ECLI:NL:RBGEL:2025:5054

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
AWB-24_7860
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Watervergunning voor afmeervoorzieningen en de afweging van private belangen

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 1 juli 2025, wordt een watervergunning behandeld die door het hoogheemraadschap is verleend aan de provincie Zuid-Holland voor het aanleggen van afmeervoorzieningen bij een brug. De eiser, een inwoner van de nabijgelegen plaats, is het niet eens met deze vergunning en heeft beroep ingesteld. Hij stelt dat de vergunning zijn private belangen schaadt, omdat de afmeervoorzieningen zijn toegang tot zijn zijwatergang blokkeren en zijn privacy aantasten. De rechtbank oordeelt dat de private belangen van de eiser niet kunnen leiden tot de weigering van de watervergunning, aangezien deze belangen niet in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de Waterwet. De rechtbank concludeert dat het hoogheemraadschap de vergunning terecht heeft verleend en dat het beroep van de eiser ongegrond is. De rechtbank wijst ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat het besluit van het hoogheemraadschap in stand blijft. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging, maar stelt dat private belangen niet kunnen prevaleren boven de publieke belangen die in de Waterwet zijn vastgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/7860

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1])
en

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, het hoogheemraadschap

(gemachtigden: mr. J.W. Schippers en [naam gemachtigde 2]).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
de provincie Zuid-Holland, de provincie
(gemachtigden: [naam gemachtigde 3], [naam gemachtigde 4] en [naam gemachtigde 5]).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een watervergunning die het hoogheemraadschap op 16 januari 2023 heeft verleend aan de provincie Zuid-Holland. Deze watervergunning ziet op het aanleggen van afmeervoorzieningen bij de [naam brug] in [plaats]. Eiser is het niet eens met deze watervergunning. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de watervergunning.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 15 september 2023 op het bezwaar van eiser is het hoogheemraadschap, met een aanvullende motivering, bij de watervergunning van 16 januari 2023 gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het hoogheemraadschap heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De provincie heeft ook schriftelijk gereageerd. Vervolgens heeft eiser zijn beroepschrift aangevuld. Het hoogheemraadschap en de provincie hebben schriftelijk op deze aanvulling gereageerd.
2.2.
Op 30 oktober 2024 heeft de rechtbank Midden-Nederland deze zaak verwezen naar de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank). De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, de gemachtigden van het hoogheemraadschap en de gemachtigden van de provincie.
2.3.
Eerder heeft het hoogheemraadschap op 17 november 2021 aan de provincie op basis van een andere vergunningaanvraag een vergelijkbare watervergunning aan de provincie verleend. Tegen die watervergunning loopt ook een beroep met zaaknummer 24/7853. Dit beroep is op 8 mei 2025 na deze zaak op dezelfde zitting behandeld. De rechtbank doet op dezelfde dag uitspraak op beide beroepen.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3.1.
Op 22 december 2022 heeft de provincie bij het hoogheemraadschap een watervergunning aangevraagd voor de nieuwbouw van recreatiewachtplaatsen, bestaande uit afmeerpalen met een gording, aan de west- en oostzijde van de [naam brug] in [plaats]. De wachtplaatsen zijn volgens de provincie noodzakelijk voor de veiligheid op de vaarweg, omdat er nu geen tijdelijke afmeerplek is voor boten die moeten wachten tot de brug open gaat. Het hoogheemraadschap heeft de watervergunning op 16 januari 2023 verleend.
3.2.
In het verleden is in 2021 een vergelijkbare watervergunning verleend op basis van een andere aanvraag. Omdat tegen deze vergunning ook beroep is ingesteld, staat deze nog niet in rechte vast. In de watervergunning uit 2023 staat dat de vergunning van 2021 zal worden ingetrokken zodra de vergunning uit 2023 onherroepelijk is. De watervergunning waar eiser tegen op komt verschilt van de watervergunning uit 2021 op de volgende punten:
  • de afstand tussen de oever en wachtplaats wordt 8 meter in plaats van 6 meter, waardoor met een sloep van gangbare afmetingen nog steeds de zijsloot tussen [locatie 1] en [locatie 2] zou kunnen worden bevaren;
  • de huidige wachtplaats aan zuidzijde blijft gehandhaafd voor beroepsvaart, zodat aan de noordzijde kan worden volstaan met een recreatiewachtplaats;
  • de palen van de recreatievaartwachtplaats worden dieper, waardoor deze minder zichtbaar zijn;
  • de bebording van de recreatievaartwachtplaats komt direct tegen de meerpaal aan in plaats van uitkragend naast de paal, zodat er minder zichthinder is;
  • de recreatievaartwachtplaats wordt 1,7 meter ingekort en daarmee compacter.
