ECLI:NL:RBGEL:2025:4973

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
05.070786.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging van ex-partner, wapenbezit en bezit van illegaal vuurwerk

Op 24 juni 2025 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van zijn ex-partner, wapenbezit en het bezit van illegaal vuurwerk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van meerdere maanden zijn ex-partner heeft gestalkt door haar veelvuldig te bellen, ongewenste berichten te sturen en zelfs een seksueel getint filmpje naar buren te sturen. Dit gedrag heeft geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 480 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast is er een tbs-maatregel opgelegd met voorwaarden, waaronder opname in een klinische setting, om de verdachte te behandelen voor zijn psychische problematiek. De rechtbank heeft ook een contactverbod met het slachtoffer opgelegd en bepaald dat de verdachte moet verblijven in een overbruggingsvoorziening indien er geen kliniek beschikbaar is. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.070786.24
Datum uitspraak : 24 juni 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1980 in [geboorteplaats 1] ,
ingeschreven aan de [adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] ,
thans aldaar gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsvrouw: mr. S. Striekwold, advocaat in Doetinchem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 26 oktober 2023 tot en met 28 februari 2024 te [plaats 1] ,
althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op een anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] door
-die [slachtoffer] veelvuldig telefoon- en whatsapp-berichten te sturen en/of
-haar veelvuldig te bellen en/of
-haar (onder meer sexueel getinte) video- en/of spraakberichten te sturen en/of
-bij haar woning langs te rijden en/of bij die woning naar binnen te gaan en/of
- op haar woonadres bloemen te laten bezorgen en/of
-buurtbewoners van die [slachtoffer] (onder meer) sexueel getinte (video)berichten toe te zenden
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2.
hij op of omstreeks 20/21 februari 2024 te [plaats 1] een wapen en/of munitie van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Browning, type FN, kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 20/21 februari 2023 te [plaats 1] munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 6 stuks kogelpatronen, van het kaliber 9x 19mm te weten
- PMC 9mm LUGER (4 stuks)
- S&B 9mm LUGER (l stuk)
- M K E 9P (l stuk)
voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 20/21 februari 2024 te [plaats 1] een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen
geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een balletjespistool/luchtdrukpistool voorhanden heeft gehad;
5.
hij op of omstreeks 20/21 februari 2024 te [plaats 1] , in elk geval in Nederland, al dan niet opzettelijk professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, een hoeveelheid professioneel vuurwerk, te weten
36 stuks knalvuurwerk (Cobra 6 )
althans een of meer stuks knalvuurwerk voorhanden heeft gehad;
6.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2024 tot en met 28 februari 2024 te [plaats 1] een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten gasalarmpistool, van het merk merk Walther model P88 compact met (serienummer [serienummer] ) van het kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of gaspistool voorhanden heeft gehad;
7.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2024 tot en met 28 februari 2024 te [plaats 1]
munitie van categorie III, onder 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten 13 knalpatronen, namelijk 10 patronen van het merk/type Wadie 9mm P.A.Knall kaliber en/of 3 knalpatronen van het merk/type UMA 9mm P.A. Knall, voorhanden heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 24 en 25;
- het proces-verbaal van aanvullend verhoor aangeefster [slachtoffer] , p. 30-32;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , p. 50;
- het proces-verbaal uitkijken telefoon verdachte, p. 108-111;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 juni 2025.
Ten aanzien van de pleegperiode merkt de rechtbank op dat uit de aangifte volgt dat de tenlastegelegde handelingen hebben plaatsgevonden in de periode van oktober 2023 tot en met 28 februari 2024. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring hiervan, waarbij de rechtbank wel in aanmerking neemt dat het zwaartepunt heeft gelegen in de maand februari 2024, toen verdachte vele malen de grens overschreed.
