ECLI:NL:RBGEL:2025:4590

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
AWB_23_704
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie opgelegd door UWV onterecht; voldoende re-integratie-inspanningen door werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 17 juni 2025 uitspraak gedaan over een loonsanctie die door het UWV aan eiseres is opgelegd. Het UWV stelde dat eiseres tijdens de wachttijd van 104 weken na 20 november 2017 onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. Eiseres was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de loonsanctie vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het UWV niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken en rapportages die bevestigden dat de sociaal-medische begeleiding door eiseres adequaat was. De rechtbank heeft het UWV opgedragen om het besluit van 15 november 2019 te herroepen, wat betekent dat de loonsanctie niet meer van toepassing is. Eiseres heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, die door het UWV moeten worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/704

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] te [plaats], eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1]),
en

de Raad van bestuur van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(gemachtigde: [naam gemachtigde 2]).

Samenvatting

Deze uitspraak gaat over een loonsanctie die door het UWV aan eiseres is opgelegd. Volgens het UWV heeft eiseres tijdens de wachttijd van 104 weken na 20 november 2017 niet voldoende re-integratie-inspanningen verricht. Eiseres is het daar niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

1. Met de beslissing op bezwaar van 21 december 2022 (het bestreden besluit) is het UWV bij zijn beslissing gebleven om eiseres een loonsanctie op te leggen.
1.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft een verweerschrift overgelegd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben, de gemachtigde van eiseres, [persoon A], als HR business partner werkzaam bij eiseres, en de gemachtigde van het UWV deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
2. De rechtbank gaat voor haar beslissing uit van het navolgende.
2.1.
De rechtbank heeft in dit geschil tussen partijen al eerder uitspraak gedaan. [1] De rechtbank heeft in die uitspraak – kort samengevat – geoordeeld dat door de bedrijfsarts van eiseres op 23 april 2019 een re-integratie-belemmerend advies is gegeven (onder 5.1.) en dat het voor de rechtbank niet duidelijk is hoe en op welke gronden de verzekeringsarts tot het oordeel komt dat het re-integratie-belemmerend advies kon worden gepasseerd (onder 5.3.). De rechtbank heeft vervolgens de beslissing op bezwaar van 24 maart 2020 vernietigd.
De rechtbank heeft het UWV opgedragen een nieuwe beslissing te nemen (eveneens onder 5.3.).
In het kader van de opgelegde loonsanctie heeft de rechtbank – samengevat – overwogen (onder 7.) dat de rechtbank het aangewezen acht dat het UWV zich ook opnieuw beraadt over de inspanningen van eiseres in de periode voorafgaande aan het advies (van 23 april 2019) en in de periode vanaf juli 2019 (na afronding van een intensief behandeltraject door werkneemster). De rechtbank heeft in dat kader verder overwogen dat bij het (alsnog) volgen van het re-integratie-belemmerend advies vanaf 23 april 2019 (door het UWV) een dusdanig klein gebrek in de geleverde inspanningen van eiseres overblijft dat dit geen loonsanctie meer rechtvaardigt.
2.2.
Partijen hebben berust in deze uitspraak.
2.3.
In het kader van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) verschillende medische rapportages uitgebracht.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) heeft eveneens een rapportage uitgebracht. [2]
2.3.1.
In de rapportage van de verzekeringsarts b&b [3] staat – voor zover van belang – het volgende:
“Ik ben van mening dat de sociaal-medische begeleiding van de bedrijfsarts adequaat is geweest.”
2.3.2.
In de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van staat – voor zover van belang – het volgende:
“De nu gegeven nadere motivering van verzekeringsarts Bezwaar en Beroep bevestigt dat er vanaf 23 april 2019 een belastbaarheid is. (…) Hieruit blijkt dat er in ieder geval tussen april 2019 en november 2019, zeker na afronding van het MDT, een toename is geweest van de belastbaarheid en de mogelijkheid om te re-integreren.
(…) Onderzoek in het eerste spoor ontbreekt volledig. Er heeft in december 2018 dan wel een arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden maar in dit onderzoek is niet inzichtelijk gemaakt welke mogelijkheden er bij de eigen werkgever waren (…)
Aangezien een dergelijke onderzoek ontbreekt is niet inzichtelijk gemaakt welke mogelijkheden er voor werknemer waren in het eerste spoor en is terecht een loonsanctie opgelegd.