3.3.
Eiser is het niet eens met een watervergunning voor afmeervoorzieningen op deze plek. Eiser woont ten oosten van de [naam brug] aan de [locatie 1] in [plaats]. Hij wil niet dat er achter zijn huis een wachtplaats komt, omdat die zijn eigen zijwatergang blokkeert en dit leidt tot aantasting van zijn privacy en de waarde van zijn eigendom. Eiser is er het er vooral niet mee eens dat de wachtplaats achter zijn woning komt, terwijl er in het verleden een plan is geweest om de wachtplaats ter hoogte van [locatie 3] te maken en er ook nu nog andere locaties zijn om de wachtplaats te maken. Eiser vindt het niet eerlijk dat zijn belangen minder zwaar wegen dan de belangen van andere omwonenden die de wachtplaats nu niet achter hun huis krijgen. Bovendien is de nu gekozen plek niet in overeenstemming met het beleid van de provincie.
3.4.
De bezwarencommissie heeft het hoogheemraadschap op 17 augustus 2023 over het bezwaar van eiser geadviseerd. In dat advies overweegt de bezwarencommissie:
“(…)
Als wordt gekeken naar de nu vergunde situatie, dan sluiten de afmeervoorzieningen de watergang van bezwaarmaker feitelijk af. Namens bezwaarmaker is naar het oordeel van de commissie voldoende aannemelijk gemaakt dat bezwaarmaker de watergang al zeer geruime tijd gebruikt voor het aanmeren van boten en andere vormen van recreatie. Ook op de foto in dit advies is een boot in de watergang te zien, waarbij het nu onmogelijk is om met die boot weg te varen. De nu vergunde afmeervoorzieningen maken dit gebruik feitelijk onmogelijk. Ook de bereikbaarheid van de watergang voor een onderhoudsboot wordt bemoeilijk, dan wel onmogelijk gemaakt. Dat de afmeervoorzieningen op afstand uit de waterkant zijn geplaatst, maakt dit gezien de geringe waterdiepte aan de kant niet anders.
Het is de vraag of deze belangen te herleiden zijn tot het belang genoemd in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Waterwet. Hoewel de wetgever gezien de totstandkomingsgeschiedenis van de Waterwet het oog heeft gehad op maatschappelijke functies van watersystemen die daaraan worden toegekend in een water-/beheerplan, volgt uit inmiddels vaste jurisprudentie dat ook feitelijk aanwezige maatschappelijke functies van watersystemen een weigeringsgrond kunnen vormen (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 januari 2021, ECLl:NL:RVS:2021:58). Naar het oordeel van de commissie kwalificeert echter niet elke activiteit die feitelijk plaatsvindt in een watersysteem zich als maatschappelijke functie daarvan. Aansluitend bij de wetgever is de commissie van oordeel dat het steeds moet gaan om het gebruik dat de samenleving maakt van het watersysteem. Incidenteel, particulier of kleinschalig gebruik zal in de regel niet als een maatschappelijke functie gekwalificeerd kunnen worden (Kamerstukken II 2018/19, 33118, 118, bijlage 884930, p. 514-515).
Aangezien het betreffende gebruik waar bezwaarmaker op wijst naar het oordeel van de commissie niet kan worden aangemerkt als een maatschappelijke functie van het watersysteem (alleen bezwaarmaker zelf gebruikt de watergang; het is geen openbare plek voor het afmeren van vaartuigen), kan dit ook geen reden zijn voor het waterschap om de
gevraagde vergunning onverkort te weigeren.
(…)
Gelet op het bepaalde in artikel 3:4 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht is de commissie evenwel van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende inzichtelijk maakt hoe de belangen van bezwaarmaker zijn afgewogen tegen de andere rechtstreeks betrokken belangen.
De commissie begrijpt dat vanwege belangen van andere omwonenden reeds is gekozen tot verplaatsing van de afmeervoorzieningen (hetgeen heeft geleid tot het bestreden besluit).