Voor zover door de verdediging is aangevoerd dat verdachte niet heeft gehandeld met het oogmerk (een ander te dwingen iets te doen of vrees aan te jagen) zoals artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht vereist, overweegt de rechtbank als volgt. Uit het onderzoek naar de telefoon van verdachte volgt dat hij [slachtoffer] diverse berichten heeft gestuurd waarin hij dreigde zichzelf of een ander iets aan te doen. Zo schreef hij dat hij “van haar nieuwe vriend een engel zou maken” en dat hij “de hond nog liever van het balkon gooide”. Verder schreef hij dat hij zelfmoord zou plegen als [slachtoffer] niet met hem zou praten. Gelet op de aard en de inhoud van de berichten is de rechtbank van oordeel dat deze in het algemeen geschikt en geëigend zijn om vrees toe te brengen. Ook blijkt uit (onder andere) het laatstgenoemde bericht dat hij aangeefster wil dwingen contact met hem te hebben. Uit de door aangeefster beschreven handelingen van verdachte kan bovendien worden afgeleid dat haar geen keuze wordt gelaten in het al dan niet aanvaarden van contact met hem. Door zijn handelen dwingt hij haar te dulden dat contact met haar wordt gezocht. De rechtbank acht dan ook het oogmerk om vrees toe brengen bij [slachtoffer] , haar te dwingen iets te doen, niet te doen en te dulden wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2 t/m 7
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen feit 2:
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , p. 126-128;
- het proces-verbaal onderzoek vuurwapen, p. 161 en 162;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 juni 2025.
Bewijsmiddelen feit 3:
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , p. 126-128;
- het proces-verbaal onderzoek vuurwapen, p. 162 en 170;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 juni 2025.
De tenlastelegging onder feit 3 bevat ten aanzien van de pleegdatum een kennelijke verschrijving. Als jaartal wordt 2023 genoemd, waar in het dossier (steeds) wordt gesproken van het jaartal 2024. De rechtbank zal dit in de bewezenverklaring aanpassen.
Bewijsmiddelen feit 4:
- het proces-verbaal van bevindingen onderzoek Diepvoorde 1017, p. 171;
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] , p. 174;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 juni 2025.
Bewijsmiddelen feit 5:
- het proces-verbaal van bevindingen onderzoek vuurwerk, p. 182;
- het proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk, p. 225;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 juni 2025.
Bewijsmiddelen feit 6:
het proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 4] , p. 123;
- het proces-verbaal onderzoek wapen, p. 186;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 juni 2025.
Bewijsmiddelen feit 7:
- het proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 4] , p. 123;
- het proces-verbaal onderzoek wapen, p. 186 en 187;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 juni 2025.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 t/m 7 tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 26 oktober 2023 tot en met 28 februari 2024 te [plaats 1] ,
althans in Nederland,wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op een anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] door
- die [slachtoffer] veelvuldig telefoon- en whatsapp-berichten te sturen en
/of
- haar veelvuldig te bellen en
/of
- haar (onder meer
seksueelgetinte) video- en
/ofspraakberichten te sturen en
/of
- bij haar woning langs te rijden en
/ofbij die woning naar binnen te gaan en
/of
- op haar woonadres bloemen te laten bezorgen en
/of
- buurtbewoners van die [slachtoffer] (onder meer)
seksueelgetinte (video)berichten toe te zenden
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en
/ofvrees aan te jagen;
2.
hij op
of omstreeks20/21 februari 2024 te [plaats 1] een wapen
en/of munitievan categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Browning, type FN, kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een
geweer, revolver en/ofpistool voorhanden heeft gehad;
3.
hij op
of omstreeks20/21 februari
2024te [plaats 1] munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 6 stuks kogelpatronen, van het kaliber 9x 19mm te weten
- PMC 9mm LUGER (4 stuks)
- S&B 9mm LUGER (l stuk)
- M K E 9P (l stuk)
voorhanden heeft gehad;
4.
hij op
of omstreeks20/21 februari 2024 te [plaats 1] een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp
dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/ofdat zodanig op een wapen
geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een balletjespistool/luchtdrukpistool voorhanden heeft gehad;
5.
hij op
of omstreeks20/21 februari 2024 te [plaats 1] ,
in elk geval in Nederland, al dan nietopzettelijk professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, een hoeveelheid professioneel vuurwerk, te weten
36 stuks knalvuurwerk (Cobra 6 )
althans een of meer stuks knalvuurwerkvoorhanden heeft gehad;
6.
hij in
of omstreeksde periode van 1 januari 2024 tot en met 28 februari 2024 te [plaats 1] een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
eengasalarmpistool, van het merk
merkWalther model P88 compact met
(serienummer [serienummer]
)van het kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een
geweer, revolver en/ofgaspistool voorhanden heeft gehad;
7.
hij in
of omstreeksde periode van 1 januari 2024 tot en met 28 februari 2024 te [plaats 1]
munitie van categorie III, onder 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten 13 knalpatronen, namelijk 10 patronen van het merk/type Wadie 9mm P.A.Knall kaliber en
