ECLI:NL:RBGEL:2025:547

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
ARN 23/6339
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van maatwerkvoorschriften voor geluid in relatie tot een horeca-inrichting en de status van een woning

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiseres, een B.V. die een hotel en restaurant exploiteert, tegen het opleggen van maatwerkvoorschriften voor geluid door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oost Gelre beoordeeld. Eiseres is het niet eens met het besluit van 30 augustus 2023, waarin het college bij het eerdere besluit is gebleven om maatwerkvoorschriften op te leggen voor de horeca-inrichting Hotel Restaurant [naam 2] aan [locatie] te [plaats]. De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de maatwerkvoorschriften, die onder andere vereisen dat bij het ten gehore brengen van muziek gebruik moet worden gemaakt van een geluidbegrenzer, rechtmatig zijn opgelegd. Eiseres stelt dat de woning die zij heeft gerealiseerd een bedrijfswoning is en daarom geen bescherming behoeft, maar de rechtbank oordeelt dat de woning niet als zodanig kan worden gekwalificeerd. De feitelijke gebruiksstatus van de woning is bepalend, en de rechtbank stelt vast dat de woning en de horeca-inrichting afzonderlijke adressen en toegangen hebben, wat erop wijst dat de woning niet noodzakelijk is voor de exploitatie van de horeca-inrichting.

De rechtbank oordeelt verder dat het college in redelijkheid de maatwerkvoorschriften heeft kunnen opleggen, gezien de overschrijding van de geluidsnormen zoals vastgesteld in het Activiteitenbesluit. De beroepsgrond van eiseres dat er geen klachten zijn van bewoners wordt verworpen, aangezien dit niet afdoet aan de noodzaak van de maatwerkvoorschriften. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/6339

