ECLI:NL:RBGEL:2025:5626

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
ARN 24/6815
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder bestuursdwang sluiting coffeeshop wegens overtreding van de toegestane handelsvoorraad van softdrugs

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland geoordeeld over een last onder bestuursdwang die de burgemeester van Tiel aan de eiser, exploitant van een coffeeshop, heeft opgelegd. De burgemeester heeft de coffeeshop gesloten voor een periode van drie maanden omdat er meer dan de toegestane handelsvoorraad van softdrugs aanwezig was. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, maar dat de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar in stand blijven. De rechtbank concludeert dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de coffeeshop te sluiten. De rechtbank merkt op dat als de burgemeester de coffeeshop opnieuw wil sluiten, hij een nieuw besluit moet nemen met een nieuwe sluitingsdatum en sluitingsduur. De rechtbank heeft de beslissing van de burgemeester vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat de burgemeester tijdens de zitting een aanvullende motivering heeft gegeven. Eiser krijgt een vergoeding van het griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/6815

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. [bedrijf], uit [plaats], eiser

(gemachtigden: mr. G.J.S. Pannekoek en mr. V.C.T. Verkroost),
en

de burgemeester van de gemeente Tiel

(gemachtigden: [naam gemachtigde] en mr. E.R.A. Franklin).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een last onder bestuursdwang die de burgemeester aan eiser heeft opgelegd. De last onder bestuursdwang houdt in dat de coffeeshop van eiser voor een periode van 3 maanden wordt gesloten. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de last onder bestuursdwang.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Toch krijgt eiser geen gelijk. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar namelijk in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 3. Onder 5 staat waar deze zaak over gaat. Daarna volgt een overweging over de goede procesorde (onder 6). Onder 7 staat het toetsingskader. Vanaf 8 bespreekt de rechtbank of de burgemeester bevoegd was om de coffeeshop te sluiten en of sprake was van een overtreding. Daarna gaat de rechtbank vanaf 9 in op de vraag of de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de coffeeshop te sluiten. Aan het eind (onder 10) staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Met het besluit van 1 juli 2024 heeft de burgemeester aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd. Met de beslissing op bezwaar van 25 september 2024 heeft de burgemeester dit besluit onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar.
De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde mr. G.J.S. Pannekoek en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser exploiteert een coffeeshop, genaamd ‘[bedrijf]’, aan de [locatie] in [plaats]. Aan hem is op 16 juni 2013 een gedoogbrief gestuurd, waarin staat dat de coffeeshop wordt gedoogd en daarmee samenhangend de verkoop en het gebruik van softdrugs in de coffeeshop.
3.1.
Op 16 november 2023 heeft een integrale controle plaatsgevonden door de politie Oost-Nederland, in samenwerking met de toezichthouders van de gemeente. Hierbij werd volgens de burgemeester 840 gram softdrugs aangetroffen. Op 23 november 2023 heeft de burgemeester aan eiser een waarschuwing gestuurd, omdat de handelsvoorraad niet groter mag zijn dan 500 gram. Hierbij heeft de burgemeester aangegeven dat hij bij een volgende overtreding (binnen 3 jaar) zal overgaan tot sluiting van de coffeeshop voor een periode van 3 maanden.
3.2.
Op 1 juni 2024 heeft opnieuw een integrale controle plaatsgevonden. Hierbij werd volgens de burgemeester 1553,8 gram softdrugs aangetroffen. Hierna heeft de burgemeester een voornemen tot sluiting van de coffeeshop toegezonden. De burgemeester heeft dit voornemen gebaseerd op de rapportage van de toezichthouders van de gemeente van 1 juni 2024.
3.3.
Op 1 juli 2024 heeft de burgemeester de sluiting van de coffeeshop gelast van 10 juli 2024 om 10:00 uur tot 10 oktober 2024 om 10:00 uur.
3.4.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een voorlopige voorziening gevraagd.