/of3 knalpatronen van het merk/type UMA 9mm P.A. Knall, voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
belaging
feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
feit 4:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
feit 5:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan (artikel 1.2.2 eerste lid van het Vuurwerkbesluit)
feit 6:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
feit 7:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden. De tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, dient op deze straf in mindering te worden gebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van tbs met dwangverpleging wordt opgelegd.
Ook heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen voor de duur van 3 jaren, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] en een locatieverbod conform het bevel schorsing voorlopige hechtenis van 18 juli 2024. Daarbij dient vervangende hechtenis te worden toegepast voor iedere keer dat aan één van de maatregelen niet wordt voldaan. De officier van justitie heeft tevens verzocht om deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zijn ex-partner [slachtoffer] gedurende een periode van meerdere maanden gestalkt. Hij dwong haar om contact met hem te hebben door haar veelvuldig te bellen, onaangekondigd langs te komen, haar veelvuldig ongewenste, nare en kwetsende berichten te sturen – soms meer dan 100 op één dag – en een seksueel getint filmpje van hen beiden door te sturen naar buren. Het gedrag van verdachte ging van kwaad tot erger. Ook bleek hij diverse wapens en munitie in huis te hebben. De gevolgen voor het slachtoffer zijn treffend verwoord in de verklaring die namens [slachtoffer] ter zitting is voorgedragen. Tot op de dag van vandaag ervaart zij gevoelens van isolatie, angst en onveiligheid en is zij constant alert op haar omgeving.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
Met betrekking tot de persoon van verdachte zijn meerdere rapportages opgemaakt. Uit de verdiepingsdiagnostiek van Iriszorg van 5 juni 2024 volgt dat er bij verdachte ADHD is vastgesteld en dat er mogelijk sprake is van PTSS. Daarnaast heeft verdachte in 2021 niet-aangeboren hersenletsel opgelopen nadat hij geslagen is met een stomp voorwerp.
Op 23 juli 2024 is de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst met bijzondere voorwaarden om behandeling mogelijk te maken van de geconstateerde verslavings- en psychische problematiek. Deze problematiek zorgt voor een dynamiek van impulsiviteit, beperkte agressieregulatie en wanhoop bij verdachte, welke een rol in de verdenkingen gespeeld lijken te hebben, aldus het reclasseringsrapport van 17 juli 2024. Verdachte is geplaatst bij de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) Kompas te Wolfheze. Op 2 september 2024 meldt FPA Kompas dat de behandeling niet meer voortgezet kan worden door voortdurend ontoelaatbaar gedrag van verdachte. In het rapport van 10 september 2024 adviseert de reclassering om verdachte in een kliniek te laten opnemen met een hoger beveiligingsniveau. Zonder klinische opname acht de reclassering de kans op recidive hoog. Ook wordt geadviseerd tot verder onderzoek door het NIFP.
In september 2024 is een indicatie afgegeven voor een klinische behandeling en plaatsing van verdachte binnen een forensisch psychiatrische afdeling. Behandeling binnen een klinische setting wordt door de reclassering noodzakelijk geacht om te komen tot gedragsverandering en recidivereductie, zo blijkt uit het rapport van 25 februari 2025. Uit dit rapport volgt echter ook dat het voor de Divisie Individuele Zaken (DIZ) niet mogelijk is gebleken om verdachte te plaatsen. Verdachte is door zeven verschillende klinieken afgewezen, hetgeen bij DIZ heeft geleid tot de conclusie dat er geen plaatsingsmogelijkheden meer zijn. Hierbij is een eventuele aanpassing van het beveiligingsniveau eveneens overwogen. De aanwezige problematiek, het verloop van de eerdere opname en/of aanzienlijke wachtlijsten maken een plaatsing onmogelijk. Dit is door de officier van justitie onder meer op de terechtzitting van 3 juni 2025 bevestigd.
Gelijktijdig met de zoektocht naar een passende klinische setting is een NIFP-traject ingezet. De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia-rapport van psychiater J. Marx en van gezondheidszorgpsycholoog en gerechtsdeskundige dr. R.W. Blaauw, beide gedateerd 6 mei 2025, en van het reclasseringsrapport van 27 mei 2025. In de Pro Justitia-rapportage wordt geadviseerd om verdachte verder neuro(psycho)logisch te laten onderzoeken en tevens door middel van klinische observatie onderzoek te doen naar het adaptief functioneren van betrokkene. Een plaatsing in het Pieter Baan Centrum (PBC) wordt ter overweging gegeven aan de rechtbank. De reclassering sluit zich hierbij aan.
