ECLI:NL:RBGEL:2025:4187

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
C/05/429880 / ES RK 23-563
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over zorgregeling en kinderalimentatie na echtscheiding met bijzondere aandacht voor de belangen van de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 juni 2025 een beschikking gegeven met betrekking tot de zorgregeling en kinderalimentatie na een echtscheiding. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M. Slootweg, en de man, vertegenwoordigd door mr. R.I. Lagerweij, zijn betrokken in deze procedure. De rechtbank heeft eerder op 24 september 2024 een beschikking gegeven waarin de echtscheiding werd uitgesproken en een voorlopige zorgregeling werd vastgesteld. De man heeft verzocht om een wijziging van de zorgregeling, waarbij hij wekelijks contact met de minderjarige wenst. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek. De Raad voor de Kinderbescherming heeft onderzoek gedaan en een advies uitgebracht, dat door de rechtbank is gevolgd. De rechtbank heeft besloten dat de minderjarige één keer in de veertien dagen gedurende twee uur contact heeft met de man, onder begeleiding van een kindercoach. Daarnaast heeft de man verzocht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een omgekeerde onderhoudsplicht rechtvaardigen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk ingaat, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. Beide ouders zijn verantwoordelijk voor hun eigen proceskosten.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/429880 / ES RK 23-563
Datum uitspraak: 3 juni 2025
beschikking na echtscheiding (zorgregeling en kinderalimentatie)
in de zaak van
[verzoekster], hierna de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. A.M. Slootweg te Barneveld,
tegen
[verweerder], hierna de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat eerder mr. C.J.A. Snouckaert van Schauburg-Buchaldt te Veenendaal,
nu mr. R.I. Lagerweij te Veenendaal.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 24 september 2024 een eerdere beschikking gegeven. In deze beschikking is (samengevat):
  • de echtscheiding uitgesproken,
  • bepaald dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft,
  • een voorlopige zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] vastgesteld, inhoudende dat [de minderjarige] minimaal elke woensdagmiddag na schooltijd omgang heeft met de man, onder begeleiding van professionele derden (te weten tot op heden op de praktijk van de kindercoach van [de minderjarige] ),
  • de Raad verzocht onderzoek te doen naar de zorgregeling,
  • bepaald dat de vrouw gerechtigd is tot het voortgezet gebruik van de woning,
  • de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap gelast en bepaald dat de man een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap,
  • de beslissing over de definitieve zorgregeling, kinderalimentatie en proceskosten aangehouden in afwachting van het raadsrapport.
1.2.
Daarna heeft de rechtbank nog ontvangen:
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 1 mei 2025,
  • het F9-formulier van de vrouw van 1 mei 2025 met financiële stukken,
  • de F9-formulieren van de man van 7 mei 2025 met financiële stukken en een draagkrachtberekening
1.3.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 12 mei 2025. Daarbij zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door mr. A.M. Slootweg;
- de man, bijgestaan door mr. R.I. Lagerweij;
- een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).

2.De verdere beoordeling

Waar gaat het over?
2.1.
De rechtbank moet nog een beslissing nemen over de zorgregeling tussen de man en
de minderjarige
[naam minderjarige] ,geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
2.2.
De rechtbank moet ook nog een beslissing nemen over de kinderalimentatie.
De zorgregeling
2.3.
De man heeft verzocht - bij gewijzigd verzoek - een zorgregeling vast te stellen, waarbij hij wekelijks contact heeft met [de minderjarige] op dinsdag uit school van 14.15 uur tot 17.30 uur en een keer per veertien dagen op zaterdag van 11.00 tot 18.00 uur bij de zus van de man, en tijdens de schoolvakanties een extra dag van 10.00 uur tot 18.00 uur, althans een zodanige regeling als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren. Ook heeft hij verzocht te bepalen dat indien nodig voor onbegeleid contact de Raad onderzoek zal doen wat de meest optimale zorgverdeling zal zijn voor [de minderjarige] in de situatie dat de man nog op De Brug woont en wanneer hij zelfstandig woont met (indien nodig ambulante begeleiding), te bepalen dat de omgangsregeling vanaf het moment dat de man zelfstandig woont, nader zal worden bepaald zodra hiervan sprake is.
2.4.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de man.
Het advies van de Raad
2.5.