Onvoldoende is gemotiveerd hoe de belangen van deze omwonenden zich verhouden tot die van bezwaarmaker en of er geen mogelijkheid is tot verplaatsing van de afmeervoor­ zieningen in westelijke of oostelijke richting, op een wijze die geen of minder inbreuk maakt op de belangen van bezwaarmaker.
Naar het oordeel van de commissie is het bezwaar op dit punt dan ook gegrond, omdat er geen volledige belangenafweging heeft plaatsgevonden.”
3.5.
De bezwarencommissie heeft het college vervolgens geadviseerd om:
“het bestreden besluit te voorzien van een aanvullende motivering waarom - gelet op alle betrokken belangen - geen andere locatie voor de afmeervoorzieningen mogelijk is, of anders dat besluit te herroepen.”
3.6.
Het college heeft de watervergunning in de beslissing op bezwaar in stand gelaten en daarbij op advies van de commissie een aanvullende belangenafweging en motivering gegeven. De afmeervoorzieningen zijn in april 2023 gerealiseerd.
Oud recht van toepassing4. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden, maar omdat de watervergunning voor 1 januari 2024 is aangevraagd, geldt in deze zaak nog het oude recht [1] .
Omvang geding: alleen besluit hoogheemraadschap
5.1.
In deze zaak gaat het over het besluit van het hoogheemraadschap om een watervergunning te verlenen aan de provincie. De rechtbank kan in deze procedure alleen oordelen over dit besluit van het hoogheemraadschap en daarbij geldt dat het hoogheemraadschap moet beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. [2]
5.2.
Eiser heeft verschillende gronden aangevoerd die niet over het besluit van het hoogheemraadschap gaan, maar vooral over het handelen van de aanvrager van die vergunning, de provincie. Zo zou de provincie jegens hem onrechtmatig hebben gehandeld en zou de provincie met de keuze voor de locatie van de wachtplaats haar eigen beleid [3] niet naleven, zou zij het vertrouwensbeginsel, het gelijkheidsbeginsel, het eigendomsrecht van eiser, het gewoonterecht en de beginselen van behoorlijk bestuur hebben geschonden en zou uit een andere procedure op grond van de Wet open overheid kunnen worden afgeleid dat de provincie niet correct zou hebben gehandeld. Ook verzoekt hij de rechtbank om de provincie te veroordelen tot verwijdering van de wachtplaats en tot vergoeding van zijn schade.
5.3.
De rechtbank begrijpt dat eiser het niet eens is met de procedure die aan de aanvraag van de vergunning door de provincie is voorafgegaan, maar zijn gronden die daarop zien vallen buiten de omvang van het geding omdat aan de rechtbank het besluit van het hoogheemraadschap om de vergunning te verlenen voorligt. De rechtbank, zo wordt onder r.o. 6.2.2 en 6.2.3 verder toegelicht, moet aan de hand van het (strikte) toetsingskader in de Waterwet beoordelen of het hoogheemraadschap de vergunning kon verlenen. De rechtbank kan zich in deze zaak daarom niet uitlaten over de gronden die niet gaan over het besluit van het hoogheemraadschap.
Belangenafweging
6.1.
Het beroep van eiser komt er in de kern op neer dat hij zich niet kan vinden in de wachtplaats op deze plek en dat het hoogheemraadschap zijn belangen niet of niet voldoende heeft meegewogen bij het bepalen van de locatie van de wachtplaats. Het gaat hem dan vooral om de vrije in- en uitvaart van zijn zijwatergang, de inbreuk die de wachtplaats maakt op zijn woon- en leefklimaat (privacy, uitzicht, geluid) en dat kennelijk de belangen van andere omwonenden zwaarder hebben gewogen dan zijn belang. Ten onrechte heeft het hoogheemraadschap nagelaten een eerdere optie op een andere plek of andere alternatieve locaties te heroverwegen. Daarmee heeft het hoogheemraadschap ook niet voldaan aan het advies van de bezwarencommissie om in overleg te gaan met de provincie over een andere locatie of een aanvullende belangenafweging te maken, dan wel het besluit te herroepen.
6.2.1.
Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit. [4]
6.2.2.