Uit de rapportage van de psychiater volgt verder dat er evidente aanwijzingen bestaan voor psychiatrische problematiek. De exacte aard, omvang en ernst van de mogelijke stoornissen – alsmede de wijze waarop deze zich tot elkaar verhouden – blijven ongewis. Bij verdachte is sprake van verslavingsgevoeligheid; daarbij zijn er in het bijzonder aanwijzingen voor een stoornis in het gebruik van alcohol, amfetamine en problematisch gokken. Ook is er sprake geweest van traumatisch hersenletsel in 2021, waarna er sprake was van een achteruitgang in de vaardigheden en veranderingen binnen de persoonlijkheid. Er zijn sterke aanwijzingen van niet-aangeboren hersenletsel. Omdat er naar het oordeel van de psychiater sprake was van een gemankeerd onderzoek, onthoudt hij zich van het geven van adviezen.
Op de terechtzitting van 3 juni 2025 heeft de deskundige psychiater J. Marx aangegeven dat hij niet meer kan zeggen dan hij heeft opgeschreven in zijn rapport.
Uit de rapportage van de psycholoog volgt dat verdachte ten tijde van het onderzoek kampte met niet-aangeboren hersenletsel van onbekende ernst, een ernstige stoornis in alcoholgebruik en een stoornis in speedgebruik. Daarnaast kampte verdachte mogelijk met ADHD met een gecombineerd beeld, PTSS en een persoonlijkheidsstoornis. Vanwege een proceshouding van verdachte met een onwil om alle informatie te delen en vanwege onvolledige informatie vanuit referenten, kon hieromtrent geen zekerheid worden verkregen. Wel is er in ieder geval sprake van complexe psychopathologie, aldus de psycholoog. Vanuit het niet-aangeboren hersenletsel en eventueel aanwezige andere pathologie kampt verdachte met een licht verstandelijk beperkt werkgeheugen waardoor hij moeite heeft met het verwerken van informatie. Het is zeer waarschijnlijk dat het werkgeheugen in de periode van het tenlastegelegde nog verder werd belast door problemen met zijn partnerrelatie en drinkgedrag. Duidelijk is dat verdachte er niet in slaagde zijn impulsen te controleren. Niet duidelijk is welke pathologie in welke mate hierin een rol speelde en wat daarbij dan de precieze motieven van verdachte waren. Ook is niet duidelijk hoe en in welke mate psychopathologie een rol speelde in het wapenbezit en wat daarvan eventueel de bedoeling was. Vanuit de duidelijke problemen met het werkgeheugen, zeker in aanwezigheid van een onoverzichtelijke/complexe situatie en/of middelengebruik, valt te verwachten dat het tenlastegelegde niet volledig kan worden toegerekend, maar het is niet duidelijk in welke mate het tenlastegelegde niet kan worden toegerekend.
Vanuit een beschouwing van het recidiverisico met behulp van de Stalking Risk Profile heeft verdachte een matig tot hoog risico op fysiek geweld jegens het slachtoffer en een matig tot hoog risico op terugval. Verdachte kenmerkt zich niet door rode vlaggen (moord-ideatie, zelfmoord ideatie, wanhoopsdenken, psychotische fenomenen, psychopathie), maar wel door affiniteit met wapens, fysieke toenadering, impulsiviteit, beperkte emotionele controle en middelengebruik. Daarbij ontbreekt het tevens aan realistische plannen omtrent de toekomst en liet verdachte bij de belaging zien dat hij meende recht te hebben op contact, aldus de psycholoog. De psycholoog onthoudt zich van het geven van adviezen.
Uit het advies van de reclassering van 27 mei 2025 volgt dat de risico’s op recidive, letsel en het onttrekken aan voorwaarden als hoog worden ingeschat.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten, gelet op de aard en de ernst daarvan, het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Naast het opleggen van een straf voor wat verdachte heeft gedaan, acht de rechtbank het van groot belang dat verdachte wordt behandeld voor zijn psychische problematiek, om herhaling in de toekomst te voorkomen. Een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden vindt de rechtbank hiervoor onvoldoende, aangezien het eerdere behandeltraject met reclasseringstoezicht in het kader van de oplegging van bijzondere (schorsings)voorwaarden niet is geslaagd. De reclassering heeft ter terechtzitting van 3 juni 2025 aangegeven hiertoe ook geen mogelijkheden te zien. Daarnaast zal verdachte, indien hij recidiveert, het voorwaardelijk strafdeel alsnog moeten uitzitten, waarmee het kader voor behandeling komt te vervallen. Dat is onwenselijk.
Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank een tbs-maatregel met dwangverpleging (nog) niet aan de orde. Weliswaar is verdachte eerder behandeld binnen een klinische setting, maar er is aan de verdachte nog niet eerder een stevig kader opgelegd gericht op het teweegbrengen van een gedragsverandering. Verdachte heeft ook aangegeven behandeling nodig te hebben en open te staan voor klinische behandeling. Verder weegt de rechtbank mee dat verdachte geen relevante justitiële documentatie heeft.