De Raad heeft onderzoek gedaan en adviseert een regeling van één keer in de veertien dagen twee uur, met de volgende opbouw:
  • tot en met de kerstvakantie 2025 onder begeleiding van één van de kindercoaches van Caritas Netwerk, gelet op de overstap van [de minderjarige] naar de middelbare school en de overstap van de man van beschermd wonen naar zelfstandig wonen (met betrokkenheid van ambulante hulpverlening). De omgang zal blijven plaatsvinden op neutraal terrein,
  • vanaf de kerstvakantie 2025 tot en met mei 2026 in eerste instantie nog onder begeleiding van één van de kindercoaches van Caritas Netwerk, waarbij stapsgewijs wordt toegewerkt naar onbegeleid contact door [de minderjarige] en de man (met stappen van een half uur) steeds wat langer alleen te laten. De omgang zal in eerste instantie nog blijven plaatsvinden op neutraal terrein en de wens van [de minderjarige] is leidend in een eventuele overgang naar een (deel van de) omgang bij de man thuis (nadat [de minderjarige] samen met de hulpverlening de woning van zijn vader bekeken heeft en daarvan een beeld heeft),
  • vanaf mei 2026 onbegeleid contact, waarbij de omgangsmomenten in ieder geval tot aan de herfstvakantie 2026, of indien nodig langer, worden voor- en nabesproken met de man, [de minderjarige] en één van de kindercoaches van Caritas Netwerk om zo de omgang te volgen en bij te sturen. Hierbij moet een inschatting worden gemaakt of dit direct voor en na de omgang moet plaatsvinden of dat dit op een eerder/later moment in de week kan plaatsvinden. Het is belangrijk dat er een duidelijk plan ligt wat de man en [de minderjarige] gaan doen. Daarnaast moeten er afspraken met de man en [de minderjarige] worden gemaakt wie zij kunnen benaderen mocht onverhoopt een situatie ontstaan waarbij bemiddeling of hulp van een derde nodig is
Daarnaast adviseert de Raad vanaf mei 2026 een uitbreiding met een extra dagdeel (4 uur als dit haalbaar is of indien nodig te verkorten naar 2 uur) per kwartaal zodat de man en [de minderjarige] een grotere activiteit kunnen ondernemen, waarbij in samenspraak met Caritas Netwerk wordt gekeken of er begeleiding bij aanwezig moet zijn en zo ja, wie.
2.6.
De Raad vindt het belangrijk om een stapje terug te doen in de frequentie van de omgang, om te voorkomen dat [de minderjarige] zich terugtrekt uit het contact met zijn vader en de weerstand toeneemt. Het contact tussen [de minderjarige] en de vader is kwetsbaar op dit moment. Dit komt door ervaringen uit het verleden, de problematiek van [de minderjarige] (autisme) en van de vader (schizofrenie), de leeftijd van [de minderjarige] en de spanning rondom deze rechtszaak. De Raad vindt het belangrijk om in grote lijnen richting te geven over de opbouw in de contacten, waarbij het uitgangspunt is dat de ouders zich aan het opbouwschema zullen moeten houden maar er wel voldoende ruimte is voor de hulpverlening om het tempo aan te passen als dat voor [de minderjarige] nodig blijkt.
2.7.
Beide ouders kunnen zich vinden in het advies van de Raad.
2.8.
De rechtbank volgt het advies van de Raad en zal de zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] vaststellen zoals geadviseerd. Deze zorgregeling acht de rechtbank, net als de Raad en de ouders, op dit moment in het belang van [de minderjarige] .
De kinderalimentatie
2.9.
De man heeft verzocht een door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] vast te stellen van € 100 per
maand met ingang van de datum van afgifte van de beschikking tot echtscheiding,
althans de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding, althans een zodanige
bedrag met ingang van een zodanige datum, als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek. Zij stelt primair dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een betaling door haar als verzorgende ouder aan de man als niet verzorgende ouder rechtvaardigen. Subsidiair verzoekt zij de bijdrage op € 17 per maand vast te stellen. De man kan zich vinden in de berekening van de vrouw.
2.10.
De rechtbank zal het verzoek van de man afwijzen en uitleggen waarom.
