ECLI:NL:RBGEL:2025:5424

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
AWB - 23_585 en 25_2953
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking last onder dwangsom en verlenging begunstigingstermijn in geschil tussen omwonenden en geitenhouderij

Deze uitspraak betreft een last onder dwangsom die op verzoek van omwonenden is opgelegd aan een geitenhouderij, de verlenging van de begunstigingstermijn van deze last en de uiteindelijke intrekking van de last onder dwangsom. De geitenhouderij heeft haar beroep tegen de last onder dwangsom ingetrokken nadat het college de last heeft ingetrokken. Tegen de intrekking van de last is van rechtswege een beroep van omwonenden ontstaan, dat het zaaknummer 25/2953 heeft gekregen. De omwonenden zijn het niet eens met de verlenging van de begunstigingstermijn (zaaknummer 23/585). De rechtbank oordeelt dat het beroep van de omwonenden tegen de verlenging van de begunstigingstermijn niet-ontvankelijk is, omdat zij daar geen procesbelang meer bij hebben. Het beroep van de omwonenden is ongegrond voor zover dat is gericht tegen de intrekking van de last onder dwangsom. De rechtbank legt uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De rechtbank heeft de omwonenden op 11 oktober 2024 gevraagd om hun procesbelang nader te onderbouwen, maar zij hebben niet voldoende bewijs geleverd dat zij schade hebben geleden door de intrekking van de last onder dwangsom. De rechtbank concludeert dat de omwonenden geen procesbelang meer hebben bij de beoordeling van het besluit tot verlenging van de begunstigingstermijn. Het beroep is daarom in zoverre niet-ontvankelijk. De rechtbank beslist dat de omwonenden het door hen betaalde griffierecht voor de ten onrechte aangemaakte zaak 23/585 terugkrijgen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 23/585 en 25/2953

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaken tussen

[omwonende 1] , uit [plaats 1]

[omwonende 2] ,uit [plaats 1] en
[omwonende 3] ,uit [plaats 2] , de omwonenden
(gemachtigde: mr. B. Oudenaarden)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard, het college
(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[derde-partij]uit [plaats 2] , de geitenhouderij
(gemachtigde: mr. J.T.A.M. van Mierlo)

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een last onder dwangsom die op verzoek van de omwonenden is opgelegd aan de geitenhouderij, de verlenging van de begunstigingstermijn van deze last en de uiteindelijke intrekking van de last onder dwangsom.
1.1.
De geitenhouderij heeft haar beroep tegen de last onder dwangsom (22/5173) ingetrokken nadat het college de last heeft ingetrokken. Tegen de intrekking van de last is van rechtswege een beroep van omwonenden ontstaan. [1] Dat beroep van rechtswege heeft om administratieve redenen zaaknummer 25/2953 gekregen. Verder zijn de omwonenden het niet eens met de verlenging van de begunstigingstermijn (23/585).
1.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep van de omwonenden voor zover dat is gericht tegen de verlenging van de begunstigingstermijn niet-ontvankelijk is, omdat zij daar geen procesbelang meer bij hebben. Het beroep van de omwonenden is ongegrond voor zover dat is gericht tegen de intrekking van de last onder dwangsom. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2.1.
Het college heeft op verzoek van de omwonenden een last onder dwangsom opgelegd aan de geitenhouderij. Met het besluit op bezwaar van 11 oktober 2022 is het college bij dat besluit gebleven. De geitenhouderij heeft daartegen beroep ingesteld en tijdens het beroep heeft het college de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom verlengd in afwachting van een te verlenen vergunning. De omwonenden komen op tegen de verlenging van de begunstigingstermijn.
2.2.
Daarna is hangende de beroepen, op 13 maart 2024, het besluit over de last onder dwangsom ingetrokken in verband met een inmiddels verleende omgevingsvergunning. [2] Er is van rechtswege een beroep van de omwonenden tegen de intrekking van de last onder dwangsom ontstaan. [3] De rechtbank heeft de omwonenden op 25 maart 2024 in de gelegenheid gesteld om gronden in te dienen tegen de intrekking van de last onder dwangsom. De omwonenden hebben hier op 18 april 2024 op gereageerd, maar hebben daarbij alleen beroepsgronden gericht tegen de verlenging van de begunstigingstermijn.
2.3.
Vervolgens heeft de rechtbank de omwonenden op 11 oktober 2024 gevraagd om hun procesbelang nader te onderbouwen. De omwonenden hebben daar op 31 oktober 2024 gereageerd.
2.4.