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een tbs-maatregel met voorwaarden in deze situatie passend is. De rechtbank is van oordeel dat zij voldoende is voorgelicht om te kunnen concluderen dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een dergelijke maatregel is voldaan. Het bewezenverklaarde onder feit 1, te weten belaging, is een feit als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 1 Sr waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is. Gezien het hoge risico op recidive wordt ook voldaan aan het vereiste dat de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. Voorts overweegt de rechtbank dat uit de Pro Justitia-rapportages en de rapportages van de reclassering volgt dat bij verdachte ten tijde van het delict sprake was van een stoornis van de geestvermogens. Bij verdachte zijn niet-aangeboren hersenletsel, een ernstige stoornis in alcoholgebruik en een stoornis in speedgebruik vastgesteld. Verder wordt gesproken over complexe psychopathologie. Ook komen er duidelijke aanwijzingen naar voren dat verdachte kampt met ADHD, PTSS en een persoonlijkheidsstoornis. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de rapportages zoals die er nu liggen voldoende aanknopingspunten om te kunnen concluderen dat bij verdachte in ieder geval sprake is van één of meer stoornissen van de geestvermogens en dat die stoornis(sen) reeds bestond(en) en van invloed waren ten tijde van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De tbs-maatregel zal starten met een intensief klinisch traject dat in het bijzonder is gericht op de aanpak van de problematiek van verdachte. Verdachte zal moeten meewerken aan behandeling, maar ook aan verdere diagnostiek. Hij zal zich in het kader van de tbs-maatregel ook aan de overige voorwaarden moeten houden zoals deze zijn weergegeven in het dictum. Nu daaronder een contactverbod met aangeefster en locatieverbod vallen, ziet de rechtbank geen noodzaak om een afzonderlijke 38v-maatregel op te leggen. Verdachte heeft zich ter terechtzitting op 3 juni 2025 en tijdens eerdere zittingen bereid verklaard zich aan alle voorwaarden te houden.
Nu het niet gaat om een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, is de maatregel (mocht deze op enig moment worden omgezet naar een tbs met dwangverpleging) op grond van artikel 38e Sr in duur gemaximeerd.
De officier van justitie heeft ter zitting aangegeven dat verdachte nog niet terecht kan bij een kliniek. De rechtbank acht het onwenselijk dat verdachte in vrijheid wordt gesteld op het moment dat zijn detentie eindigt en nog geen plek in een kliniek beschikbaar is. Uit de beschikbare rapportages en de weergegeven recidivekansen blijkt immers dat voorkomen moet worden dat verdachte onbehandeld terugkeert in de maatschappij. Dit ter bescherming van de maatschappij en ter bescherming van verdachte. Verdachte zal, zonder de juiste behandeling, vermoedelijk niet in staat zijn zich te houden aan de gestelde voorwaarden. De rechtbank is daarom van oordeel dat veroordeelde, mocht er aansluitend aan zijn detentie nog geen plaats zijn bij een geschikte instelling, zal moeten verblijven in een overbruggingsvoorziening. Het verlenen van medewerking hieraan zal daarom als voorwaarde worden opgenomen.
Conclusie
Concluderend zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 480 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en een tbs-maatregel met de voorwaarden zoals in het dictum beschreven.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Omdat de rechtbank het, mede vanwege het gevaar voor recidive, van belang acht dat de behandeling van de verdachte direct aansluitend aan zijn detentie zal aanvangen, zal de rechtbank bepalen dat de tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zal zijn.
De rechtbank zal aan verdachte ook een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z Sr opleggen. Daarmee wordt de mogelijkheid gecreëerd om verdachte ook na afloop van de tbs met voorwaarden onder toezicht te stellen, indien dat in verband met dan bestaande risico's noodzakelijk is ter bescherming van anderen dan wel ter bescherming van de algemene veiligheid van personen of goederen. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van deze maatregel is voldaan en de rechtbank ziet in de problematiek van verdachte ook de noodzaak hiertoe.
Voorlopige hechtenisDe op te leggen straf brengt mee dat de verdachte, na aftrek van voorarrest, nog minder dan 60 dagen gedetineerd zal zijn. Voor het geval dit vonnis binnen die termijn nog niet onherroepelijk is, zal de rechtbank bevelen dat de voorlopige hechtenis wordt geschorst met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de op te leggen gevangenisstraf. Deze schorsing van de voorlopige hechtenis acht de rechtbank nodig, omdat omzetting van de dadelijk uitvoerbare tbs met voorwaarden in een tbs met dwangverpleging (bij overtreding van de voorwaarden van de tbs) niet mogelijk is zolang dit vonnis niet onherroepelijk is. De rechtbank zal aan de schorsing van de voorlopige hechtenis dezelfde voorwaarden verbinden als aan de tbs met voorwaarden. Als de verdachte dan de in het kader van de tbs te stellen voorwaarden (en daarmee de schorsingsvoorwaarden) niet naleeft terwijl dit vonnis nog niet onherroepelijk is, kan de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis worden bevolen. Op die manier kunnen ook in die situatie de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen worden gewaarborgd. De rechtbank verwijst in verband met het voorgaande naar het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1729 (ro. 6.4.2-6.5).

