ECLI:NL:RBGEL:2025:4188

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
C/05/436542 / HA ZA 24-279
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doorhaling bankhypotheek en uitleg hypotheekakte in civiele procedure

In deze civiele procedure vordert eiser, [eiser], dat de rechtbank gedaagden, een vennootschap onder firma en haar vennoten, veroordeelt om medewerking te verlenen aan de doorhaling van een hypotheek op zijn woning. Eiser stelt dat de samenwerking met gedaagden is beëindigd en dat er geen vordering meer bestaat waarvoor de hypotheek als zekerheid dient. De rechtbank oordeelt echter dat het recht van hypotheek niet teniet is gegaan, omdat de hypotheekakte een ruime omschrijving bevat van de vorderingen waarvoor het recht is gevestigd, inclusief toekomstige vorderingen. De rechtbank concludeert dat gedaagden niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid handelt door geen medewerking te verlenen aan de doorhaling, aangezien zij mogelijk nog een vordering op eiser heeft. De vordering van eiser wordt afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: [eiser] /05/436542 / HA ZA 24-279 / 1011/871
Vonnis van 28 mei 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J.M. Molkenboer,
tegen

1.de vennootschap onder firma [gedaagden] & CO,

gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde 2], vennoot van gedaagde onder 1.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
3.
[gedaagde 3], vennoot van gedaagde onder 1.,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna gedaagde partij sub 1. afzonderlijk te noemen: de vof, en gedaagde partijen samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. R.A. van Huussen.
De zaak in het kort
[eiser] heeft in het verleden samengewerkt met [gedaagden] . Op enig moment heeft [eiser] aan de vof het recht van hypotheek verleend op zijn woning. Nadien is de samenwerking tussen [eiser] en [gedaagden] beëindigd. Volgens [eiser] heeft [gedaagden] geen vordering op hem en kan er ook geen vordering meer ontstaan waarvoor de hypotheek tot zekerheid strekt. [eiser] wil daarom doorhaling van de hypotheek en vordert dat [gedaagden] wordt veroordeeld om daaraan haar medewerking te verlenen.
De rechtbank wijst de vordering van [eiser] af. Naar het oordeel van de rechtbank is het recht van hypotheek niet teniet gegaan, gelet op de ruime omschrijving in de vestigingsakte van de vorderingen waarvoor het hypotheekrecht is gevestigd. De rechtbank is verder van oordeel dat [gedaagden] niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid handelt door niet vrijwillig mee te werken aan doorhaling van het hypotheekrecht, aangezien zij mogelijk een vordering heeft op [eiser] en daarmee voldoende belang heeft bij handhaving van haar zekerheidsrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 oktober 2024
- de brief van 4 februari 2025 met producties 10 en 11 van [eiser]
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 17 februari 2025.
1.2.
Na sluiting van de mondelinge behandeling is bepaald dat de zaak voor vonnis komt.