3.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen. [1]
3.6.
Met de beslissing op bezwaar van 25 september 2024 heeft de burgemeester de last onder bestuursdwang onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie en met een aanvullende motivering in stand gelaten. Ook heeft de burgemeester twee mutatierapporten van de politie, van 1 juni 2024 en van 12 juli 2024, toegevoegd. Deze mutatierapporten hebben betrekking op de controle van 1 juni 2024 (datum rapport 1 juni 2024) en de controle van 16 november 2023 (datum rapport 12 juli 2024). De sluiting zal ingaan op 3 oktober 2024 om 10:00 uur en eindigen op 28 december 2024 om 10:00 uur.
3.7.
Op 30 september 2024 heeft de burgemeester per e-mail aan eiser laten weten dat er geen termijn is verbonden aan de voorlopige voorziening en dat de coffeeshop niet op 3 oktober 2024 zal worden gesloten. Tot op heden is de coffeeshop (nog) open.
Goede procesorde
4. Eiser heeft tijdens de zitting aangevoerd dat het Plan van Aanpak overlast coffeeshops (Plan van Aanpak) zodanig laat is ingebracht dat de rechtbank dit stuk wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing moet laten. Eiser is niet bekend met de handhavingsmeldingen die in dit document staan en kan hier, door de korte termijn, niet goed op reageren.
4.1.
Volgens artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bestuursorgaan, binnen vier weken na de dag van verzending van de gronden van het beroepschrift aan de rechtbank, een verweerschrift indienen.
Volgens artikel 8:58, eerste lid, van de Awb kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen.
4.2.
Op 22 mei 2025 heeft de burgemeester een verweerschrift ingediend. In dit verweerschrift wordt verwezen naar het Plan van Aanpak. De rechtbank heeft dit Plan van Aanpak vervolgens opgevraagd bij de burgemeester en ontvangen op 27 mei 2025. Het Plan van Aanpak is dezelfde dag door de rechtbank doorgestuurd naar eiser. Eiser geeft aan dat hij het Plan van Aanpak pas op 2 juni 2025, en dus één dag voor de zitting, heeft ontvangen.
4.3.
De rechtbank overweegt dat het verweerschrift tijdig is ontvangen. Het Plan van Aanpak waarnaar in het verweerschrift wordt verwezen is weliswaar op een later moment, en binnen de tien dagen termijn, ontvangen, maar het Plan van Aanpak is van beperkte omvang en de inhoud was al grotendeels bekend doordat hier in de beslissing op bezwaar uitgebreid op in is gegaan. De handhavingsmeldingen waar eiser op zitting naar heeft verwezen liggen niet ten grondslag aan het besluit tot het opleggen van een last onder bestuursdwang, zo heeft de burgemeester op zitting toegelicht. De goede procesorde verzet zich er daarom niet tegen dit stuk mee te nemen bij de beoordeling van de nu voorliggende zaak. De beroepsgrond slaagt niet.
Toetsingskader
5. Volgens artikel 13b van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen op zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
5.1.
Voor de uitvoering van zijn bevoegdheid krachtens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft de burgemeester het Coffeeshopbeleid gemeente Tiel 2015 (het coffeeshopbeleid) vastgesteld. In dit coffeeshopbeleid staan onder meer de gedoogvoorwaarden voor coffeeshops. Deze bestaan uit de zogenoemde AHOJG-criteria zoals vastgesteld door het Openbaar Ministerie aangevuld met enkele extra criteria (de pluscriteria). [2] Van deze criteria houdt het zogenoemde G-criterium onder meer in dat de handelsvoorraad van een coffeeshop niet meer dan 500 gram mag bedragen. Volgens het in het coffeeshopbeleid opgenomen handhavingsarrangement zal de burgemeester bij de eerste constatering van de aanwezigheid van meer dan 500 gram volstaan met een waarschuwing. Indien daarna binnen 3 jaar opnieuw een overtreding wordt geconstateerd, zal de burgemeester overgaan tot sluiting van de coffeeshop voor een periode van drie maanden.