Daar wil ik nog het volgende aan toevoegen. (…) Het had zo rond de eerstejaarsevaluatie voor de hand gelegen om, gezien het moeizame verloop van de re-integratie in het 1e jaar, een start te maken met het 2e spoor.”
2.4.
Hierop is het bestreden besluit genomen. Het UWV handhaaft de opgelegde loonsanctie omdat de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b van het UWV (nog steeds) van oordeel zijn dat er geen re-integratie-blokkerend advies is gegeven per
23 april 2019 en dat voor de werkneemster vanaf 23 april 2019 gedurende twee dagen per week re-integratie-mogelijkheden bestonden. Volgens het UWV is door eiseres geen onderzoek gedaan naar de mogelijkheden die er voor de werkneemster waren in het eerste spoor.
2.5.
In beroep heeft de verzekeringsarts b&b aanvullend gerapporteerd. [4]
2.6.
De griffier van de rechtbank heeft op 17 oktober 2024 gebeld met het UWV. In dat telefoongesprek is voorgehouden dat de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b mogelijk ten onrechte voorbij zijn gegaan aan de beslissing van de rechtbank in de einduitspraak van 3 juni 2022 dat door de bedrijfsarts op 23 april 2019 een re-integratie-blokkerend advies is gegeven, nu zij die kwestie opnieuw hebben beoordeeld in de rapportages die hebben geleid tot het bestreden besluit. [5]
Naar aanleiding van dat telefoongesprek heeft de verzekeringsarts b&b aanvullend gerapporteerd. [6] Voor zover van belang heeft hij het volgende opgemerkt.
“Bij het opleggen van de loonsanctie wordt bij de beoordeling van sociaal medische begeleiding van de bedrijfsarts naast de beantwoording van de vraag ‘wel of niet re-integratie belemmerend advies’ het oordeel gegeven of ‘de sociaal-medische begeleiding gedurende 2 ziektejaren adequaat is geweest’. De sociaal-medische begeleiding van de bedrijfsarts wordt in deze concrete casus in zijn geheel als adequaat beoordeeld. Gelet op het ziekteverloop in deze casus is aannemelijk dat belanghebbende op bepaalde data minder of niet belastbaar is geweest.
Enkel de situatie dat de bedrijfsarts het re-integratie belemmerend advies op 23-04-2019 gegeven zou hebben, kan geen reden zijn om de sociaal medische beoordeling in zijn geheel niet adequaat te vinden en vervolgens een loonsanctie op te leggen.
De re-integratie voor en na deze datum zou in deze casus dus wel conform adviezen van de bedrijfsarts mogelijk zijn (geweest).”
2.7.
De arbeidsdeskundige b&b heeft op 18 december 2024 aanvullend gerapporteerd.
“De vraag die nu beantwoord moeten worden, is of de werkgever tekort geschoten is in zijn re-integratie-inspanningen, ervan uitgaande dat er op 23 april 2019 door de bedrijfsarts terecht een re-integratie-blokkerend advies is gegeven – en de verzekeringsarts bezwaar en beroep oordeelt dat de sociaal-medische begeleiding door de bedrijfsarts adequaat is geweest. Vanaf 23 april 2019 wordt derhalve aangenomen dat sprake is van ‘Geen Benutbare Mogelijkheden’.
Deze (…) periode duurt tot 5 juli 2019. De werkgever heeft dit advies van de bedrijfsarts terecht opgevolgd en gedurende deze periode zijn door de werkgever geen re-integratiemiddelen ingezet.
Afgezien van deze betrekkelijk korte periode van GBM (…) heeft collega (…) geconcludeerd dat op het moment dat de re-integratie-activiteiten werden getoetst, in november 2019, er na afloop van de intensieve behandeling (MDT) sprake was van toename van belastbaarheid en mogelijkheden om te re-integreren, in ieder geval (wordt nu aangenomen) vanaf 5 juli 2019.
Vanaf 5 juli 2019 ontstonden méér dan marginale mogelijkheden en had een start gemaakt moeten worden met een 2e spoortraject. Dit is achterwege gebleven. Collega (…) betoogt aanvullend dat een 2e spoortraject al veel eerder overwogen had moeten worden, nl. rond de 1e jaarsevaluatie, aangezien in oktober 2018 al door de bedrijfsarts is opmerkt dat ‘gezien het trage herstel en moeizame re-integratie het verzuim zeker nog enige tijd gaat duren. Terugkeer in de oude werkzaamheden zal zeer moeilijk worden en waarschijnlijk niet haalbaar’.
