ECLI:NL:RBGEL:2025:5562

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
AWB-24_853
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van de extensie van een e-mailadres in het kader van de Wet open overheid

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland uitspraak gedaan over de weigering van de Omgevingsdienst Rivierenland (ODR) om de extensie van een e-mailadres openbaar te maken. Eisers, die bezwaar maakten tegen deze weigering, stelden dat de ODR onvoldoende had gemotiveerd waarom de openbaarmaking van de extensie niet mogelijk was. De rechtbank oordeelde dat de ODR niet had aangetoond dat het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zwaarder woog dan het belang van openbaarmaking. De rechtbank heeft de ODR opgedragen om de extensie van het e-mailadres openbaar te maken binnen zes weken na de uitspraak. Daarnaast heeft de rechtbank het bestreden besluit van de ODR vernietigd en de kosten van het beroep en het griffierecht aan eisers toegewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig te motiveren bij het weigeren van openbaarmaking op basis van de Wet open overheid.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/853

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres], uit [plaats], eisers

(gemachtigde: mr. R.J. Boogers),
en

het dagelijks Bestuur Omgevingsdienst Rivierenland, de ODR

(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Als derde-partijen nemen aan de zaak deel: [derde-partij 1] uit [plaats] [derde-partij 2] en [derde-partij 3] uit [plaats].

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de weigering van de ODR om de extensie [1] van een
e-mailadres openbaar te maken. Eisers zijn het hier niet mee eens en voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de ODR kon weigeren om de extensie van een e-mailadres openbaar te maken.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de ODR onvoldoende heeft gemotiveerd waarom wordt geweigerd de extensie van het e-mailadres van de afzender van het e-mailbericht van 29 september 2020 openbaar te maken. Eisers krijgen dus gelijk en het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eisers hebben op 30 december 2020 verzocht om openbaarmaking van:
- documenten die gaan over het mediationtraject tussen de gemeente West-Betuwe en de derde-partij;
- documenten waaruit blijkt wie de kosten van het bestemmingsplan en de bestemmingsplanprocedure draagt/dragen of voldoet/voldoen;
- de correspondentie tussen de gemeente en de derde-partij die betrekking hebben op de totstandkoming van het bestemmingsplan ‘[naam bestemmingsplan]’;
- het originele exemplaar van het e-mailbericht van 29 september 2020.
2.1.
Met het besluit van 18 maart 2021 heeft de ODR besloten het e-mailbericht van
29 september 2020 gedeeltelijk openbaar te maken. Het gehele verzendadres van het
e-mailbericht is niet openbaar gemaakt op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Verder beschikt de ODR niet over documenten die worden verzocht in het Wob-verzoek. Met het besluit van 18 maart 2021 op het bezwaar van eisers is de ODR bij het besluit van 30 juni 2021 gebleven.
2.2.
Eisers hebben tegen het besluit van 30 juni 2021 beroep ingesteld. Met de uitspraak van 1 december 2023 [2] heeft deze rechtbank het beroep van eisers gegrond verklaard en de ODR opgedragen een nieuw besluit te nemen, omdat onvoldoende is gemotiveerd waarom het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan de openbaarmaking van de extensie van een e-mailadres.
2.3.
De ODR heeft op 10 januari 2024 een nieuw besluit op het bezwaar van eisers genomen (het bestreden besluit) op grond van de inmiddels in werking getreden Wet open overheid (Woo). De ODR heeft met het bestreden besluit opnieuw geweigerd om de extensie van het e-mailadres openbaar te maken, maar nu op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo. Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
2.4.
De ODR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van de ODR en [derde-partij 2] en [derde-partij 3].