Was de burgemeester bevoegd om tot sluiting van de coffeeshop over te gaan?
6. Eiser voert aan dat op 16 november 2023 geen sprake was van een overtreding. De burgemeester heeft deze overtreding niet aannemelijk gemaakt. Daartoe voert hij aan dat de burgemeester het mutatierapport en het inspectierapport niet aan de besluitvorming ten grondslag kon leggen. Het tijdsverloop van zeven maanden tussen de constatering van de vermeende overtreding op 16 november 2023 en het opstellen van het mutatierapport op 12 juli 2024 is onredelijk lang. Dit lange tijdsverloop doet afbreuk aan de betrouwbaarheid en een juiste en volledige weergave van eerdere bevindingen. Eiser betwist dan ook dat dit mutatierapport met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Door het tijdsverloop wordt volgens eiser de indruk gewekt dat het mutatierapport pas maanden later op verzoek van de burgemeester is opgesteld. Op zitting heeft eiser verder gesteld dat er ten tijde van de inspectie op 16 november 2023 sprake was van een bevoorradingsmoment. De aangetroffen softdrugs waren niet van hem maar (gedeeltelijk) van zijn leverancier. Die was even visvoer gaan halen en had zijn handelsvoorraad laten staan. Omdat er geen sprake was van een overtreding op 16 november 2023 is de vermeende overtreding van 1 juni 2024 geen tweede overtreding, zodat niet op grond van het coffeeshopbeleid een sluiting van 3 maanden kon worden gelast. Eiser betwist overigens ook de tweede overtreding. Volgens eiser stelt de burgemeester ten onrechte dat hij de overtredingen niet eerder heeft betwist. Hij heeft dit in bezwaar ook gedaan. De beslissing op bezwaar is ook om deze reden onjuist en onzorgvuldig. Tenslotte voert eiser aan dat in beide gevallen het gewicht van de aangetroffen drugs niet op een juiste manier is bepaald.
6.1.
De rechtbank overweegt dat voor de beantwoording van de vraag of de burgemeester bevoegd was om tot sluiting van de coffeeshop over te gaan eerst de vraag moet worden beantwoord of op 16 november 2023 sprake was van een overtreding zodat de burgemeester een waarschuwing mocht geven. Als deze vraag bevestigend wordt beantwoord, dan moet de vraag worden beantwoord of op 1 juni 2024 sprake was van een overtreding zodat de burgemeester de coffeeshop voor een periode van 3 maanden mocht sluiten.
Was er op 16 november 2023 sprake van een overtreding?
6.2.
De burgemeester heeft de vaststelling van de overtreding op 16 november 2023 in het primaire besluit gebaseerd op een controlerapport van toezichthouders van de gemeente van die datum [3] . In de beslissing op bezwaar heeft de burgemeester daar nog het mutatierapport van 12 juli 2024 aan toegevoegd. Dit laatstgenoemde mutatierapport van de politie is opgemaakt op 12 juli 2024. De datum/tijd van kennisname is 16 november 2023 om 17:38 uur. Hierbij is inbeslaggenomen een hennepplant (henneptoppen), 1 stuks (zak plastic), totaal 840 g (etc.). Bij dit proces-verbaal zit ook een fotoblad met een foto van een weegschaal waarop leesbaar is dat het gewicht 0,84 kg is.
6.3.