Deze zaak gaat over een watervergunning die is verleend op grond van artikel 3.3 van de Keur Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden 2018. Op grond van artikel 6.21 van de Waterwet wordt een vergunning geweigerd, voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1 of de belangen bedoeld in artikel 6.11.
In artikel 2.1 van de Waterwet staat:
"1. De toepassing van deze wet is gericht op:
a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met
b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en
c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
2. De toepassing van deze wet is mede gericht op andere doelstellingen dan genoemd in het eerste lid, voor zover dat elders in deze wet is bepaald."
6.2.3.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat artikel 6.21 van de Waterwet een limitatieve opsomming kent van weigeringsgronden. Dat betekent dat weigering van een watervergunning alleen mogelijk is voor zover de aanvraag niet verenigbaar is met de doelstellingen die worden genoemd in artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet. [5] Uit de memorie van toelichting bij de Waterwet blijkt dat met de belangen van derden wel rekening dient te worden gehouden waar het gaat om de wijze waarop de te vergunnen handeling zal worden uitgevoerd en de in verband daarmee aan de vergunning te verbinden voorschriften. [6]
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat het hoogheemraadschap geen ruimte had om de watervergunning te weigeren vanwege de wens van eiser om de afmeervoorzieningen hier weg te halen en deze op een andere plek te maken. De door eiser genoemde belangen zijn private belangen. Private belangen zijn volgens het wettelijk kader van de Waterwet geen belangen die kunnen leiden tot weigering van een watervergunning. Het hoogheemraadschap heeft daarom in die belangen terecht geen reden gezien om de watervergunning te weigeren. Eiser betoogt daarnaast dat aan de watervergunning aanvullende voorschriften hadden moeten worden verbonden. Zonder nadere toelichting, en die ontbreekt, valt niet in te zien op welke wijze met voorschriften meer dan met de verleende vergunning is gebeurd, met zijn belang rekening had kunnen worden gehouden. De beroepsgrond slaagt daarom niet en de rechtbank komt daarom ook niet toe aan een (verdere) bespreking van deze beroepsgrond.
6.4.
Dat het hoogheemraadschap niet heeft voldaan aan het advies van de bezwarencommissie, volgt de rechtbank niet.
De bezwarencommissie heeft het hoogheemraadschap in haar advies (onder ‘advies commissie’) geadviseerd om “
het bestreden besluit te voorzien van een aanvullende motivering waarom - gelet op alle betrokken belangen - geen andere locatie voor de afmeervoorzieningen mogelijk is, of anders dat besluit te herroepen.”
Deze aanvullende motivering heeft het hoogheemraadschap in de beslissing op bezwaar gegeven. Dat uit de beslissing op bezwaar zelf niet expliciet blijkt dat hierover overleg is gezocht met de provincie, betekent niet dat dat niet is gebeurd. In beroep is gebleken dat het hoogheemraadschap na het advies van de bezwarencommissie (opnieuw) aan de provincie heeft voorgelegd of een andere locatie voor de wachtplaats tot de mogelijkheden behoort. De provincie heeft daarvan onder andere in een e-mail van 30 augustus 2023 gemotiveerd aangegeven dat dat niet het geval is. De beroepsgrond slaagt niet.
Verzoek om schadevergoeding
7. Voor zover de verzoeken van eiser om schadevergoeding door het handelen van de provincie ook moeten worden opgevat als een verzoek om schade door dit besluit van het hoogheemraadschap, merkt de rechtbank op dat dit besluit ook na deze uitspraak in stand blijft. Eventueel zou eiser zich tot het hoogheemraadschap kunnen wenden met een verzoek om nadeelcompensatie.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de watervergunning uit 2023 in stand blijft. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus-Visschers, voorzitter, en mr. D. Bruinse-Pot en mr. S.H. Koopmans, leden, in aanwezigheid van mr. K.M. van Leeuwen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat bepaalt artikel 4.3, onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Vgl. AbRvS 14 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1768.
3.De Richtlijnen Vaarwegen 2020 van Rijkswaterstaat, waaraan de provincie zich heeft gecommitteerd.
4.Artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5.Zie bijvoorbeeld AbRvS 24 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5417, r.o. 67 en AbRvS 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:302, r.o. 5.2.
6.Kamerstukken II 2006/07, 30818, 3, p. 123. Zie bijvoorbeeld ook AbRvS 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:302, AB 2017/93 zie de noot van F.A.G. Groothuijse.