ECLI:NL:RBGEL:2025:3705

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
ARN 24/289
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersbesluit over ontsluiting van appartementen en woningen in Nijmegen

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland wordt het beroep van eisers tegen een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen beoordeeld. Het verkeersbesluit betreft de ontsluiting van appartementen en woningen in park [naam park] te [plaats]. Eisers, bewoners van de [locatie 1], zijn tegen de afsluiting van de [locatie 2] voor doorgaand verkeer en hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 december 2023. De rechtbank oordeelt dat het college voldoende gemotiveerd heeft waarom voor de ontsluiting via de [locatie 1] is gekozen, en dat er geen sprake is van een ovenevenwichtige belangenafweging. Wel wordt vastgesteld dat eisers recht hebben op schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar kent een schadevergoeding van € 2.500 toe aan eisers wegens de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank benadrukt dat het college bij het nemen van het verkeersbesluit beoordelingsruimte toekomt en dat de belangenafweging in dit geval niet onredelijk is geweest.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/289

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen
[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] , [eiser 6] , [eiser 7] , [eiser 8], allen te [plaats] , eisers
(gemachtigden: [eiser 2/gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen

(gemachtigden: [gemachtigde 3] en [gemachtigde 4] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van het college van 5 december 2023 waarbij is beslist op de bezwaren tegen een verkeersbesluit over de ontsluiting van appartementen en woningen in park [naam park] te [plaats] .
1.1.
Met een verkeersbesluit van 20 mei 2021 heeft het college een eerder verkeersbesluit van 28 augustus 2020 over de ontsluiting van park [naam park] ingetrokken en vervangen. Met het bestreden besluit van 5 december 2023 heeft het college de bezwaren van eisers tegen het besluit van 28 augustus 2020 niet-ontvankelijk verklaard, de bezwaren tegen het besluit van 20 mei 2021 gedeeltelijk gegrond verklaard en heeft het college het verkeersbesluit op onderdelen aangepast.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigden van eisers en de gemachtigden van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eisers zijn bewoners van woningen aan de [locatie 1] , op het park [naam park] en Landgoed [naam landgoed] . De bewoners van de [locatie 1] willen niet dat het verkeer van en naar park [naam park] via de [locatie 1] ontsluit. De bewoners van park [naam park] maken tot op heden gebruik van de rechtstreekse route via de [locatie 2] om de [locatie 3] te bereiken en willen geen omweg maken via de [locatie 1] .
2.1.
Met het verkeersbesluit van 20 mei 2021 is besloten dat gemotoriseerd verkeer van en naar Park [naam park] en Landgoed [naam landgoed] voortaan uitsluitend via de [locatie 1] naar de [locatie 3] kan rijden. Dit betekent dat de rechtstreekse route via de [locatie 2] wordt afgesloten voor gemotoriseerd verkeer. De gewijzigde verkeerssituatie wordt ter verduidelijking weergegeven op de kaart onder figuur 1.
2.2.
Aan het verkeersbesluit is, naar aanleiding van de ingediende bezwaren door eisers, een uitgebreide voorgeschiedenis voorafgegaan. Het relevante procesverloop kan kort als volgt worden samengevat.
2.2.1.
Reeds in 2016 werd het document ‘Ontwikkelingskader [naam park] ’ vastgesteld, waarin het voornemen werd opgenomen om de [locatie 2] af te sluiten voor doorgaand verkeer.
2.2.2.
Op verzoek van eisers heeft het college in juni 2018, in overleg met de direct omwonenden, de ‘Variantenstudie ontsluiting woningen park [naam park] ’ (de variantenstudie) uitgevoerd. In de variantenstudie zijn verschillende alternatieven voor de ontsluiting van de betreffende woningen onderzocht en beoordeeld aan de hand van verschillende criteria, waaronder draagvlak, verkeer en hinder, inpassing, procedures en beleid. [1] Tijdens de zitting heeft het college toegelicht dat de varianten zijn beoordeeld op een vijfpuntsschaal, variërend van -2 tot +2. Voor deze beroepsprocedure zijn met name ontsluitingsvariant 2A, waarbij de 21 woningen via de [locatie 1] worden ontsloten, en ontsluitingsvariant 2C, waarbij de bestaande ontsluiting via de [locatie 2] behouden blijft, relevant. De ontsluiting via de [locatie 1] heeft in de variantenstudie een wat betere totaalscore gekregen (-0,79) dan de ontsluiting via de [locatie 2] (-1,04).
2.2.3.
Op verzoek van het college heeft Veilig Verkeer Nederland (VVN) in maart 2021 een second opinion uitgevoerd over de verkeersveiligheid van de ontsluitingsvarianten 2A en 2C. VVN heeft de verkeersveiligheid op basis van vier subcriteria onderzocht waaronder: de veiligheid van voetgangers en fietsers, de aansluiting op [locatie 3] en het aantal conflictpunten. Elk van deze criteria woog voor 25% mee in de eindbeoordeling. In het rapport van maart 2021 heeft VVN variant 2A (ontsluiting [locatie 1] ) beoordeeld met een eindscore 0 (neutraal) en 2C (ontsluiting [locatie 2] ) met een eindscore +0,5 (licht positief).