2.De feiten

2.1.
[gedaagden] verrichtte regelmatig loonwerk op de boerderij van [eiser] .
2.2.
Op 27 mei 2016 heeft [eiser] , op grond van een overeenkomst van hypotheek- en pandverlening, aan de vof (met de heer [naam 1] handelend als indirect vennoot) het recht van hypotheek verleend op zijn woning. Hiermee verkreeg de vof zekerheid voor de betaling van al hetgeen zij van [eiser] en/of [eiser] Beheer B.V., en/of [eiser] Onroerend Goed B.V. en/of Maatschap [eiser] . & [naam 2] ‘
te eniger tijd te vorderen heeft of mocht hebben, uit hoofde van verstrekte en/of alsnog te verstrekken geldleningen, verleende en/of alsnog te verlenen kredieten, huidige en/of toekomstige vorderingen wegens verrichte werkzaamheden, dan wel uit welken anderen hoofde ook’, voor een maximum bedrag van € 575.000,00.
2.3.
Op 23 januari 2024 is tussen de onderneming van [eiser] , te weten [eiser] Onroerend Goed B.V. en een drietal ondernemingen van zijn vrouw en dochter (tezamen ‘de mesthandel’) enerzijds en Mineraal Trans B.V. anderzijds, een koopovereenkomst gesloten. Mineraal Trans B.V. is een aan [gedaagden] gelieerde onderneming. De heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) is directeur van Mineraal Trans B.V.
2.4.
Met de overeenkomst van 23 januari 2024 heeft [eiser] de activa van zijn mesthandel per 1 juli 2023 verkocht aan Mineraal Trans B.V. De door Mineraal Trans B.V. te betalen koopprijs is omgezet in een geldlening van zes jaar. In het kader van die overname zou [eiser] nog enige tijd werkzaamheden voor de mesthandel blijven verrichten.
2.5.
De samenwerking tussen [eiser] en Mineraal Trans B.V. is (voortijdig) geëindigd. Omstreeks 8 april 2024 zijn tussen [eiser] en [naam 1] namens Mineraal Trans B.V. afspraken gemaakt over de algehele en finale (financiële) afwikkeling met onder andere voortijdige aflossing van de lening.
2.6.
In het kader van die financiële afwikkeling werd de advocaat van [eiser] omstreeks 10 april 2024 bekend met de hypotheekakte van 27 mei 2016. De advocaat van [eiser] heeft de notaris verzocht om die hypotheek te doen (laten) doorhalen.
2.7.
Daarop heeft de notaris de vennoten van de vof omstreeks 11 april 2024 verzocht medewerking te verlenen aan de doorhaling van het recht van hypotheek.
2.8.
De gemaakte afspraken van 8 april 2024 (zie rov. 2.5.) zijn op 15 april 2024 geëffectueerd. Aan doorhaling van de hypotheekakte van 27 mei 2016 heeft de vof geen medewerking verleend.
2.9.
Bij akte van cessie van 19 juli 2024 hebben [naam 1] en Mineraal Trans B.V. een vordering op [eiser] overgedragen ter zake van wanprestatie dan wel onrechtmatig handelen in de periode juli 2023 tot en met april 2024, door frauduleuze handelingen met betrekking tot de mest die was opgeslagen in de mestsilo met nummer 205242.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] (hoofdelijk) veroordeelt om op straffe van een dwangsom alle medewerking te verlenen aan doorhaling van de hypothecaire inschrijving en daarbij te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van een in wettige vorm opgemaakte akte van [gedaagden] en in de plaats kan treden van de benodigde wilsinstemming van [gedaagden] dan wel van de ondertekende volmacht tot opzegging hypotheekrecht zoals bij de dagvaarding gevoegd, een en ander met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] baseert zijn vordering op de volgende stellingen. [eiser] heeft destijds aan de vof het recht van hypotheek verleend omdat hij bevreesd was voor een eventueel beslag op zijn woning en hij een goede samenwerking met [gedaagden] had. Omdat [eiser] de activa van zijn onderneming inmiddels aan een aan [gedaagden] gelieerde onderneming heeft verkocht, de samenwerking (met [naam 1] ) omstreeks 8 april 2024 volledig is geëindigd en [gedaagden] geen vordering meer heeft of verkrijgt op [eiser] en/of [eiser] Beheer B.V. en/of [eiser] Onroerend Goed B.V. en/of Maatschap [eiser] . & [naam 2] , bestaat er volgens [eiser] geen grond om het recht van hypotheek te handhaven. Daarbij wijst [eiser] erop dat hij belang heeft bij doorhaling van de hypotheekakte opdat hij (weer) vrij over zijn eigendom kan beschikken.
3.3.
[gedaagden] voert verweer. Volgens haar maakte doorhaling van de hypotheek geen onderdeel uit van de op 8 april 2024 gemaakte afspraken. Daarnaast heeft [gedaagden] als cessionaris van de aan haar gelieerde onderneming Mineraal Trans B.V. een vordering op [eiser] verkregen van circa € 350.000,00. [eiser] is tekort geschoten in de nakoming van de op hem rustende verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst met Mineraal Trans B.V., waaronder de verplichting tot voorzetting van zijn werkzaamheden. [eiser] heeft onrechtmatig gehandeld door te frauderen met het bijhouden en monsteren van fosfaat- en stikstofgehaltes en het manipuleren van de mesthandel. Dit kan volgens [gedaagden] resulteren in een door de NVWA aan Mineraal Trans B.V. op te leggen boete van bijna € 350.000,00. [gedaagden] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vraag moet worden beantwoord of [gedaagden] medewerking moet verlenen aan doorhaling van de hypothecaire inschrijving afkomstig uit de hypotheekakte van 27 mei 2016. Doorhaling houdt in dat de inschrijving van de hypotheekakte uit het register van het kadaster wordt verwijderd. Dit is enkel een administratieve verwerking van het tenietgaan van een hypotheekrecht maar doet niet zelf de hypotheek teniet.