In beginsel wordt kinderalimentatie betaald aan de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft (hier de vrouw). Het uitgangspunt is dat de ouder waar het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft alle verblijfsoverstijgende kosten betaalt en de kosten van het verblijf bij hem/haar (de zorgkosten) en dat de andere ouder de kosten die samenhangen met het verblijf bij hem/haar (de zorgkosten) voor zijn/haar rekening neemt. In bijzondere omstandigheden kan er aanleiding zijn om de kinderalimentatie omgekeerd vast te stellen en de verzorgende ouder (hier de vrouw) een bijdrage te laten voldoen aan de niet verzorgende ouder (hier de man). Die omstandigheden zijn:
 het bestaan van een ruime omgangsregeling met de andere ouder,
 een hoge draagkracht bij de verzorgende ouder,
 een lage draagkracht bij de niet verzorgende ouder,
 de vraag in hoeverre ouders in de totale behoefte kunnen voorzien.
Het is aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijf heeft en die om een bijdrage verzoekt om te stellen en, bij betwisting, te onderbouwen dat er sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden. [1]
2.11.
De vrouw heeft betwist dat er sprake is van bijzondere omstandigheden en de man heeft daarop niet onderbouwd welke omstandigheden een door de vrouw te betalen bijdrage zouden rechtvaardigen. In deze zaak heeft de vrouw een aanzienlijk hogere draagkracht dan de man. De vrouw heeft, op basis van haar eigen berekening, namelijk € 928 per maand beschikbaar en zij kan hiermee volledig in de kosten (behoefte) van [de minderjarige] voorzien. De man heeft een beperkt inkomen vanuit zijn uitkering en een zeer beperkte draagkracht. Maar daar staat tegenover dat de man ook nauwelijks kosten draagt voor [de minderjarige] . De rechtbank zal namelijk een begeleide zorgregeling vaststellen van twee uur per twee weken. De rechtbank ziet dan ook onvoldoende aanleiding om een bijdrage door de vrouw als verzorgende ouder vast te stellen in de zorgkosten van man.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.12.
De rechtbank zal de beslissing over de zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat deze beslissing meteen ingaat, ook als iemand het er niet mee eens is en in hoger beroep gaat.
Proceskosten
2.13.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij een relatie met elkaar hebben gehad.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
stelt de volgende verdeling van de zorg- en opvoedtaken vast: [de minderjarige] heeft één keer in de veertien dagen gedurende twee uur contact met de man, met de volgende opbouw:
  • tot en met de kerstvakantie 2025 onder begeleiding van één van de kindercoaches van Caritas Netwerk, gelet op de overstap van [de minderjarige] naar de middelbare school en de overstap van de man van beschermd wonen naar zelfstandig wonen (met betrokkenheid van ambulante hulpverlening). De omgang zal blijven plaatsvinden op neutraal terrein,
  • vanaf de kerstvakantie 2025 tot en met mei 2026 in eerste instantie nog onder begeleiding van één van de kindercoaches van Caritas Netwerk, waarbij stapsgewijs wordt toegewerkt naar onbegeleid contact door [de minderjarige] en de man (met stappen van een half uur) steeds wat langer alleen te laten. De omgang zal in eerste instantie nog blijven plaatsvinden op neutraal terrein en de wens van [de minderjarige] is leidend in een eventuele overgang naar een (deel van de) omgang bij de man thuis (nadat [de minderjarige] samen met de hulpverlening de woning van zijn vader bekeken heeft en daarvan een beeld heeft),
  • vanaf mei 2026 onbegeleid contact, waarbij de omgangsmomenten in ieder geval tot aan de herfstvakantie 2026, of indien nodig langer, worden voor- en nabesproken met de man, [de minderjarige] en één van de kindercoaches van Caritas Netwerk om zo de omgang te volgen en bij te sturen. Hierbij moet een inschatting worden gemaakt of dit direct voor en na de omgang moet plaatsvinden of dat dit op een eerder/later moment in de week kan plaatsvinden. Het is belangrijk dat er een duidelijk plan ligt wat de man en [de minderjarige] gaan doen. Daarnaast moeten er afspraken met de man en [de minderjarige] worden gemaakt wie zij kunnen benaderen mocht onverhoopt een situatie ontstaan waarbij bemiddeling of hulp van een derde nodig is,
  • daarnaast vanaf mei 2026 een extra dagdeel (4 uur als dit haalbaar is of indien nodig te verkorten naar 2 uur) per kwartaal voor een grotere activiteit, waarbij in samenspraak met Caritas Netwerk wordt gekeken of er begeleiding bij aanwezig moet zijn en zo ja, wie;
3.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
beslist dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
3.4.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.M. Koopman, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Cox-Weber als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2025.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:GHAMS:2021:3310.