2.2.4.
Naar aanleiding van de bezwaren van eisers van 5 oktober 2020 [2] is het eerste verkeersbesluit van 28 augustus 2020 op 21 juni 2021 ingetrokken en vervangen door het verkeersbesluit van 20 mei 2021.In dit nieuwe besluit is het eerdere verkeersbesluit op enkele ondergeschikte punten aangepast.
2.2.5.
Op 22 september 2021 heeft de raad van de gemeente Nijmegen de motie ‘Een sluitende ontsluiting’ aangenomen en is het college opgeroepen om de 21 woningen via de bestaande ontsluiting via de [locatie 2] te ontsluiten naar de [locatie 3] . Op 29 november 2022 heeft het college besloten de raadsmotie niet uit te voeren en heeft het college hieraan ten grondslag gelegd dat deze variant op het gebied van planning en financiën grotere gevolgen kent zoals een bestemmingsplanwijziging en kosten herinrichting van de [locatie 2] (€ 250.000) en zienswijzen en bezwaren van andere omwonenden. Ontsluiting via de [locatie 1] is procedureel eenvoudiger en goedkoper (kosten herinrichting € 85.000). [3] Het college heeft daarbij betrokken dat ongeveer 320 woningen al via de [locatie 1] worden ontsloten naar de [locatie 3] . Op de hoorzitting van 13 september 2021 is met eisers afgesproken dat vanwege de raadsmotie van 22 september 2021 een besluit op het bezwaar aangaande het verkeersbesluit enkele weken wordt uitgesteld. [4] Op 21 december 2022 is in de gemeenteraad de motie ‘Ontsluiting of Uitsluiting’ ingediend, maar deze motie is niet aangenomen door de gemeenteraad.
2.2.6.
Bij besluit van 5 december 2023 heeft het college de bezwaren van onder meer eisers gedeeltelijk gegrond verklaard en het verkeersbesluit op twee punten aangepast, (1) de [locatie 2] tussen het in het verkeersbesluit opgenomen fietspad en de [locatie 3] wordt een woonerf, in plaats van een 30 km-weg en (2) het weggedeelte ‘ [naam park] ’ dat de [locatie 4] verbindt met de [locatie 2] blijft een fietsstraat en wordt geen woonerf.
2.3.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. Op wat eisers hebben aangevoerd wordt hieronder – voor zover van belang – nader ingegaan.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het verkeersbesluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Wel hebben eisers recht op schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (Babw) bepaalt dat de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval vermeldt welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. De in artikel 2, eerste lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen zijn:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
4.1.
De in artikel 2, tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen zijn:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
4.2.
Het is vaste rechtspraak dat het college bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toekomt bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde begrippen. Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het college van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter nagaan of het college redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen. Nadat het college heeft vastgesteld welke verkeersbelangen naar zijn oordeel bij het besluit moeten worden betrokken, moet het die belangen tegen elkaar afwegen. Bij die afweging heeft het bestuursorgaan beleidsruimte. De bestuursrechter gaat niet na of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen (artikel 3:4, tweede lid, van de Awb). [5] Daarbij geldt dat het college niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen. [6]
Omvang van het geding
5. Eisers hebben in hun beroepschrift en ter zitting uiteengezet dat de wijze waarop het bestreden besluit tot stand is gekomen en de communicatie tussen eisers en (vertegenwoordigers van) het college door hen als gebrekkig en onzorgvuldig is ervaren. De rechtbank heeft daar kennis van genomen. Deze context, voorgeschiedenis en observaties zoals geschetst door eisers betreffen als zodanig echter geen beroepsgronden die tot vernietiging van het bestreden besluit kunnen leiden. Daarom behoeven deze aspecten in deze uitspraak geen verdere bespreking.
5.1.