Ook blijft de conclusie van collega’s (…) overeind dat onderzoek naar de mogelijkheden binnen spoor 1 volledig ontbreken, zowel vóór als na de periode 23 april 2019 tot 5 juli 2019.”
2.8.
Eiseres heeft bij brief van 14 februari 2025 gereageerd op de aanvullende rapportages.
Heeft eiseres voldoende re-integratie-inspanningen verricht?
3. Het UWV heeft aan eiseres een loonsanctie opgelegd omdat, zoals uit de aanvullende motivering door de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b in deze beroepsprocedure volgt, eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen zou hebben verricht. Artikel 25 van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ligt hieraan ten grondslag.
3.1.
De ratio achter de loonsanctie is dat de werkgever in de verlengtermijn van een jaar, na de datum waarop de werkneemster de einde wachttijd heeft bereikt, het tekortschieten in de re-integratieverplichtingen kan herstellen. Dat brengt met zich dat in het besluit waarmee de loonsanctie wordt opgelegd het UWV voldoende tot uitdrukking moet brengen in welke verplichtingen dan wel re-integratie-inspanningen de werkgever tekort is geschoten, zodat de werkgever tot herstel daarvan kan overgaan.
3.2.
De vraag of voldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht wordt beoordeeld aan de hand van een medische en een arbeidsdeskundige toets. Het opleggen van een loonsanctie betreft een beslissing met een belastend karakter, waardoor het op de weg van het UWV ligt om aannemelijk te maken dat er onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht. [7]
Medische beoordeling re-integratie-inspanningen
4. Inmiddels is niet meer in geschil dat de sociaal-medische begeleiding door eiseres gedurende de wachttijd van 104 weken adequaat is geweest. Dat volgt uit de (aanvullende) medische rapportage, die overigens pas in beroep is ingebracht, van 11 november 2024 van de verzekeringsarts b&b.
Arbeidsdeskundige beoordeling re-integratie-inspanningen
5. Ten aanzien van de arbeidsdeskundige beoordeling overweegt de rechtbank als volgt.
5.1.
Bij besluit van 15 november 2019 is aan eiseres de loonsanctie opgelegd. De aan het primaire besluit ten grondslag liggende beoordeling door de arbeidsdeskundige is op
18 november 2019 opgesteld en vervolgens aan eiseres toegezonden.
5.1.1.
In deze rapportage is door de arbeidsdeskundige onder meer het volgende overwogen.
“Uit eerdere deskundigen oordelen blijkt, dat er stagnatie is geweest in re-integratie. Re-integratie had in april (
de rechtbank begrijpt dat bedoeld is april 2019) reeds opgestart kunnen worden.
Ook al had cliënt (
werkneemster – toevoeging rechtbank) niet verder kunnen opbouwen op dat moment, een aanvang had kunnen worden gemaakt en was zij mogelijk na haar behandeling verder geweest in het re-integratieproces. Dit is pas in juli 2019 gebeurd. Hier zijn kansen gemist.
(…)
Ik vind de inspanningen van de werkgever onvoldoende, omdat er stagnatie is geweest in het reïntegratieproces, zo blijkt uit eerdere deskundigen oordelen. Hier zijn reïntegratiekansen gemist. De werkgever heeft niet inzichtelijk en aannemelijk gemaakt dat er ondanks arbeidsmogelijkheden van de werknemer geen herplaatsingsmogelijkheden zijn in de organisatie. Dit blijkt uit het feit dat niet nader is onderzocht of de aangepaste werkzaamheden structureel aan te bieden zijn, terwijl het nu redelijk lijkt te gaan. Zij betalen nu een maand vrijwillig langer door, waarmee ze aangeven thans nog onvoldoende inzichtelijk te hebben gemaakt, waarom het reintegratieproces niet verder kan worden voortgezet.”
5.1.2.