De rechtbank heeft de zaken op 2 juni 2025 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: omwonende [omwonende 2] en de gemachtigde, namens de geitenhouderij de heer [persoon A] en gemachtigde, en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Ten onrechte twee zaken aangemaakt
3. De rechtbank stelt vast dat zij ten onrechte twee aparte zaken heeft aangemaakt voor het beroep tegen de last onder dwangsom en het besluit tot verlenging van de begunstigingstermijn. Een besluit tot verlenging van een begunstigingstermijn van een last waartegen beroep loopt, hoort namelijk thuis in de zaak over die last onder dwangsom. [4] Dat was in dit geval dus in zaak 22/5173 en in 25/2953. Dat betekent dat de omwonenden hun griffierecht dat zij hebben betaald voor de zaak 23/585 terugkrijgen.
Ontvankelijkheid van omwonende [omwonende 1]
4. Ter zitting heeft de gemachtigde van de geitenhouderij vraagtekens gezet bij de ontvankelijkheid van omwonende [omwonende 1] omdat zijn woning op een afstand van hemelsbreed meer dan één kilometer van de geitenhouderij ligt. Tussen partijen staat vast dat uit de VGO-rapporten [5] volgt dat het extra risico op een longontsteking groter is voor mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen. Daargelaten of uit de VGO-rapporten volgt dat het risico op een longontsteking toeneemt als meer geiten worden gehouden, geldt dat omwonende [omwonende 1] binnen 2 kilometer van de geitenhouderij woont. De rechtbank is van oordeel dat hij gelet hierop belanghebbende is bij dit besluit tot verlenging van de begunstigingstermijn van handhaving tegen de geitenhouderij nu hij hierdoor gevolgen van enige betekenis kan ondervinden.
De intrekking van de last onder dwangsom
5. Hoewel het beroep van de geitenhouderij tegen de inmiddels ingetrokken last onder dwangsom is ingetrokken, rest het beroep van de omwonenden voor zover dat van rechtswege is ontstaan tegen de intrekking van de last onder dwangsom. [6] Maar, de omwonenden hebben geen gronden aangevoerd tegen de intrekking van de last onder dwangsom, terwijl de rechtbank hen daar wel om heeft gevraagd.
5.1.
De gemachtigde van de omwonenden heeft voor het eerst op de zitting in de slotopmerkingen nog gronden aangevoerd tegen de intrekking van de last onder dwangsom. Zo heeft hij aangevoerd dat intrekking van de last onder dwangsom niet kon, omdat ook na de inmiddels verleende vergunning nog steeds sprake zou zijn van een overtreding en dat omwonenden erop mochten vertrouwen dat de handhavingsprocedure en vergunningenprocedure los van elkaar zouden staan. De rechtbank laat deze gronden buiten beschouwing wegens strijd met de goede procesorde. Het is namelijk niet gebleken dat de advocaat deze beroepsgronden niet eerder naar voren heeft kunnen brengen, zeker nu de rechtbank hem al op 25 maart 2024 om gronden heeft gevraagd over de intrekking van de last onder dwangsom en de rechtbank hem ook ruim vóór de zitting (op 31 maart 2025) heeft bevestigd dat het beroep van de omwonenden van rechtswege is gericht tegen de intrekking van de last onder dwangsom.
5.2.
Voor zover de advocaat van de omwonenden op de zitting heeft gesteld dat geen sprake is van nieuwe gronden nu hij in reactie op het college al vaker heeft geschreven dat er geen sprake was van zicht op legalisatie, volgt de rechtbank dat niet omdat dat standpunt was gericht tegen het handhavingsbesluit en niet tegen de intrekking van het handhavingsbesluit.
5.3.
De rechtbank concludeert dat het beroep van de omwonenden daarom ongegrond is.
Geen procesbelang meer bij verlenging begunstigingstermijn
6. De rechtbank moet zelf beoordelen of de omwonenden nog procesbelang hebben bij hun beroep voor zover dat is gericht tegen de verlenging van de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom nu de last is ingetrokken. Procesbelang is het belang dat een eiser heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat eiser voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor eiser van feitelijke betekenis is. [7]
6.1.
De rechtbank heeft de omwonenden in een brief van 11 oktober 2024 gevraagd om hun procesbelang te onderbouwen. In die brief staat:
In uw brief van 18 april 2024 heeft u aangegeven dat u het namens uw cliënten ingestelde beroep wil handhaven. U geeft aan dat uw cliënten nog belang hebben bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit tot opschorting van de last onder dwangsom omdat uw cliënten hierdoor extra (gezondheids)schade hebben geleden. Op grond van vaste rechtspraak moet iemand tot op zekere hoogte aannemelijk maken dat hij schade heeft geleden als gevolg van het besluit waartegen het beroep is gericht (o.a. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3394).