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het bewezenverklaarde onder feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert:
€ 3.141,30 aan materiële schade, bestaande uit:
- Medische kosten/verbruik eigen risico 2024 en 2025: € 771,92 euro;
- Beveiliging (camera’s, videodeurbel, nieuwe sloten): € 2.068,99 euro;
- Extra vervoers- en parkeerkosten: € 339,00;
€ 6.000,00 aan immateriële schade (smartengeld);
telkens te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Daarnaast vordert [slachtoffer] een bedrag van € 2.034,00 aan proceskosten (rechtsbijstand).
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in het geheel kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering op het punt van de materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dient te worden afgewezen. Ten aanzien van de gevorderde medische kosten bestaat geen causaal verband met de tenlastegelegde handelingen, omdat [slachtoffer] altijd al onder behandeling stond bij de psycholoog en het eigen risico daarvoor verbruikt werd. Dit geldt ook voor de extra reiskosten naar de psycholoog en Moviera, evenals voor het eigen risico voor 2025, met de opmerking dat die laatste post toekomstige kosten betreft. Het causaal verband ontbreekt ook ten aanzien van de opgevoerde kosten voor beveiliging. Verdachte zit in detentie en kon de woning niet bezoeken. Daarmee ontbreekt de noodzaak tot beveiliging van de woning.
Ten aanzien van de immateriële schade stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vordering gematigd dient te worden tot een bedrag van € 1.000,00.
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten stelt de verdediging zich op het standpunt dat kosteloze rechtsbijstand mogelijk is en dat deze kosten derhalve niet gemaakt hadden hoeven worden.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit de bewezenverklaarde gedragingen van verdachte en het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Ten aanzien van het eigen risico over 2024 is de rechtbank van oordeel dat de vordering op dit punt voldoende is onderbouwd. Uit de toelichting blijkt dat de benadeelde partij in mei 2024 is doorverwezen door de huisarts. Het eigen risico is gebruikt voor de therapiesessies vanaf juli 2024. Het gevorderde bedrag van € 386,92 zal daarom worden toegewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering eveneens voldoende onderbouwd ten aanzien van de kosten van de beveiligingscamera’s. Deze kosten zijn redelijkerwijs toe te rekenen aan en het rechtstreekse gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 184,00 daarom toewijzen.
Ten aanzien van het eigen risico over 2025 overweegt de rechtbank dat onvoldoende blijkt dat ook in 2025 kosten hieromtrent ten laste van het eigen risico zijn gekomen. Ook ten aanzien van de gevorderde kosten voor de nieuwe sloten op de deuren en de poort, evenals voor de aanschaf van een videodeurbel, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat er kosten zijn gemaakt en wat die kosten zijn geweest. Tegenover de betwisting is dit gedeelte van de vordering daarmee onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in dit gedeelte van de vordering.
Over de gevorderde reiskosten overweegt de rechtbank dat de reiskosten gemaakt voor de bezoeken aan de psycholoog voldoende zijn onderbouwd. Deze komen bovendien redelijk voor, waardoor het gevorderde bedrag van € 119,13 (361 km x € 0,33) zal worden toegewezen. Ook de reiskosten voor bezoeken aan Moviera zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd, doch enkel voor zover het gaat om de 14 bezoeken waarvan de datum bekend is en in de toelichting is opgenomen. Daarvoor zal een bedrag worden toegewezen van € 69,30 (210 km x € 0,33).
Voor de overige gevorderde reis- en parkeerkosten geldt dat deze kosten volgens vaste jurisprudentie niet kunnen worden aangemerkt als rechtstreekse materiële schade ten gevolge van het strafbare feit, dan wel als kosten gemaakt ter vaststelling van aansprakelijkheid of schade. Deze reiskosten kunnen daarom niet als schade ten laste van verdachte worden gebracht. De rechtbank zal de vordering op dit punt afwijzen.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat de benadeelde als gevolg van het bewezenverklaarde immateriële schade heeft geleden. De rechtbank constateert dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde op andere wijze in de persoon is aangetast.
Blijkens de toelichting op de vordering kampt de benadeelde partij door het ten laste gelegde onder meer met angst- en paniekklachten, slaapproblemen en een posttraumatische stressstoornis. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en ernst van de normschending mee dat deze gevolgen zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Rekening houdend met de aard en ernst van het bewezenverklaarde en gelet op de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen, zal de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid vaststellen op € 3.000,-.
Totale schadevergoeding
In totaal zal de rechtbank een bedrag toewijzen van € 759,35 aan materiële schade toe en € 3.000,00 aan immateriële schade (smartengeld).
Verdachte is ten aanzien van de vordering wettelijke rente verschuldigd vanaf 28 februari 2023.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen.
Proceskosten
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2.034,00 aan proceskosten voor de rechtsbijstand van haar advocaat. Daarvoor wordt aansluiting gezocht bij het in Nederlandse civiele procedures voor kosten van rechtsbijstand gebruikelijke liquidatietarief voor kantonzaken. Verzocht wordt om toewijzing van de maximale 6 punten, mede omdat de advocaat aanwezig is geweest bij de pro forma-zittingen.
Bij het beoordelen van de vordering houdt de rechtbank conform de lijn van de Hoge Raad rekening met de verschillen tussen werkzaamheden van advocaten in civiele procedures en de werkzaamheden die een rechtsbijstandsverlener in een voegingsprocedure moet verrichten. In de omstandigheid dat het in dit geval gaat om een relatief beperkte vordering met een gering aantal posten die gedurende de (pro forma) zittingen kort aan de orde is geweest, ziet de rechtbank aanleiding om aan te sluiten bij het liquidatietarief op basis van het daadwerkelijk toegewezen bedrag. De rechtbank zal een bedrag van € 1.190,00 (€ 238,00 x maximaal 5 punten) toekennen ter zake van de proceskosten en zal het meer gevorderde afwijzen.

