ECLI:NL:RBGEL:2025:5553

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
ARN 24/5894
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit minister van Buitenlandse Zaken inzake paspoortaanvragen voor minderjarige kinderen

In deze uitspraak op het beroep van eiser komt de rechtbank tot het oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Het beroep van eiser is gericht tegen het besluit van de minister waarbij paspoorten zijn verleend, maar eisers verzoek tot vergoeding van de bezwaarkosten is afgewezen. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel komt en wat de gevolgen zijn.

Eiser heeft op 27 juli 2022 aanvragen gedaan voor het verkrijgen van Nederlandse paspoorten voor zijn minderjarige kinderen. Bij de aanvragen heeft eiser de geboorteakten van zijn kinderen overgelegd. De minister heeft eiser vervolgens verzocht om ook de identiteitsbevestigingen over te leggen. Omdat eiser niet meer over de identiteitsbevestigingen beschikte, heeft hij deze opnieuw aangevraagd en aan de minister overgelegd. Met het besluit van 17 augustus 2023 heeft de minister de aanvragen niet verder in behandeling genomen, omdat de identiteit en nationaliteit van de kinderen niet vastgesteld kan worden. De onderzochte identiteitsbevestigingen horen namelijk niet bij de eerder onderzochte geboorteakten.

Eiser heeft tegen het besluit van 17 augustus 2023 bezwaar gemaakt en geboorteakten overgelegd die horen bij de eerder overgelegde identiteitsbevestigingen. Met het bestreden besluit van 16 juli 2024 heeft de minister de aanvragen alsnog in behandeling genomen en de paspoorten verleend naar aanleiding van een DNA-onderzoek. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit I. De minister heeft eiser een voorstel gedaan om de kosten van het bezwaar en het beroep te vergoeden, maar eiser heeft dit voorstel afgewezen. Vervolgens heeft de minister op 11 juni 2025 een nieuw besluit op het bezwaar van eiser genomen ter vervanging van het bestreden besluit I, waarbij een vergoeding van € 647 is toegekend voor de kosten van bezwaar.

De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2025 op zitting behandeld. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat hij met het bestreden besluit II heeft gekregen wat hij heeft aangevraagd. De rechtbank oordeelt dat er geen belang meer is bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit I, en dat de minister het griffierecht en proceskosten aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/5894

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. F. Hoppenbrouwer),
en

de minister van Buitenlandse Zaken

(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Samenvatting

1. In deze uitspraak op het beroep van eiser komt de rechtbank tot het oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Het beroep van eiser is gericht tegen het besluit van de minister waarbij paspoorten zijn verleend, maar eisers verzoek tot vergoeding van de bezwaarkosten is afgewezen. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel komt en wat de gevolgen zijn.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 27 juli 2022 aanvragen gedaan voor het verkrijgen van Nederlandse paspoorten voor zijn minderjarige kinderen. Bij de aanvragen heeft eiser de geboorteakten van zijn kinderen overgelegd. De minister heeft eiser vervolgens verzocht om ook de identiteitsbevestigingen over te leggen. Omdat eiser niet meer over de identiteitsbevestigingen beschikte, heeft hij deze opnieuw aangevraagd en aan de minister overgelegd.
2.1.
Met het besluit van 17 augustus 2023 heeft de minister de aanvragen niet verder in behandeling genomen, omdat de identiteit en nationaliteit van de kinderen niet vastgesteld kan worden. De onderzochte identiteitsbevestigingen horen namelijk niet bij de eerder onderzochte geboorteakten.
2.2.
Eiser heeft tegen het besluit van 17 augustus 2023 bezwaar gemaakt en geboorteakten overgelegd die horen bij de eerder overgelegde identiteitsbevestigingen.
2.3.
Met het bestreden besluit van 16 juli 2024 (bestreden besluit I) heeft de minister de aanvragen alsnog in behandeling genomen en de paspoorten verleend naar aanleiding van een DNA-onderzoek.
2.4.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit I.
2.5.
De minister heeft eiser een voorstel gedaan om de kosten van het bezwaar en het beroep te vergoeden. Eiser heeft dit voorstel afgewezen. Vervolgens heeft de minister op
11 juni 2025 een nieuw besluit op het bezwaar (bestreden besluit II) van eiser genomen ter vervanging van het bestreden besluit I. Daarbij is een vergoeding van € 647 toegekend voor de kosten van bezwaar.
2.6.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Heeft eiser nog belang bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I?
3. Het bestreden besluit II is in de plaats gekomen van het bestreden besluit I. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit I.
Is het beroep mede gericht tegen het bestreden besluit II?
4. Het beroep van eiser is van rechtswege mede gericht tegen het bestreden besluit II, tenzij eiser daarbij onvoldoende belang heeft. [1] De rechtbank moet daarom beoordelen of eiser voldoende belang heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit II.
4.1.
Met het bestreden besluit II heeft eiser gekregen wat hij heeft aangevraagd, namelijk Nederlandse paspoorten voor zijn kinderen. Ook heeft eiser alsnog zijn kosten in bezwaar vergoed gekregen. De minister is dus volledig tegemoet gekomen aan het beroep. Eiser wil het beroep handhaven omdat in het bestreden besluit II niet specifiek is uiteengezet waarin de minister precies onrechtmatig heeft gehandeld. Het is van belang dat dit vast komt te staan voor een eventuele schadevergoedingsprocedure.
4.2.
Uit vaste rechtspraak volgt dat de bestuursrechter een bij hem ingediend beroep alleen inhoudelijk mag beoordelen, als het doel dat de indiener voor ogen staat met het beroep daadwerkelijk met de uitkomst kan worden bereikt en de uitkomst voor diegene ook feitelijk van betekenis is. Met andere woorden, de indiener van het beroep moet een actueel en reëel belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Als dat belang is vervallen, doet de bestuursrechter geen uitspraak uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan. [2] Daarnaast kan belang bestaan als de indiener van het beroep stelt schade te hebben geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming en tot op zekere hoogte aannemelijk maakt dat de gestelde schade daadwerkelijk als gevolg van deze bestuurlijke besluitvorming is geleden. [3]
4.3.
In de redenen om het beroep te handhaven ziet de rechtbank geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit II. Met het bestreden besluit I, waarbij de paspoorten alsnog zijn toegekend, is de onrechtmatigheid van het besluit van
17 augustus 2023 gegeven. Een inhoudelijk oordeel voor een eventuele schadevergoedingsprocedure is dan ook niet nodig. Verder is ook niet gebleken van een ander belang bij de beoordeling van het bestreden besluit II. De verwijzing naar een mogelijke toekomstige civiele schadevergoedingsprocedure is daarvoor onvoldoende. Daarom is het beroep niet van rechtswege mede gericht tegen het bestreden besluit II.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep van eiser voor zover gericht tegen het bestreden besluit I is
niet-ontvankelijk. Verder is het beroep van eiser niet van rechtswege mede gericht tegen het bestreden besluit II. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk.
5.1.
Omdat de minister het bestreden besluit I heeft ingetrokken tijdens de beroepsprocedure en hiermee aan het beroep van eiser tegemoet is gekomen, ziet de rechtbank aanleiding om de minister op te dragen om het griffierecht van eiser te vergoeden. Daarbij krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet ook deze vergoeding betalen. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht bedraagt deze vergoeding € 1.814. De gemachtigde van eiser heeft namelijk een beroepschrift ingediend en deelgenomen aan de zitting. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 187 aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, rechter, in aanwezigheid van
mr.L. Janssen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4241.
3.ABRvS 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:497.