uitspraak van de enkelvoudige kamer

in de zaak tussen

[B.V.] . uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oost Gelre

(gemachtigde: [naam 1] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het opleggen van maatwerkvoorschriften voor het aspect geluid voor Hotel Restaurant [naam 2] aan [locatie] te [plaats] .
1.1.
Met het bestreden besluit van 30 augustus 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven. Eiseres is het niet eens met dit besluit en heeft hiertegen beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van eiseres, en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het besluit tot het opleggen van maatwerkvoorschriften voor het aspect geluid voor de horeca-inrichting Hotel Restaurant [naam 2] aan [locatie] (hierna: de horeca-inrichting) te [plaats] . In de voorschriften is, kortgezegd, bepaald dat als in de horeca-inrichting muziek ten gehore wordt gebracht gebruik moet worden gemaakt van een geluidbegrenzer. De rechtbank beoordeelt het besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres exploiteert sinds 2017 op [locatie] , te [plaats] een hotel, restaurant, grand café, alsmede een evenementenlocatie voor zakelijke bijeenkomsten en feesten onder de naam ‘ [naam 2] ’. Eiseres is tevens eigenaar van het daar tegenovergelegen gebouw aan de [plaats] . Op 30 juni 2022 heeft het college aan eiseres een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van een woning in dit pand. [1] Tot die tijd was het gebouw in gebruik als kantoorpand. Ten behoeve van de omgevingsvergunning heeft eiseres een akoestisch onderzoek laten uitvoeren door [bedrijf] . Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek is in de omgevingsvergunning het voorschrift opgenomen dat de nieuw te realiseren woning niet in gebruik mag worden genomen voordat maatwerkvoorschriften voor geluid ten behoeve van de horeca-inrichting zijn vastgesteld, in werking zijn en zijn uitgevoerd. Tegen dit voorschrift in de omgevingsvergunning heeft eiseres geen beroep ingesteld.
5. Bij besluit van 12 juli 2022 heeft het college aan de horeca-inrichting op basis van artikel 2.20, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) drie maatwerkvoorschriften opgelegd (hierna: de maatwerkvoorschriften). Te weten:
1. Indien muziek ten gehore wordt gebracht in de inrichting moet gebruik worden gemaakt van een geluidbegrenzer.
2. De geluidbegrenzer moet zodanig door of namens de inrichtinghouder zijn afgesteld, dat het geluidvermogen van de luidsprekers in de betreffende ruimte(n) niet meer bedraagt dan 81 dB(A) in de dagperiode (07.00-19.00 uur), 76 dB(A) in de avondperiode (19.00-23.00 uur) en 71 dB(A) in de nachtperiode (23.00-07.00 uur).
3. De voorschriften 1 en 2 zijn niet van toepassing op incidentele en collectieve festiviteiten binnen de inrichting, waarvoor op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening een afzonderlijke ontheffing is verleend, zoals bedoeld in artikel 2.21 van het Activiteitenbesluit.
6. Eiseres is het niet eens met dit besluit en heeft hiertegen bezwaar aangetekend. Met het besluit van 30 augustus 2023 is het college bij dit besluit gebleven, waarna eiseres beroep heeft ingesteld.
Is de woning een dienst- of bedrijfswoning?
7. Eiseres voert aan dat de woning een bedrijfswoning is en daarmee geen bescherming toekomt. Eiseres heeft in bezwaar een aantal documenten overgelegd, waaronder arbeidsovereenkomsten en een huurovereenkomst winkelruimte en woning waaruit, volgens eiseres, volgt dat de woning onderdeel uitmaakt van de inrichting. Eiseres voert verder nog aan dat zij diverse malen bij het college heeft verzocht om de planologische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie, maar dat tot op heden het college hierop niet inhoudelijk heeft gereageerd.
7.1.
Op grond van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in een gevoelig gebouw niet meer bedragen dan 50 dB(A) in de periode tussen 07:00 en 19:00 uur, 45 dB(A) in de periode tussen 19:00 en 23:00 uur en 40 dB(A) in de periode tussen 23:00 uur en 07:00 uur.
In artikel 2.17a, zesde lid, van het Activiteitenbesluit staat dat voor inrichtingen waarop tot 1 januari 2008 het Besluit horeca, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer, het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer of het Besluit woon- en verblijfgebouwen milieubeheer van toepassing was, zijn de waarden uit artikel 2.17 niet van toepassing op de gevel van onderscheidenlijk in een dienst- of bedrijfswoning dan wel een woning die deel uitmaakt van een inrichting.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat de begrippen ‘dienstwoning’ en ‘bedrijfswoning’ in het Activiteitenbesluit niet zijn gedefinieerd. In de Nota van toelichting bij het Activiteitenbesluit staat dat met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit niet is beoogd geluidsbescherming te bieden aan dienst- of bedrijfswoningen die onder het Besluit horeca-inrichtingen geen geluidsbescherming genoten. [2] Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld is bij de vraag of het gaat om een burgerwoning dan wel een dienst- of bedrijfswoning in dit opzicht niet de planologische status van het object doorslaggevend, maar het feitelijk gebruik dat hiervan wordt gemaakt. [3] Dit betekent dat het feitelijk gebruik van de nieuw te realiseren woning van eiseres bepalend is voor het antwoord op de vraag of deze als dienst- of bedrijfswoning kwalificeert.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een dienst- of bedrijfswoning. Dit betekent dat de geluidswaarden van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit op de woning van toepassing zijn. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier volgt dat de nieuw te realiseren woning en de inrichting beiden over een apart adres (straat en huisnummer) beschikken, ook hebben ze afzonderlijke toegangen. Verder is niet gebleken dat bewoning door de door eiseres genoemde personen van belang is voor een goede exploitatie van de inrichting. De enkele omstandigheid dat deze personen in dienst zijn bij de exploitatie van eiseres, al dan niet in de hoedanigheid van beheerder/toezichthouder en het gegeven dat de huurovereenkomst eindigt als de functie eindigt, is daartoe onvoldoende. Deze documenten zeggen hooguit iets over de (arbeids-)relatie tussen de betrokken personen en eiseres. Zij tonen niet aan dat bewoning noodzakelijk is voor een goede exploitatie. De overgelegde huurcontracten tonen dit evenmin aan. De beroepsgrond slaagt niet.