9.De beoordeling van het beslag

Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten is onder verdachte beslag gelegd op:
1 STK Wapen
(Omschrijving: PL0600-2024182606-G3198992, grijs, van het merk Safari Sub);
1 STK Wapen
(Omschrijving: PL0600-2024182606-G3198996, bruin, geen merk of serienummer aanwezig);
1 STK Mes
(Omschrijving: PL0600-2024182606-G3198998, zwart);
1 STK Mes
(Omschrijving: PL0600-2024182606-G3198999, handvat in vorm van geweer, zwart);
1 STK Mes
(Omschrijving: PL0600-2024182606-G3199001, groot kapmes, grijs, van het merk Bel Garden);
1 STK Wapen
(Omschrijving: PL0600-2024182606-G3199005, paintball geweer met gastankje, zwart, van het merk ACT);
  • 1 STK Wapen
  • 1 STK Wapen
  • 1 STK Cilinder
De officier van justitie heeft verzocht om de voorwerpen te onttrekken aan het verkeer.
De verdediging deelt mede dat verdachte afstand doet van de voorwerpen en geen bezwaar heeft tegen onttrekking aan het verkeer.
De rechtbank zal beslissen dat de inbeslaggenomen voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 36 b, 36d, 36f, 38, 38a, 38z, 57 en 285b van het Wetboek van Strafrecht;
- 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
- 1 a, 2 en 6 van de Wet economische delicten;
- 9.2.2.1 van de Wet Milieubeheer;
- 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur 480 dagen;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en stelt voor de duur van de terbeschikkingstelling de volgende voorwaarden betreffende het gedrag van verdachte:

1.Geen strafbaar feit plegen

Verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;

2.Meewerken aan reclasseringstoezicht

Verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
  • Verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
  • Verdachte laat één of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen;
  • Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • Verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
  • Verdachte zorgt ervoor dat hij te allen tijde bereikbaar is voor zijn begeleiders en behandelaren;
  • Verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
  • Verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • Verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
  • Verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
  • Verdachte verschaft de reclassering zicht op de voortgang van zijn resocialisatie en begeleiding en verleent de reclassering toestemming om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk;
  • Verdachte zal geen omgang hebben met personen die zijn resocialisatie in gevaar (kunnen) brengen en stelt zich open op, inzake het aangaan van nieuwe relaties of bestaande relaties en heeft geen bezwaar dat deze op ‘gepaste en discrete’ wijze door de reclassering worden gescreend;