Aan het bestreden besluit ligt de rapportage van 16 december 2022 (zie onder 1.3.1.) ten grondslag. De rechtbank gaat voorbij aan de rapporten van de arbeidsdeskundige(n) b&b die aan de beslissing op bezwaar van 24 maart 2020 ten grondslag lagen, omdat die beslissing is vernietigd en de rechtbank het UWV heeft opgedragen de re-integratie-inspanningen opnieuw te beoordelen.
5.1.3.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat op 23 april 2019 een re-integratie-blokkerend advies is gegeven voor de duur van de behandeling die werkneemster op dat moment onderging. Die behandeling is begin juli 2019 afgerond. Dat brengt met zich dat het verwijt dat re-integratie-kansen zijn gemist per/na april 2019 aan de loonsanctie is komen te ontvallen. Dat wordt met zoveel woorden ook bevestigd door de arbeidsdeskundige b&b in zijn aanvullende rapportage in beroep van 18 december 2024 (zie onder 1.8.).
Periode tot 5 juli 2019
5.2.
Volgens het UWV ligt aan de opgelegde sanctie, en daarmee aan het bestreden besluit, ook ten grondslag dat eiseres in de periode vòòr 5 juli 2019 (dat wil zeggen: in de periode voorafgaande aan de start van het behandeltraject medio januari 2019) onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De rechtbank volgt het UWV daarin niet.
5.2.1.
Uit de rapportage van 18 november 2019 van de arbeidsdeskundige volgt, klip en klaar, dat zij de re-integratie-inspanningen van eiseres vanaf april 2019 als onvoldoende beoordeeld. De rechtbank leest daarvoor (in verband met de discussie omtrent het re-integratie-blokkerend advies) nu ‘5 juli 2019’.
Dat eiseres in de periode daaraan voorafgaand onvoldoende inspanningen heeft verricht, wordt door de arbeidsdeskundige niet inzichtelijk gemotiveerd. Dat ligt wel op de weg van het UWV nu sprake is van een voor eiseres belastend besluit.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV aan de loonsanctie ten onrechte ten grondslag heeft gelegd dat eiseres in de periode tot 5 juli 2019 tekort is geschoten in de op haar rustende re-integratie-inspanningen.
5.2.2.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel verder dat, zoals uit de stukken volgt, werkneemster niet eerder dan april/mei 2018 een begin kon maken met haar re-integratie, dat zij daarin een grillig beeld liet zien voor wat betreft haar belastbaarheid en de voorgestelde opbouwschema’s, dat zij na afloop van het eerste ziektejaar (20 november 2018) 24 uur per week werkzaam was in aangepaste werkzaamheden (spoor 1) maar dat zij vrij vlot daarna, per 14 december 2018, op aanraden van de bedrijfsarts weer volledig arbeidsongeschikt is gemeld bij eiseres. Werkneemster was vanaf dat moment vrijgesteld van haar re-integratie-verplichtingen. [8]
Werkneemster onderging vervolgens vanaf januari 2019 een intensief behandeltraject en was pas vanaf 5 juli 2019 weer in staat (aangepaste) werkzaamheden mondjesmaat, in het kader van re-integratie, op te pakken.
5.2.3.
Uit het in opdracht van eiseres verrichte arbeidsdeskundig onderzoek door [bedrijf 1] in november en december 2018 volgt dat ook de arbeidsdeskundige [9] van mening is, althans zo begrijpt de rechtbank de arbeidsdeskundige, dat re-integratie in spoor 1 en/of 2 op dat moment vanwege de (psychische) belastbaarheid van werkneemster niet aan de orde is.
5.2.4.
Tegen deze achtergrond heeft het UWV, gelet op het weinige dat het UWV daaromtrent heeft opgemerkt, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres over de periode tot 14 december 2018 zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
Periode vanaf 5 juli 2019
5.3.
Het UWV heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres vanaf 5 juli 2019 tot 19 november 2019 verwijtbaar onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
5.3.1.
Op verzoek van werkneemster is de re-integratie na 5 juli 2019 opgestart op de financiële afdeling (‘Finance’) van eiseres. Vanwege de vakantie van de begeleider van werkneemster op die afdeling is de re-integratie in aangepaste werkzaamheden en uren daadwerkelijk op 24 juli 2019 van start gegaan. [10]
5.3.2.
Daarnaast is op 15 juli 2019 een start gemaakt met de re-integratie in spoor 2. Op 30 augustus 2019 is de startrapportage opgesteld. [11] Op dat moment hadden al gesprekken met werkneemster plaatsgevonden en zijn persoonlijkheids- en beroepskeuzetesten bij haar afgenomen.