Dat het college nog niet heeft gereageerd op het verzoek van eiseres om een planologische wijziging door te voeren waarbij de woning planologisch de bestemming ‘bedrijfswoning’ krijgt, maakt, gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor onder 7.2 heeft overwogen, dan ook geen verschil.
Heeft het college de maatwerkvoorschriften in redelijkheid kunnen opleggen?
8. Eiseres voert aan dat de maatwerkvoorschriften ten onrechte aan haar zijn opgelegd omdat er geen klachten zijn van de bewoners van de woning aan de Beenengang
8.1.
Op grond van artikel 2.20, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit kan het bevoegde gezag bij maatwerkvoorschriften bepalen welke technische voorzieningen in de inrichting worden aangebracht en welke gedragsregels in acht moeten worden genomen om aan geldende geluidsnormen te voldoen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft het college hierbij beleidsruimte. Dat betekent dat het college bepaalt of hij van zijn bevoegdheid om maatwerkvoorschriften op te leggen gebruik maakt of niet. Als wordt besloten tot het stellen van maatwerkvoorschriften, heeft het college verder een zekere beoordelingsruimte bij het vaststellen van wat nodig is ter bescherming van het milieu. [4]
8.2.
De rechtbank stelt voorop dat het rapport van [bedrijf] in opdracht van eiseres is opgesteld ten behoeve van de beoogde wijziging van het gebruik van het pand van ‘kantoor’ naar ‘wonen’. Het beoordelingskader hiervoor is ‘een goede ruimtelijke ordening’. Dit toetsingskader is breder dan het toetsingskader voor het stellen van maatwerkvoorschriften. Daarvoor geldt het Activiteitenbesluit. Hierin zijn in artikel 2.17 grenswaarden opgenomen met betrekking tot geluid.
8.3.
Uit het rapport van [bedrijf] volgt dat in overleg met eiseres een gewenste representatieve bedrijfssituatie van de exploitatie is vastgesteld. In de conclusie is opgenomen: ‘Uit de berekeningen volgt dat in de representatieve bedrijfssituatie het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau de richtwaarde uit de VNG-publicatie en de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit en het geluidbeleid van de gemeente Oost Gelre overschrijdt. In de maatgevende nachtperiode bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau 52 dB(A). De gemeente Oost Gelre houdt vast aan de grenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde (40 in de nachtperiode) uit het beleid’
8.4.
De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid de maatwerkvoorschriften heeft kunnen opleggen aan eiseres. Zoals hiervoor overwogen, volgt uit het rapport van [bedrijf] dat in de representatieve bedrijfssituatie het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit bij de nieuw te realiseren woning wordt overschreden. Dit geldt zowel voor de dag- als de avond- en nachtperiode. Uit het onderzoek van [bedrijf] volgt verder dat het niet mogelijk is dit met relatief eenvoudige bouwkundige maatregelen in de horeca-inrichting te voorkomen. Gelet op de overschrijding van de geluidsnormen heeft het college in redelijkheid de maatwerkvoorschriften kunnen opleggen. De beroepsgrond slaagt niet.
De omstandigheid dat geen klachten zijn ingediend maakt niet dat het college niet in redelijkheid de maatwerkvoorschriften heeft kunnen vaststellen.
Is het bestreden besluit zorgvuldig tot stand gekomen?
9. Eiseres voert aan dat het college niet in overleg is getreden met haar terwijl dit wel was afgesproken. Daarnaast heeft de bezwaarschriftenprocedure veel te lang geduurd en heeft een hoorzitting midden in de zomer plaatsgevonden.
9.1.
De rechtbank is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig is voorbereid door het college. De enkele omstandigheid dat het college niet in overleg is getreden met eiseres, terwijl dat wel is afgesproken, is daarvoor onvoldoende. Dat de bezwaarschriftenprocedure lang heeft geduurd en dat de hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie midden in de zomer heeft plaatsgevonden, maakt eveneens niet dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. Weliswaar kan een lange duur van de bezwaarschriftenprocedure mogelijk leiden tot (immateriële) schadevergoeding, maar eiseres heeft daartoe onvoldoende gesteld en bovendien daartoe ook geen verzoek gedaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
10. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het college de maatwerkvoorschriften in redelijkheid aan eiseres heeft kunnen opleggen. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. B.C.M. van Riel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2 Wabo in samenhang met artikel 4, onder 9, van bijlage II behorende bij het Bor.
2.Stb. 2007, 415, pag. 294-295.
3.Zie hiervoor de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2235.
4.Zie hiervoor bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 8 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO6612.