In deze uitspraak op het beroep van eiser komt de rechtbank tot het oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Het beroep van eiser is gericht tegen het besluit van de minister waarbij paspoorten zijn verleend, maar eisers verzoek tot vergoeding van de bezwaarkosten is afgewezen. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel komt en wat de gevolgen zijn.
Eiser heeft op 27 juli 2022 aanvragen gedaan voor het verkrijgen van Nederlandse paspoorten voor zijn minderjarige kinderen. Bij de aanvragen heeft eiser de geboorteakten van zijn kinderen overgelegd. De minister heeft eiser vervolgens verzocht om ook de identiteitsbevestigingen over te leggen. Omdat eiser niet meer over de identiteitsbevestigingen beschikte, heeft hij deze opnieuw aangevraagd en aan de minister overgelegd. Met het besluit van 17 augustus 2023 heeft de minister de aanvragen niet verder in behandeling genomen, omdat de identiteit en nationaliteit van de kinderen niet vastgesteld kan worden. De onderzochte identiteitsbevestigingen horen namelijk niet bij de eerder onderzochte geboorteakten.
Eiser heeft tegen het besluit van 17 augustus 2023 bezwaar gemaakt en geboorteakten overgelegd die horen bij de eerder overgelegde identiteitsbevestigingen. Met het bestreden besluit van 16 juli 2024 heeft de minister de aanvragen alsnog in behandeling genomen en de paspoorten verleend naar aanleiding van een DNA-onderzoek. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit I. De minister heeft eiser een voorstel gedaan om de kosten van het bezwaar en het beroep te vergoeden, maar eiser heeft dit voorstel afgewezen. Vervolgens heeft de minister op 11 juni 2025 een nieuw besluit op het bezwaar van eiser genomen ter vervanging van het bestreden besluit I, waarbij een vergoeding van € 647 is toegekend voor de kosten van bezwaar.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2025 op zitting behandeld. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat hij met het bestreden besluit II heeft gekregen wat hij heeft aangevraagd. De rechtbank oordeelt dat er geen belang meer is bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit I, en dat de minister het griffierecht en proceskosten aan eiser moet vergoeden.