Volgens vaste rechtspraak mag de burgemeester, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid om het bewijs zelf vast te stellen, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller weergeven. [4] Dat dit proces-verbaal pas is opgemaakt op 12 juli 2024 maakt niet dat de burgemeester om die reden aan de juistheid van dit proces-verbaal moet twijfelen. Zoals tijdens de zitting door de burgemeester toegelicht zijn de bevindingen op het moment van de constatering in het systeem gezet en is het opmaken van het proces-verbaal een kwestie van “één druk op de knop”. De rechtbank volgt het betoog van eiser dat dit rapport een gebrek heeft omdat het pas na zeven maanden is opgesteld daarom niet. De burgemeester mocht dit mutatierapport naast het inspectierapport aan de beslissing op bezwaar ten grondslag leggen. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester in de beslissing op bezwaar daarmee voldoende heeft gemotiveerd dat op 16 november 2023 sprake was van een overtreding doordat meer dan de toegestane handelsvoorraad aanwezig was in de coffeeshop. Alhoewel uit het mutatie- en in het inspectierapport niet blijkt hoe de inspectie heeft plaatsgevonden betwist eiser niet dat de softdrugs zoals omschreven in beide rapporten in de coffeeshop van eiser zijn aangetroffen. Dat de aangetroffen softdrugs ten tijde van de controle niet van eiser waren maar van zijn leverancier heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Dit heeft eiser niet eerder naar voren gebracht. Eiser heeft dit tijdens de controle op 16 november 2023 niet benoemd en evenmin in de bezwarenprocedure naar voren gebracht. Ook uit de stukken blijkt hier niet van. Verder moet aan eiser worden toegegeven dat het gewicht van de drugs niet netto is bepaald. De overschrijding van de toegestane handelsvoorraad is echter zodanig groot (340 gram) dat niet aannemelijk is dat bij een andere wijze van meten en wegen niet tot een overschrijding van de handelsvoorraad zou zijn gekomen.
Was er op 1 juni 2024 sprake van een overtreding?
6.4.
De burgemeester heeft de vaststelling van de overtreding op 1 juni 2024 gebaseerd op een inspectierapport van de toezichthouders van de gemeente van die datum en een mutatierapport van de politie van die datum.
6.5.
De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat het mutatierapport van de politie van 1 juni 2024 wel heel erg summier was. Om die reden moest de burgemeester in de beslissing op bezwaar nader inzicht geven over de reden van de inspectie, hoe de inspectie heeft plaatsgevonden, hetgeen bij de inspectie is aangetroffen en de wijze waarop het gewicht van de aangetroffen softdrugs is bepaald. In het advies van de bezwaarschriftencommissie en de beslissing op bezwaar is op deze aspecten ingegaan. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester zich, met deze aanvullingen, op deze rapporten mocht baseren. Uit het inspectierapport van de toezichthouders en het mutatierapport van de politie blijkt dat op 1 juni 2024 1553,8 gram aan softdrugs is aangetroffen en dat deze in beslag is genomen. Wat er ook zij van het betoog van eiser dat de kleine zakjes, waarin 1 gram softdrugs zit, 5 gram wegen, met de grote zakken drugs wordt de toegestane handelsvoorraad al overschreden. Uit het mutatierapport blijkt dat het gaat om 19 zakken hennep, totaal 1145 gram. Deze hoeveelheid overschrijdt de toegestane handelsvoorraad van 500 gram in ruime mate. Ook in dit geval leidt het feit dat niet netto is gewogen daarom niet tot een ander oordeel. Naar het oordeel van de rechtbank staat met het voorgaande vast dat sprake was van een overtreding.
Conclusie bevoegdheid burgemeester
6.6.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat zowel op 16 november 2023 als op 1 juni 2024 sprake was van een overtreding, zodat de burgemeester op grond van het coffeeshopbeleid gebruik kon maken van zijn bevoegdheid om de coffeeshop voor een periode van 3 maanden te sluiten. Hierna beantwoordt de rechtbank de vraag of de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Heeft de burgemeester in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid?
