ECLI:NL:RBGEL:2025:5225

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
ARN 24/3131
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de beslissing op bezwaar inzake omgevingsvergunning voor het splitsen van een bovenwoning in drie appartementen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eisers tegen de beslissing op bezwaar van 3 april 2024, waarbij het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het splitsen van een bovenwoning in drie appartementen in stand is gelaten. De eisers, die een bloemenwinkel exploiteren in het pand, vrezen dat hun huurgenot van de buitenruimte onaanvaardbaar wordt aangetast door de wijziging. De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van de eisers, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland, en de vergunninghouder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de aanvraag van de vergunninghouder in overeenstemming is met het bestemmingsplan en het facetplan, en dat er geen andere weigeringsgronden zijn. De rechtbank stelt vast dat het college gehouden was om de omgevingsvergunning te verlenen, en dat de belangen van de eisers niet onder de weigeringsgronden vallen die in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn opgesomd. De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond van eisers niet slaagt en dat het college terecht het verzoek tot vergoeding van proceskosten in bezwaar heeft afgewezen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing op bezwaar in stand blijft. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van hun proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter A.L.M. Steinebach-de Wit, in aanwezigheid van griffier J. Poutsma, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/3131

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen
[eiser 1] en [eiser 2], handelend onder de naam [naam] uit [plaats], eisers
(gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland, het college
(gemachtigde: [naam gemachtigde]).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [plaats], vergunninghouder
(gemachtigde: mr. E.T. de Jong).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de beslissing op bezwaar van 3 april 2024 waarbij het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het splitsen van een bovenwoning in drie appartementen in stand is gelaten.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college, [persoon A] namens vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder.

Totstandkoming van het besluit

1. Vergunninghouder is eigenaar van het pand aan de [locatie] in [plaats] (het pand). Eisers huren zowel de begane grond van het pand als de buitenruimte behorend bij het pand en exploiteren daar hun bloemisterij ‘[naam]’. De eerste verdieping van het pand bestaat uit één bovenwoning. De vergunninghouder heeft op 21 juni 2023 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het wijzigen van de bovenwoning in drie appartementen.
1.1.
Het pand is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan ‘Centrum [plaats] 2010’ (het bestemmingsplan) en heeft de bestemming ‘Centrum’. Verder is het pand gelegen binnen de grenzen van het ‘facetplan parkeren’ (het facetplan).
1.2.
Het college heeft op 24 oktober 2023 een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘bouwen’ (het primaire besluit) op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). [1]
1.3.
In de beslissing op bezwaar van 3 april 2024 (beslissing op bezwaar) heeft het college het besluit van 24 oktober 2023 in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep tegen de beslissing op bezwaar aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Belangen van eisers onvoldoende meegewogen?
4. Eisers voeren aan dat het college in de beslissing op bezwaar onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen. Eisers stellen dat door de beslissing op bezwaar hun huurgenot van de buitenruimte van het pand onaanvaardbaar wordt aangetast. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers medegedeeld dat eisers praktische gevolgen vrezen voor hun bedrijfsvoering. Op de tekening behorend bij de omgevingsvergunning zijn namelijk twee parkeerplaatsen ingetekend in de buitenruimte van het pand. Verder betwijfelen eisers of de toegang tot de bestaande parkeerplaatsen aan de achterzijde van het pand voldoende bereikbaar blijft na de wijziging van de eerste verdieping van het pand. In de huurovereenkomst tussen eisers en de vergunninghouder is namelijk opgenomen dat eisers de entree naar de eerste verdieping van het pand vrij dienen te houden.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat de aanvraag van vergunninghouder in overeenstemming is met het bestemmingsplan en het facetplan en dat zich geen andere weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo voordoet. Dit wordt door eisers ook niet betwist. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college gehouden was om de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo te verlenen. De stelling van eisers dat de wijziging van de bovenwoning in drie appartementen het huurgenot van de buitenruimte van het pand vermindert, doet daar niet aan af. Het belang van huurgenot valt namelijk niet onder de weigeringsgronden die limitatief in artikel 2.10 van de Wabo zijn opgesomd, zodat het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning hier geen rekening mee heeft kunnen en mogen houden. [2] Aan de vraag of sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering komt de rechtbank, gelet op het limitatieve stelsel van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo, niet toe. [3]
4.2.
Het is in dit geval aan de burgerlijke rechter om te beoordelen of de vergunninghouder met het wijzigen van de bovenwoning in drie appartementen de privaatrechtelijke belangen van eisers schendt (een vermindering van het huurgenot).
4.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
Had het college de proceskosten in bezwaar moeten vergoeden?
5. Eisers voeren aan dat het college de proceskosten in bezwaar moet vergoeden omdat in de beslissing op bezwaar het primaire besluit is aangevuld met nadere rapporten en verdere onderbouwing.
5.1.
Op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vindt op grondslag van het bezwaar een heroverweging van het bestreden besluit plaats en herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit voor zover die heroverweging daartoe aanleiding geeft. Op grond van 7:15, tweede lid, van de Awb komen de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar voor vergoeding in aanmerking voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. [4]
5.2.
In het primaire besluit heeft het college de omgevingsvergunning verleend. De verlening van de omgevingsvergunning is in de beslissing op bezwaar in stand gelaten. Het college heeft alleen de motivering van het primaire besluit aangevuld en een advies van een verkeerskundige toegevoegd. Bij een verbetering van de motivering is geen sprake van een herroeping in de zin van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. Het voorgaande leidt ertoe dat het primaire besluit niet is herroepen vanwege een aan het college te wijten onrechtmatigheid. Het college heeft dan ook terecht het verzoek tot vergoeding van de kosten in bezwaar afgewezen. [5]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de beslissing op bezwaar in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van J. Poutsma, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1981, r.o. 2.2.
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2393, r.o. 9.1.
4.Uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2023. ECLI:NL:RVS:2023:1258, r.o. 9.1.
5.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1258, r.o. 9.2.