Om te beoordelen of uw cliënten nog procesbelang hebben bij dit beroep vraagt de rechtbank u de door uw cliënten geleden extra (gezondheids)schade tot op zekere hoogte aannemelijk te maken.
6.2.
De omwonenden hebben hier zo op gereageerd:
In mijn brief van 18 april 2024 ging ik al in op het belang van mijn cliënten bij deze beroepsprocedure. Zoals u ook aangeeft in uw brief van 11 oktober jl. gaat het hen met name om de aantasting van hun gezondheid, omdat zij allen direct omwonenden zijn van de geitenhouderij (…).
Zoals bekend spelen er meerdere procedures over de (beoogde) uitbreiding van deze geitenhouderij. Verweerder, het college van B&W van Lingewaard, heeft op 14 november 2023 (wederom) omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van de geitenhouderij, wat de factor neerkomt op uitbreiding van het aantal te houden geiten. Cliënten zijn vanwege hun gezondheidsbelang fel gekant tegen deze uitbreiding. Om die reden is bij brief van 22 februari 2024 (inhoudelijk) beroep ingesteld bij uw rechtbank. Aan deze procedure is het zaaknummer ARN 24/469 toegekend. Het beroepschrift van 22 februari 2024 wordt (zonder bijlagen) als bijlage met deze brief meegezonden.Cliënten gaan ervan uit dat ook uit dit beroepschrift blijkt welk gezondheidsbelang zij hebben bij het voeren van deze procedures. Vanzelfsprekend zouden zij zich bij voorkeur met andere zaken bezighouden, maar vanwege het feit dat de ondernemer blijft volharden in de wens de geitenhouderij uit te breiden en de almaar voortdurende facilitering van die wens door verweerder zien cliënten geen andere mogelijkheid dan zich te blijven verweren tegen de besluiten die steeds worden genomen.
Centraal in de procedures die lopen en hebben gelopen staat het aangetoonde verband tussen het wonen in de nabijheid van geitenhouderijen en de verhoogde kans op aandoeningen als longontstekingen. Dit verband blijkt onder meer uit de zogeheten VGO-studies (cliënten verwijzen in dit kader ook naar het recent verschenen proefschrift van [persoon B] : ‘Community-acquired pneumonia and proximity to poultry and goat farming in the Netherlands: the evidence and potential causal leads’ dat op 26 november a.s. bij de Universiteit Utrecht zal worden verdedigd). Het verband tussen (besluiten omtrent wijziging en uitbreiding van) geitenhouderijen en het gezondheidsbelang is daarmee volgens cliënten gegeven.
De voorliggende procedure gaat over de vraag of verweerder terecht gedurende een periode van meer dan een jaar heeft afgezien van handhavend optreden tegen een illegale situatie. Als gevolg van het besluit tot opschorting van de begunstigingstermijn heeft de ondernemer feitelijk honderden extra geiten mogen houden dan op dat moment vergund.Ook in die periode zijn meerdere omwonenden geconfronteerd met klachten die verband houden met aantasting van de luchtwegen, kortademigheid en andere klachten die naar hun overtuiging verband houden met de geitenhouderij en de uitbreiding van het aantal geiten, waartegen niet handhavend is opgetreden. Met veel van die klachten zijn omwonenden ook naar de (huis)arts gegaan en als dat echt nodig is, kan vertrouwelijk medische informatie aan uw rechtbank worden toegezonden.
Als uw rechtbank zou oordelen dat het besluit tot verlenging van de begunstigingstermijn niet rechtmatig is, dan overwegen cliënten een schadeclaim wegens gezondheidsschade in te dienen.
6.3.
In aanvulling hierop heeft omwonende [omwonende 2] op de zitting verklaard dat hij en zijn vrouw drie jaar geleden een longontsteking hebben gehad. De andere omwonenden waren niet aanwezig om hierover op de zitting te kunnen verklaren.
6.4.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep onder meer bestaan als wordt gesteld dat schade is geleden door de betrokken bestuurlijke besluitvorming. [8] Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat schade is geleden én dat die schade is geleden als gevolg van het besluit. [9]
6.5.
De rechtbank begrijpt dat de omwonenden van de geitenhouderij zich vanwege de verschenen studies (de VGO-rapporten en het hiervoor genoemde proefschrift) zorgen maken over de gevolgen van de aanwezigheid van de geiten op hun gezondheid. Zo blijkt bijvoorbeeld uit de VGO-rapporten, samengevat en voor zover hier van belang, dat mensen die rond geitenhouderijen wonen vaker longontsteking krijgen dan mensen die rond andere veehouderijen wonen en mensen die niet bij een veehouderij in de buurt wonen.