Geschiktheid
7. Eiser voert aan dat bij de toepassing van handhavingsbevoegdheden indringend moet worden gekeken naar de zwaarwegende belangen ten opzichte van de te dienen doelen. Volgens eiser wordt in dit geval het te dienen doel door oplegging van een last onder bestuursdwang niet bereikt omdat zowel eiser als de openbare orde hierdoor ernstig worden geschaad. Volgens eiser is de sluiting van de coffeeshop daarom geen geschikt middel. Daarbij komt nog dat voor zover al sprake zou zijn geweest van een overtreding, deze direct door de politie is beëindigd doordat de aangetroffen drugs in beslag zijn genomen.
7.1.
De rechtbank oordeelt dat de sluiting een geschikt middel is. Uit het voorgaande volgt dat in deze procedure voldoende is komen vast te staan dat de coffeeshop zich niet heeft gehouden aan het criterium van een maximale handelsvoorraad van 500 gram softdrugs. Dat het algemeen belang en de openbare orde worden geschaad door de sluiting volgt de rechtbank niet. De burgemeester heeft kunnen meewegen dat sprake is van een ernstige overtreding gelet op de aangetroffen hoeveelheid softdrugs en dat dit een veiligheidsrisico met zich brengt omdat aannemelijk is dat in het criminele circuit bekend is dat een dergelijke grote handelsvoorraad aanwezig is. De beroepsgrond slaagt niet.
Noodzakelijkheid
7.2.
Eiser voert aan dat de sluiting van de coffeeshop niet evenredig is omdat de sluiting niet noodzakelijk is voor het algemeen belang. Eiser is juist van mening dat de exploitatie van de coffeeshop en de wijze waarop de coffeeshop wordt geëxploiteerd, het algemeen belang dienen. Een tijdelijke sluiting zal juist negatieve gevolgen hebben voor de openbare orde en veiligheid. De burgemeester heeft de noodzakelijkheid volgens eiser niet onderbouwd en er blijkt ook niet van een concreet risico. Tenslotte brengt eiser in dit kader nog naar voren dat er ook al geruime tijd is verstreken tussen de vermeende overtreding van 1 juni 2024, het primaire besluit en de beslissing op bezwaar. Ook dit maakt dat de sluiting enige noodzakelijkheid ontbeert.
7.3.
De burgemeester stelt zich op het standpunt dat het aanhouden van een voorraad softdrugs van meer dan 500 gram wordt beschouwd als veiligheidsrisico. Indien bekend is dat in een coffeeshop meer dan 500 gram softdrugs aanwezig is, kan deze het doelwit worden van criminelen. Bovendien is de sluiting een signaal naar derden. Deze derden kunnen namelijk uit de sluiting afleiden dat handhavend wordt opgetreden wanneer er een te grote handelshoeveelheid aanwezig is. Daarnaast heeft de waarschuwing van 23 november 2023 niet geleid tot het gewenste gevolg, wat de noodzakelijkheid van de sluiting benadrukt. Voor wat betreft het tijdsverloop tussen de constatering en de sluiting verwijst de burgemeester naar recente rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) waarin onder andere wordt ingegaan op de overmachtssituatie van een burgemeester in geval van aangewende rechtsmiddelen en waarin de Afdeling heeft overwogen dat als een burgemeester een pand nog niet feitelijk heeft gesloten en daar nog wel toe wil overgaan, zij daarom opnieuw een beoordeling moet maken van de noodzaak van het alsnog sluiten als meer dan één jaar is verstreken sinds de datum dat de sluiting volgens het bestuursdwangbesluit in zou zijn gegaan. [5] Nu er geen sprake is van een termijn die bij het genoemde jaar in de buurt komt, wordt volstaan met hetgeen is aangegeven in relatie tot de noodzakelijkheid en is met de geringe sluiting (van 5 dagen) het beoogde doel niet gediend.
7.4.