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
3. Op 1 mei 2022 is de Woo in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen. Dat geldt in principe ook voor besluiten op bezwaar of besluiten die worden genomen na een bestuurlijke of judiciële lus. Het besluit op bezwaar dat in deze zaak ter beoordeling staat, is genomen op 10 januari 2024, dus na
1 mei 2022. Dat betekent dat in dit beroep de Woo van toepassing is.
Mocht de ODR weigeren de extensie van het e-mailadres openbaar te maken?
4. Eisers stellen zich op het standpunt dat de ODR niet mocht weigeren om de extensie van het e-mailadres openbaar te maken. De ODR weegt in de belangenafweging zwaar aan de veronderstelde bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene, maar de veronderstelde inbreuk daarop is niet aan de orde. De extensie is namelijk niet te herleiden tot een concreet persoon. [3] Dat betekent ook dat aan een veronderstelde bescherming of schending van de persoonlijke levenssfeer in de belangenafweging niet kan worden toegekomen. Verder is de stelling dat voor eisers wellicht duidelijk is van wie de e-mail afkomstig is door de extensie openbaar te maken, onvoldoende voor de conclusie dat de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan de openbaarmaking van de extensie. Ook hebben eisers een e-mailwisseling overgelegd waarbij de e-mailadressen in zijn geheel openbaar zijn gemaakt. Eisers stellen dat niet valt in zien waarom de ODR in het onderhavige beroep een groot belang hecht aan de bescherming van persoonsgegevens terwijl in een ander verzoek zonder enige terughoudendheid de e-mailadressen openbaar worden gemaakt. Als de ODR zou stellen dat deze e-mailwisseling openbaar is gemaakt door het college, dan had ODR toch moeten meewegen dat de e-mailadressen inmiddels al openbaar zijn gemaakt. De e-mailadressen zijn al bekend bij partijen en in zoverre te herleiden tot concrete personen. De weigering tot openbaarmaking kan dan ook niet bijdragen aan het beschermen van de persoonlijke levenssfeer van die personen.
4.1. De ODR stelt zich op het standpunt dat terecht is geweigerd de extensie van het
e-mailadres openbaar te maken. Het enkel openbaar maken van de extensie leidt rechtstreeks tot een inbreuk van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van één van de personen binnen de families. De extensies van de overige familieleden zijn namelijk anders en bij eisers zijn de individuele e-mailadressen bekend. Deze feiten leiden ertoe dat openbaarmaking van enkel de extensie van het onderhavige e-mailadres automatisch te herleiden is tot één van de personen binnen de families. De persoon in kwestie is met openbaarmaking van enkel de extensie te identificeren voor eisers, waardoor de ODR zijn/haar privacybelang zwaarder laat wegen dan het belang van openbaarmaking. Gezien het jarenlange burenconflict en het belang van een veilige fysieke leefomgeving van de persoon in kwestie is de ODR van oordeel dat kon worden besloten de extensie niet openbaar te maken.
4.2.
Op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo blijft het openbaar maken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank acht aannemelijk dat eisers uit de extensie zullen kunnen afleiden wie de e-mail heeft verzonden. Daarmee raakt de openbaarmaking aan de persoonlijke levenssfeer van de verzender van het e-mailbericht. Op grond van de Woo is het belang van de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer slechts dan aan de orde als dat belang opweegt tegen het algemene belang van openbaarmaking, waarbij dat algemene belang gegeven is en het weigeren de uitzondering. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in dit geval zwaarder weegt. Door het openbaar maken van de extensie wordt alleen voor direct betrokkenen duidelijk wie het
e-mailbericht heeft verzonden. In die zin is het een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Bovendien wordt met het openbaar maken van de extensie slechts duidelijk wie van de derde-belanghebbenden het e-mailbericht heeft verzonden. Dat dit e-mailbericht door één van de derde-belanghebbenden is verzonden is al duidelijk nu de inhoud van het
e-mailbericht al openbaar is, inclusief de ondertekening. Ook dit levert derhalve slechts een beperkte inbreuk van de persoonlijke levenssfeer op. Omdat verweerder nu voor de tweede keer er niet in is geslaagd om de weigering voldoende te motiveren ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat de extensie van het e-mailadres openbaar moet worden gemaakt. De rechtbank draagt de ODR op de extensie van het
e-mailadres openbaar te maken zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Dit geeft belanghebbenden de gelegenheid om, als zij dat willen, een voorlopige voorziening aan te vragen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Moet de ODR de kosten van bezwaar vergoeden?
5. Eisers stellen zich op het standpunt dat de ODR de kosten van hun bezwaar moet vergoeden. De aanvankelijke beslissing op bezwaar is vernietigd door de rechtbank. Dat betekent dat het bezwaar gegrond was en de ODR de gemaakte kosten aan rechtsbijstand had moeten vergoeden.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht vergoedt het bestuursorgaan op een daartoe strekkend verzoek de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken voor zover het in bezwaar aangevochten besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Met het bestreden besluit is het besluit van 18 maart 2021 niet herroepen waardoor geen aanleiding bestaat om de kosten van bezwaar te vergoeden.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het besluit van 18 maart 2021 voor zover daarin is geweigerd de extensie van het e-mailadres openbaar te maken. Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.3 ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en de ODR op te dragen de extensie van het e-mailbericht openbaar te maken zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de ODR het griffierecht van € 187 aan eisers vergoeden. Eisers krijgen ook een vergoeding van hun proceskosten. De ODR moet deze vergoeding betalen. De rechtbank stelt de vergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.554. Dit betreft 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het indienen van een beroepschrift. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647 en in beroep een waarde van € 907. De gemachtigde van eisers heeft niet aan de hoorzitting in bezwaar en de zitting in beroep deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 10 januari 2024;
- herroept het besluit van 18 maart 2021 voor zover daarin is geweigerd de extensie van het e-mailadres openbaar te maken;
- draagt de ODR op de extensie van het e-mailbericht openbaar te maken zes weken na verzending van deze uitspraak;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat de ODR het griffierecht van € 187 aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt de ODR tot betaling van € 1.554 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, rechter, in aanwezigheid van
mr.L. Janssen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De extensie van het e-mailadres is hetgeen dat na het @-teken staat.
2.Rechtbank Gelderland 1 december 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:7264.
3.Eisers wijzen ter onderbouwing van hun standpunt op rechtbank Rotterdam 1 februari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:1604.