5.3.3.
Werkneemster heeft op 27 augustus 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. Vervolgens heeft zij in de periode van 16 september 2019 tot en met 18 oktober 2019 vakantie opgenomen. Zij heeft eiseres in een voortgangsgesprek op 12 september 2019 hierover geïnformeerd. Omdat zij de verlofaanvraag niet in één keer heeft gedaan, maar heeft verspreid over verschillende aanvragen, heeft eiseres dit niet eerder onderkend en heeft werkneemster eiseres hiermee overvallen. In die periode heeft werkneemster dan ook geen re-integratie-activiteiten verricht in spoor 1 en/of 2.
In dat gesprek heeft werkneemster verder aangegeven dat zij vervolgens vanaf begin
november 2019 weer een maand verlof zou opnemen (voor een al door haar geplande reis naar Vietnam en Cambodja) om dan met Kerst weer twee weken vrij te zijn. Werkneemster wilde haar vakantie-uren opmaken, vooruitlopend op een door haar verwacht einde dienstverband per januari 2020, zo heeft zij aan eiseres verklaard. [12]
5.3.4.
Dat werkneemster hierdoor de pogingen van eiseres om te komen tot een goede
re-integratie in zowel spoor 1 als 2 heeft gefrustreerd, is met zoveel woorden bevestigd door de begeleider vanuit [bedrijf 2] in zijn e-mail van 27 september 2019.
5.3.5.
Tegen deze achtergrond kan niet worden gezegd dat eiseres over de periode van
5 juli 2019 tot en met 18 november 2019 onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Voor zover eiseres wel onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, dan kan niet gezegd worden dat dat zonder deugdelijke grond is geweest.
5.3.6.
Ook als aangenomen zou moeten worden dat de re-integratie-inspanningen die eiseres in de periode na 5 juli 2019 heeft verricht (verwijtbaar) onvoldoende zijn geweest, dan is dat niet zonder deugdelijke grond geweest. De door het UWV opgelegde loonsanctie staat daarmee in ieder geval niet in verhouding.

Conclusie en gevolgen

6. Uit het voorgaande volgt dat het UWV niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Het UWV heeft dan ook ten onrechte een loonsanctie opgelegd. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing. De rechtbank is namelijk van oordeel dat het (zorgvuldigheids- en motiverings)gebrek in het bestreden besluit niet meer te herstellen is en bepaalt dat het besluit van 15 november 2019 wordt herroepen. Dat betekent dat het UWV geen nieuw besluit hoeft te nemen op de bezwaren van eiseres.
8. Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Het UWV moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift overgelegd, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 21 december 2022;
- herroept het besluit van 15 november 2019;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 365 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 3.108 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. K.V. van Weert, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Einduitspraak van 3 juni 2022 in de beroepsprocedure met zaaknummer (ARN) 20/2601.
2.Arbeidsdeskundige onderzoek in beroep van 16 december 2022.
3.Medische rapportage in beroepsprocedure van 2 november 2022.
4.Medische rapportage in beroepsprocedure van 17 november 2023.
5.Verwezen wordt ook naar de weergave van de telefoongesprekken in de brieven van de rechtbank van 24 oktober 2024.
6.Medische rapportage in beroepsprocedure van 11 november 2024.
7.Zie de uitspraak van 28 oktober 2009 van de Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2009:BK1570.
8.Dat de werkneemster vanaf half december 2018 is vrijgesteld van haar re-integratie-verplichtingen omdat zij op dat Geen Benutbare Mogelijkheden had leidt de rechtbank af uit het rapport van 8 december 2018 van [persoon B], werkzaam bij [bedrijf 1], meer in het bijzonder onder Standpunt werkgever, Standpunt werknemer en Conclusie (eerste alinea, laatste bladzijde), de Medische kaart van de bedrijfsarts onder “14-12-2018” en uit de Bijlage Toelichting chronologisch verloop afgelopen 2 jaar van de werkneemster.
9.Rapport van 8 december 2018 van [persoon B], werkzaam bij [bedrijf 1].
10.Zie de Memo van 17 september 2019 van [persoon C] aan [persoon A].
11.Door [persoon D], werkzaam bij [bedrijf 2].
12.Zie onder voetnoot 9.