De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling [6] volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of de sluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester de noodzaak van de sluiting deugdelijk heeft gemotiveerd. De burgemeester heeft kunnen meewegen dat sprake is van een ernstige overtreding gelet op de aangetroffen hoeveelheid softdrugs en dat dit een veiligheidsrisico met zich brengt omdat aannemelijk is dat in het criminele circuit bekend is dat een dergelijke grote handelsvoorraad aanwezig is. Daarbij is hiervoor al geoordeeld dat de sluiting een geschikt middel is, zodat niet met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten worden volstaan. Dat, zoals eiser op zitting heeft gesteld, er afgelopen jaar een derde controle heeft plaatsgevonden en dat er bij die controle geen overtreding is geconstateerd, maakt niet dat er ten tijde van het bestreden besluit geen noodzaak was tot het opleggen van een last onder bestuursdwang. Het bestreden besluit dateert namelijk van 25 september 2024. Dit betekent overigens niet dat tijdsverloop geen rol kan spelen bij de noodzakelijkheid van de last onder bestuursdwang. Uit rechtspraak van de Afdeling volgt namelijk dat na een tijdsverloop van één jaar opnieuw een beoordeling moet worden gemaakt van de noodzaak van het alsnog sluiten. [7] Tijdsverloop kan ertoe leiden dat de sluiting van een pand op grond van artikel 13b van de Opiumwet redelijkerwijs niet meer zal bijdragen aan het bereiken van de doelen die met een dergelijke sluiting worden gediend. De rechtbank gaat onder 8.1 verder in op de vraag of opnieuw een beoordeling van de noodzaak van het alsnog sluiten moet worden gemaakt.
Evenwichtigheid
7.5.
Eiser voert aan dat de bezwaarschriftencommissie heeft geadviseerd dat mogelijk omzetverlies een bijzondere omstandigheid kan zijn waardoor van het coffeeshopbeleid zou moeten worden afgeweken en de burgemeester geadviseerd om dit nader te motiveren. Volgens eiser verwijst de burgemeester ten onrechte alleen naar het coffeeshopbeleid, waarin de door eiser genoemde omstandigheden zijn verdisconteerd. Uit het coffeeshopbeleid blijkt dit echter niet en het beleid is volgens eiser ook gedateerd. Voor zover de omstandigheden hierin wel zouden zijn verdisconteerd, moet volgens eiser alsnog worden getoetst of het besluit evenredig is. In dit kader voert eiser ook aan dat juist omdat de vermeende overtredingen alleen zien op de achterdeurproblematiek, met inbegrip van de bevoorrading, de last onder bestuursdwang geen stand kan houden. Tijdens de zitting heeft eiser hier nog aan toegevoegd dat de aangetroffen drugs op 16 november 2023 van de handelaar waren. Die was even visvoer gaan halen en had zijn handelsvoorraad laten staan.
7.6.
De burgemeester stelt zich op het standpunt dat volgens vaste rechtspraak in omzetverlies door een gelaste sluiting geen aanleiding wordt gezien om te oordelen dat niet in redelijkheid kan worden besloten een coffeeshop te sluiten. [8] De genoemde omstandigheden zijn het directe gevolg van de sluiting en moeten daarom worden geacht reeds bij de vaststelling van het beleid te zijn meegewogen. Reeds daarom zijn het geen bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb.
7.7.
In de uitspraak van 26 oktober 2016 heeft de Afdeling geoordeeld dat zij anders dan voorheen thans van oordeel is dat omstandigheden die bij het opstellen van een beleidsregel zijn verdisconteerd, dan wel moeten worden geacht te zijn verdisconteerd, niet reeds daarom buiten beschouwing kunnen worden gelaten. Een bestuursorgaan dient bij de toepassing van het beleid, gelet op artikel 4:84 (slot) van de Awb, de evenredigheid in het concrete geval te beoordelen en kan zich daarbij niet beperken tot de vraag of de omstandigheden van het geval al dan niet reeds in de beleidsregel zijn verdisconteerd, dan wel geacht moeten worden te zijn verdisconteerd. [9]
7.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel het beleid uit 2015 is, is dit nog steeds het geldende beleid en mocht de burgemeester dit beleid gebruiken om invulling te geven aan zijn bevoegdheid. Daarbij komt dat er in één jaar tijd twee maal een forse overtreding is geconstateerd en dat dit, zoals eerder ook overwogen, een veiligheidsrisico oplevert.