Het hypotheekrecht is niet tenietgegaan
4.2.
Hoewel [eiser] stelt dat de ingeschreven hypotheek steeds is blijven bestaan [1] , begrijpt de rechtbank dat [eiser] meent dat het recht van hypotheek toch teniet is gegaan of teniet zou moeten gaan gelet op de beëindigde samenwerking. [eiser] stelt immers dat de vof uit hoofde van de beëindigde samenwerking geen vorderingen meer op (de ondernemingen van) [eiser] heeft en geen vorderingen meer zal verkrijgen waartoe de hypotheek tot zekerheid strekt terwijl [eiser] belang heeft bij doorhaling opdat hij volledig kan beschikken over zijn eigendom. [2] Daarmee lijkt [eiser] zich te beroepen op artikel 3:274 BW (doorhaling als hypotheek teniet is gegaan) en artikel 3:81 lid 2 BW (tenietgaan beperkte rechten). [gedaagden] betwist dat zij geen vordering op [eiser] heeft die onder het zekerheidsrecht valt en verwijst naar de aan haar gecedeerde vordering. Partijen verschillen dus van mening over de vraag hoe de hypotheekakte moet worden uitgelegd, althans voor welk recht de hypotheek is gevestigd.
4.3.
Voor de vaststelling van (de omvang van) het gevestigde recht van hypotheek (goederenrechtelijke overeenkomst) en beantwoording van de vraag tot zekerheid van welke vorderingen het recht van hypotheek strekt, geldt - anders dan bij pandrecht (Haviltexmaatstaf) - een objectieve maatstaf. Het komt aan op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling die moet worden afgeleid uit de in de akte gebezigde bewoordingen, naar objectieve maatschaven uitgelegd in het licht van de gehele inhoud van de akte [3] . Voor zover de bedoeling van partijen niet blijkt uit de desbetreffende akte, speelt deze dus geen rol.
4.4.
Uit de hypotheekakte blijkt dat [eiser] met de vof een overeenkomst van hypotheek- en pandverlening is aangegaan. Met de hypotheekakte verleent [eiser] aan de vof het recht van hypotheek op zijn woning. De verbintenissen tot zekerheid waarvan het recht van hypotheek is gevestigd zijn geldleningen, kredieten, alsmede huidige en toekomstige vorderingen wegens verrichte werkzaamheden, dan wel uit welke hoofde dan ook tussen de vof en [eiser] voor een maximum van € 575.000,00. Daarmee heeft de hypotheekakte de strekking van een bankhypotheek, te weten een hypotheek die is gevestigd tot zekerheid van al hetgeen de zekerheidsgever aan de zekerheidsnemer verschuldigd is of in de toekomst zal zijn, uit welken hoofde ook, zonder dat daarbij een bepaalde rechtsverhouding wordt aangegaan of omschreven. De omvang van het gevestigde recht van hypotheek ziet dus op alle bestaande maar ook op toekomstige vorderingen van de vof op [eiser] . Dat partijen destijds het recht van hypotheek hebben gevestigd met het oog op de in 2016 tussen [eiser] en de vof bestaande zakelijke relatie (de vof verrichtte loonwerk voor [eiser] op zijn boerderij), is een omstandigheid die bij de uitleg van de hypotheekakte geen rol mag spelen. De akte is ruim geformuleerd; het recht van hypotheek wordt ook verleend voor toekomstige vorderingen uit welken anderen hoofde ook en biedt geen aanknopingspunten voor enige beperking in de omschrijving van die toekomstige vorderingen in die zin dat toekomstige vorderingen van de vof moeten voortvloeien uit de ten tijde van het sluiten van de hypotheekakte bestaande zakelijke relatie tussen [eiser] en de vof.
4.5.
Uit de akte volgt dus dat het recht van hypotheek ook is gevestigd voor toekomstige vorderingen. Anders dan [eiser] lijkt te stellen, is het niet noodzakelijk dat de rechtsverhouding waaruit de toekomstige vordering zal voortvloeien, al bestaat op het moment dat het recht van hypotheek wordt gevestigd. Ook voor absoluut toekomstige vorderingen, die voortvloeien uit nog niet bestaande rechtsverhoudingen op het moment van vestiging, kan een recht van hypotheek worden gevestigd (artikel 3:231 lid 1 BW). In een dergelijk geval is de eventuele afwezigheid van een concrete vordering op enige moment dus geen grond voor tenietgaan en doorhaling van de hypotheek. Ook biedt de akte geen aanknopingspunten voor de stelling van [eiser] dat het recht van hypotheek teniet gaat bij beëindiging van de zakelijke relatie.
4.6.