3.Opname in een zorginstelling

  • Verdachte laat zich opnemen en zal verblijven in een nog nader door IFZ/ DIZ te indiceren klinische setting of soortgelijke forensische instelling, zulks te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing;
  • De opname start direct aansluitend aan detentie. De opname duurt zolang de reclassering en het behandelteam dat nodig vinden. Indien er aansluitend aan zijn detentie nog geen plek in een forensische instelling beschikbaar is, zal veroordeelde zijn medewerking verlenen aan een verblijf in een overbruggingsvoorziening;
  • Verdachte werkt mee aan diagnostiek/persoonlijkheidsonderzoek en de behandeling die het behandelteam dan wel de reclassering op basis daarvan noodzakelijk acht;
  • Verdachte houdt zich aan de daar geldende huisregels, afspraken en aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
  • Als de reclassering en het behandelteam een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vinden, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;

4.Meewerken aan een time-out

Als de reclassering dat nodig vindt en verdachte daarmee instemt, kan verdachte voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrische Kliniek of andere (soortgelijke) instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;

5.Begeleid wonen of maatschappelijke opvang

  • Aansluitend aan zijn klinische opname zal verdachte verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Het verblijf duurt zolang de reclassering en zorginstelling dat nodig vinden;
  • Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;

6.Ambulante behandeling

  • Aansluitend aan zijn klinische behandeling laat verdachte zich behandelen door een forensisch ambulante behandelinstelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering en/of de zorginstelling dat nodig vindt;
  • Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
  • Bij een terugval in middelengebruik kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;

7.Middelenverbod en meewerken aan middelencontrole

Verdachte gebruikt geen drugs en alcohol en werkt mee aan controle op dit verbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn ademonderzoek (blaastest) en urineonderzoek;

8.Dagbesteding

Verdachte zet zich in voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding en houdt zich aan de voorwaarden c.q. regels die hem gesteld worden;

9.Meewerken aan schuldhulpverlening/beschermingsbewind

Verdachte geeft inzage in zijn financiën en werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van betalingsregelingen. Desgewenst werkt hij mee aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen en/of beschermingsbewind;

10.Niet naar het buitenland (reisverbod)

Verdachte zal zich niet buiten de Europese landsgrenzen van Nederland begeven;

11.Contactverbod

Verdachte dient zich te onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer] (geboren [geboortedag 2] -1981 te [geboorteplaats 2] ) zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. Hierop geldt als uitzondering contact dat plaatsvindt door tussenkomst van de reclassering, Veilig Thuis of een soortgelijke instantie. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;

12.Locatieverbod

Verdachte komt niet in [plaats 1] , [plaats 2] en op het [school] , locatie [adres 2] ( [adres 2] , [postcode 2] [plaats 3] ), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
 geeft de reclassering opdracht verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen;
 beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;
 legt een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op;
 schorst het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde straf onder dezelfde voorwaarden als de tbs-maatregel;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt verdachte in verband met feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 759,35 aan materiële schade en € 3.000,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 wijst af de vordering tot materiële schade, voor zover deze ziet op de vergoeding van reiskosten naar de advocaat, het openbaar ministerie en het politiebureau;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade/smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 3.759,35 aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 47 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 1.190,00;
Beslissing op het beslag
 beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
1 STK Wapen
(Omschrijving: PL0600-2024182606-G3198992, grijs, van het merk Safari Sub);
1 STK Wapen
(Omschrijving: PL0600-2024182606-G3198996, bruin, geen merk of serienummer aanwezig);
1 STK Mes
(Omschrijving: PL0600-2024182606-G3198998, zwart);
1 STK Mes
(Omschrijving: PL0600-2024182606-G3198999, handvat in vorm van geweer, zwart);
1 STK Mes
(Omschrijving: PL0600-2024182606-G3199001, groot kapmes, grijs, van het merk Bel Garden);
1 STK Wapen
(Omschrijving: PL0600-2024182606-G3199005, paintball geweer met gastankje, zwart, van het merk ACT);
  • 1 STK Wapen
  • 1 STK Wapen
  • 1 STK Cilinder
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Gerritsen (voorzitter), mr. J.M. Graat en mr. S.W. van Kasbergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.K. Verberkt, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 juni 2025.

mr. Van Kasbergen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 5] van de politie Oost-Nederland opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024081517, gesloten op 23 mei 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.