De burgemeester mocht gelet op voornoemde rechtspraak echter niet volstaan met de opmerking dat de omstandigheden verdisconteerd waren, dan wel geacht werden te zijn verdisconteerd. Dat betekent dat de beroepsgrond slaagt en dat de beslissing op bezwaar moet worden vernietigd.
7.9.
Uit het oogpunt van finale geschilbeslechting onderzoekt de rechtbank of de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar in stand kunnen blijven. Tijdens de zitting heeft de burgemeester alsnog toereikend gemotiveerd waarom de door eiser gestelde financiële omstandigheden niet leiden tot het oordeel dat de sluiting niet evenwichtig is. Het financiële risico is voor de ondernemer. De omstandigheid dat eiser wordt benadeeld door de sluiting is inherent aan de maatregel. Daarbij merkt de burgemeester op dat eiser ook na de waarschuwing die volgde op de eerste controle ervoor had kunnen zorgen dat er geen volgende overtreding zou volgen. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester met deze aanvullende toelichting alsnog voldoende heeft gemotiveerd dat de maatregel evenwichtig is. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar in stand te laten.
Achterdeurproblematiek
7.10.
Ook in de achterdeurproblematiek ziet de rechtbank geen reden voor het oordeel dat de sluiting van de coffeeshop niet evenwichtig is. Volgens rechtspraak van de Afdeling brengt het gedoogbeleid van coffeeshops niet noodzakelijkerwijs met zich dat de burgemeester in zijn beleid bevoorrading van coffeeshops met softdrugs zou moeten gedogen. [10] In dit geval was er een grotere handelsvoorraad aanwezig dan op grond van het coffeeshopbeleid is toegestaan. Deze handelsvoorraad was aanwezig in de coffeeshop, niet in een ander pand of opslagruimte. Het gaat hier dus niet om een externe handelsvoorraad, hetgeen bij de achterdeurproblematiek een rol speelt. Dat er op 16 november 2023 sprake zou zijn van een bevoorradingsmoment en dat hierom de handelshoeveelheid zou zijn overschreden heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank verwijst kortheidshalve naar hetgeen onder 7.3 is overwogen. Dit leidt daarom niet tot een ander oordeel.
Conclusie evenredigheid
7.11.
De rechtbank concludeert dat de sluiting van de coffeeshop geschikt, noodzakelijk en evenwichtig is en dat de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het besluit van 25 september 2024, maar laat de rechtsgevolgen in stand. De reden hiervoor is dat het college tijdens de zitting een aanvullende motivering heeft gegeven. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, maar dat de uitkomst niet anders wordt. De burgemeester was bevoegd om de coffeeshop te sluiten en heeft in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid.
8.1.
De rechtbank merkt op dat als de burgemeester de coffeeshop alsnog wil sluiten, hij daartoe een besluit moet nemen met een nieuwe sluitingsdatum en sluitingsduur. De burgemeester zal in dat besluit moeten motiveren waarom ook dan nog een sluiting van de coffeeshop voor een bepaalde duur gerechtvaardigd is. Volgens rechtspraak van de Afdeling moet de burgemeester daarbij, gelet op de tijd die is verstreken sinds het besluit waarbij de sluiting is gelast, opnieuw ingaan op de vraag waarom de doeleinden die de Opiumwet met sluiting beoogt te dienen, nog actueel zijn en het nieuwe besluit tot sluiting rechtvaardigen. [11] Daarbij dient hij ook de uitkomsten van latere controles te betrekken.
8.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Ook krijg eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing op bezwaar van 25 september 2024;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1814, - aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, voorzitter, en mr. S.A. van Hoof en mr. S.E.M. Lichtenberg, leden, in aanwezigheid van mr. I.M. Stroink, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.