Omdat het hypotheekrecht dus ook is gevestigd voor mogelijke toekomstige vorderingen, ook als die niet voorvloeien uit de zakelijke relatie die ten tijde van het aangaan van de kredietrelatie bestond, kan dus niet worden geoordeeld dat hypotheekrecht teniet is gegaan doordat op enig moment geen vordering van [gedaagden] op [eiser] bestond en/of doordat de zakelijke relatie tussen partijen is beëindigd. De tussenconclusie is hiermee dat het hypotheekrecht niet teniet is gegaan en dat er in zoverre geen grond bestaat voor doorhaling.
[gedaagden] handelt niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid door niet mee te werken aan doorhaling van het hypotheekrecht
4.7.
De hiervoor benoemde ruime omschrijving in de hypotheekakte kan betekenen dat het hypotheekrecht vanwege mogelijke toekomstige vorderingen nooit teniet zal gaan en nooit kan worden doorgehaald. Onder omstandigheden kan het echter in strijd met de redelijkheid en billijkheid zijn om geen medewerking te verlenen aan doorhaling van een dergelijke hypotheek. Dit kan het geval zijn als de rechtsverhouding waartegen het recht van hypotheek is gevestigd, is geëindigd zonder openstaande vorderingen en zonder de redelijke verwachting dat dergelijke vorderingen nog kunnen ontstaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] zich hierop beroepen. [4]
4.8.
Uit de verklaringen van beide partijen tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat de hypotheek destijds is gevestigd naar aanleiding van een door hen beoogde bankverhouding gelet op de (zakelijke) samenwerking waarbij de vof regelmatig loonwerk verrichtte op de boerderij van [eiser] . Deze zakelijke relatie is omstreeks april 2024 geëindigd, waarbij tussen partijen niet in geschil is dat zij niet op goede voet uit elkaar zijn gegaan. De relatie tussen [eiser] en [naam 1] als de persoon achter de vof, is verstoord geraakt waarbij [eiser] werd beticht van het opzettelijk plegen van mestfraude. Ook heeft [naam 1] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het NVWA hem omstreeks maart 2024 heeft geadviseerd de (zakelijke) relatie met [eiser] te verbreken. Tegen deze achtergrond acht de rechtbank het niet waarschijnlijk dat de vof in de toekomst nog loonwerkzaamheden zal verrichten voor [eiser] op basis waarvan de vof een vordering kan verkrijgen op [eiser] . Dit wil echter niet zeggen dat de vof niet uit andere hoofde nog een vordering op [eiser] heeft of kan verkrijgen die weliswaar niet voortvloeit uit de zakelijke relatie ten aanzien van het loonwerk maar gelet op de ruime omschrijving ook valt onder het gevestigde hypotheekrecht.
4.9.
[gedaagden] betoogt dat zij een dergelijke vordering heeft. Zij voert daartoe aan dat zij voordat de relatie tussen de heer [naam 1] en [eiser] verstoord is geraakt, [naam 1] met een aan [gedaagden] gelieerde onderneming, de mesthandel van [eiser] heeft overgenomen. [eiser] heeft nog enige tijd werkzaamheden voor deze onderneming, Mineraal Trans B.V., verricht. Deze samenwerking is voortijdig geëindigd. De heer [naam 1] en Mineraal Trans B.V. menen dat [eiser] bij de uitvoering van zijn werkzaamheden heeft gefraudeerd. Zij vrezen een boete van de NVWA en zij willen deze te zijner tijd verhalen op [eiser] . Het is die vordering op [eiser] die de heer [naam 1] en Mineraal Trans B.V. heeft gecedeerd aan de vof.
4.10.
Gelet op de formele uitleg moet de hypotheekakte zo worden uitgelegd dat het recht van hypotheek ook is gevestigd voor de hiervoor genoemde, door cessie verkregen, vordering van de vof op [eiser] . Het komt er in feite op neer dat de vof wil vasthouden aan een zekerheidsrecht voor een in haar ogen bestaande vordering op [eiser] . Weliswaar betwist [eiser] de vordering van (Mineraal Trans B.V. en) de vof, maar de juistheid van die vordering en in het verlengde daarvan de strekking van de door Mineraal Trans B.V. verleende finale kwijting, ligt in de onderhavige procedure niet ter beoordeling voor. Onder de gegeven omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat de vof mogelijk een vordering heeft op [eiser] . Dit enkele feit maakt, mede gelet op de omvang van het destijds gevestigde zekerheidsrecht, dat de weigering van de vof om haar medewerking te verlenen aan doorhaling niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
Conclusie
4.11.
Omdat niet komt vast te staan dat het hypotheekrecht teniet is gegaan en zich geen omstandigheden voordoen die maken dat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid om niet mee te werken aan doorhaling van de hypotheek, wordt de vordering van [eiser] afgewezen.
4.12.
[eiser] is daarmee in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00 tarief II)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.094,00
4.13.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 2.094,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Schippers en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.
871

Voetnoten

1.Dagvaarding 6
2.Dagvaarding 14 t/m 16
3.HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1511 en HR 22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM8933 (Kamsteeg/Lisser)
4.Spreekaantekeningen 7