Dat uit deze studies volgt dat dit risico in algemene zin bestaat, is echter nog geen onderbouwing van de stelling dat de omwonenden gezondheidsschade lijden en dat dit het gevolg is van het besluit tot verlenging van de begunstigingstermijn. Daarvoor moeten zij immers tot op zekere hoogte aannemelijk maken dat zij zulke gezondheidsschade hebben geleden en dat dit komt door het besluit waarmee de begunstigingstermijn is verlengd.
6.6.
De rechtbank is van oordeel dat de omwonenden niet tot op zekere hoogte aannemelijk hebben gemaakt dat zij gezondheidsschade hebben geleden als gevolg van het besluit tot verlenging van de begunstigingstermijn.
Hiervoor is het niet voldoende om in algemene zin op het bestaan van het in studies beschreven risico te wijzen of, zonder het leveren van een begin van bewijs, in het algemeen te stellen dat meerdere omwonenden klachten hebben (gehad). Dat een zekere mate risico op gezondheidsschade bestaat, staat los van de vraag of dit risico zich ook heeft verwezenlijkt. Zeker nu de rechtbank vóór de zitting aan de advocaat van de omwonenden heeft gevraagd om precies op dit punt het procesbelang te onderbouwen, mocht van hen verwacht worden dat zij specifieker (en eventueel met bewijzen, bijvoorbeeld doktersverklaringen) zouden onderbouwen welke klachten zij hadden, in welke periode dat was en dat de klachten voortkwamen uit omstandigheden veroorzaakt door de verlenging van de begunstigingstermijn.
6.7.
De rechtbank heeft op zichzelf geen reden om te twijfelen aan de mededeling van omwonende [omwonende 2] dat hij en zijn vrouw drie jaar geleden een longontsteking hebben gehad, maar ook dat maakt niet dat tot op zekere hoogte aannemelijk is geworden dat zij gezondheidsschade hebben geleden door het besluit tot verlenging van de begunstigingstermijn. De rechtbank vindt daarbij van belang dat ook zonder het verlengingsbesluit een grote hoeveelheid geiten op het perceel van de geitenhouderij aanwezig mocht zijn en dat dus onduidelijk is of de longontstekingen, als die al verband houden met de aanwezigheid van de geiten van de geitenhouderij, een gevolg zijn van het verlengingsbesluit ten aanzien van de dwangsom over de teveel aanwezige geiten of van de legaal aanwezige geiten. De rechtbank beseft dat het voor de omwonenden misschien niet eenvoudig is om dit tot op zekere hoogte aannemelijk te maken, maar dat doet er niet aan af dat die voorwaarde wel wordt gesteld om procesbelang te kunnen aannemen. Dat wat nu is aangevoerd acht de rechtbank onvoldoende.
6.8.
De rechtbank concludeert dat de omwonenden geen procesbelang meer hebben bij de beoordeling van het besluit tot verlenging van de begunstigingstermijn. Het beroep is daarom in zoverre niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep voor zover dat is gericht tegen de intrekking van de last onder dwangsom is ongegrond. Het beroep voor zover dat is gericht tegen de verlenging van de begunstigingstermijn is niet-ontvankelijk. De omwonenden krijgen wel het door hun betaalde griffierecht voor ten onrechte aangemaakte zaak 23/585 terug. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen de intrekking van de last onder dwangsom ongegrond;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen de verlenging van de begunstigingstermijn niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat de griffier van de rechtbank aan de omwonenden het door hen betaalde griffierecht van € 184,00 voor de zaak 23/585 terugstort, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de griffier aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, voorzitter, en mr. M.J.M. Verhoeven en mr. I.S. Termaat, leden, in aanwezigheid van mr. K.M. van Leeuwen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3508.
2.Tegen de omgevingsvergunning liepen meerdere beroepen bij de rechtbank met zaaknummers 24/400, 24/439 en 24/469 maar die zijn doorgestuurd naar de Afdeling omdat de vergunning is verleend na een eerdere rechtbankuitspraak waartegen hoger beroep loopt (zaaknummer 202200348/1/R4).
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3508.
4.Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2292.
5.De rapporten van het RIVM die volgden uit het onderzoeksprogramma “Veehouderij en Gezondheid Omwonenden” (hierna: VGO-rapporten).
6.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3508.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:120, r.o. 4.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2282.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1630.