geslachtsnaam behoren te krijgen die bestaat uit een combinatie van de geslachtsnamen van beide ouders. Bovendien zou de rechtbank ook de volgorde van deze geslachtsnamen moeten bepalen nu de ouders die ook niet eensluidend hebben gekozen. Dit alles gaat naar het oordeel van de rechtbank de rechtsprekende taak van de rechtbank te buiten.
5.11.
Ten slotte merkt de rechtbank nog het volgende op. De moeder stelt dat het voor de identiteitsontwikkeling van de kinderen belangrijk is dat zij naast de achternaam van de vader ook die van haar dragen, onder meer omdat het zwaartepunt van de zorg lag en ligt bij de moeder. De moeder gaat er hierbij echter aan voorbij dat [kind 2] en [kind 1] al ruim acht jaar oud zijn en zich al die tijd met de achternaam [achternaam vader] hebben geïdentificeerd. Onder meer artikel 8 IVRK beschermt ook hun recht op behoud van identiteit, waarvan de achternaam onderdeel is.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart de moeder niet ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.E. Grosscurt, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.B. Geven als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2025.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 2 Regeling rechten naamskeuze overgangsregeling Wet introductie gecombineerde geslachtsnaam
3.Artikel IIIB lid 1 WIGG
5.Leon Madrid/Spanje