De rechtbank zal in haar beoordeling de beroepsgronden als volgt bespreken:
I. De overeenkomst met baron [naam baron]
II. De variantenstudie en het rapport VVN
III. Draagvlak
IV. Toekomstige ontwikkelingen
V. Publicatie herziene en aangepaste besluit
VI. Overschrijding van de redelijke termijn
De overeenkomst met baron [naam baron]
6. Eisers voeren aan dat in 1999 het college en baron [naam baron] van [naam landgoed] (eigenaar van Landgoed [naam landgoed] ) een overeenkomst hebben gesloten over de realisatie van bouwpercelen op Landgoed [naam landgoed] . In deze overeenkomst is in artikel G vastgelegd dat de aansluiting van de [locatie 2] op de [locatie 3] in stand blijft. Door deze aansluiting af te sluiten, handelt het college volgens eisers in strijd met deze contractuele afspraak en het rechtszekerheidsbeginsel. Voordat het project werd gestart, wilden eisers zekerheid over een vrije en directe ontsluiting naar de [locatie 3] , zonder verkeershinder. Die zekerheid is hen gegeven op basis van de overeenkomst tussen de baron en het college. Dat de baron zelf geen beroep instelt, omdat hij lopende zaken met het college heeft en confrontatie hierover wil vermijden, doet daar niet aan af. Eisers beroepen zich op deze afspraak en hebben ter zitting toegelicht dat het college deze overeenkomst niet meer kende maar wel behoorde te kennen toen zij het verkeersbesluit namen. Nu eisers hun woningen hebben gekocht in de veronderstelling dat de ontsluiting via de [locatie 2] in stand zou blijven, vinden zij dat zij zich op deze overeenkomst mogen beroepen.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college stelt zich terecht op het standpunt dat eisers geen partij zijn bij de overeenkomst en hieraan geen rechten kunnen ontlenen. Voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verwezenlijking van het verkeersbesluit in de weg staat, bestaat alleen aanleiding wanneer de belemmering een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is namelijk de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit, waarbij de bewijslast wordt beheerst door de in die procedure geldende regels. [7] Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een duidelijke privaatrechtelijke belemmering om het verkeersbesluit te kunnen uitvoeren. De baron heeft klaarblijkelijk geen aanleiding gezien om zich te beroepen op de overeenkomst. Het is daarbij niet duidelijk of in 1999 al een ontsluiting bestond via de [locatie 1] en het is niet gebleken dat een ontsluiting via die weg volgens de contractspartijen niet aan de overeenkomst beantwoordt. Verder is de rechtbank niet gebleken dat eisers aan deze overeenkomst een gerechtvaardigd vertrouwen konden ontlenen dat het college hun woningen blijvend zou ontsluiten via de [locatie 2] . De omstandigheid dat de overeenkomst niet expliciet in het verkeersbesluit is genoemd, is anders dan eisers suggereren geen reden om het besluit onzorgvuldig of onvoldoende gemotiveerd te achten. De overeenkomst heeft immers geen verband met de in artikel 2 van de Wvw 1994 genoemde belangen.
De variantenstudie en het rapport VVN
7. Eisers verwijzen naar de second opinion van VVN en stellen dat de variantenstudie die door het college is uitgevoerd een verkeerde waardering geeft en is verouderd. Het college heeft onvoldoende rekening gehouden met de objectieve verkeersveiligheidscriteria en heeft ten onrechte geconcludeerd dat variant 2A de meest positieve score oplevert. Uit het rapport van VVN blijkt dat variant 2C aantoonbaar veiliger is dan variant 2A. Dit komt onder meer doordat de aansluiting van de [locatie 2] op de [locatie 3] overzichtelijker is en minder risico’s met zich meebrengt. De extra verkeersbewegingen op de [locatie 3] bij variant 2C veroorzaken geen significante hinder. De [locatie 1] vormt een onoverzichtelijke route met zijwegen en geparkeerde auto’s, waardoor de kans op conflicten toeneemt, dat in strijd is met het principe van ‘Duurzaam Veilig’. Eisers hebben op de zitting gewezen op het feit dat in de afgelopen vier jaar reeds vijf verkeersongevallen met letsel hebben plaatsgevonden op de [locatie 1] . Zij benadrukken dat deze geregistreerde ongevallen dateren van ná de variantenstudie waarin het college de [locatie 1] als veilig heeft bestempeld. Dit onderstreept volgens hen dat de verkeersveiligheid in de straat onvoldoende is meegewogen en dat de situatie sindsdien aantoonbaar risicovoller is geworden.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid voor variant 2A heeft kunnen kiezen. Het verkeersbesluit, dat voorziet in de afsluiting van de [locatie 2] voor doorgaand verkeer, is genomen met het oog op verkeersveiligheid, ruimtelijke inpassing en financiële haalbaarheid. Dit is het besluit dat hier ter beoordeling voorligt en daarbij geldt het beoordelingskader zoals onder 4.2 weergegeven. Dat betekent dat de onderhavige beoordeling niet zo ver gaat dat de rechtbank naar eigen inzicht beoordeelt of het college beter had kunnen kiezen voor een ander alternatief, maar uitsluitend beoordeelt of het verkeersbesluit deugdelijk is gemotiveerd en berust op een zorgvuldige belangenafweging.
7.1.1.
Het college heeft op de zitting toegelicht dat de keuze voor variant 2A is gebaseerd op een integrale afweging van verkeersveiligheid, doorstroming, ruimtelijke inpassing en financiële haalbaarheid. Uit het memorandum van november 2021 blijkt niet dat de verkeerssituatie in de [locatie 1] door de extra verkeersbewegingen zodanig onveilig wordt dat het college in redelijkheid niet voor deze variant had mogen kiezen. Daarbij is in aanmerking genomen dat ongeveer 320 woningen in de wijk [naam landgoed] al ontsloten worden via de [locatie 1] en dat dit aantal met het verkeersbesluit met 21 woningen wordt uitgebreid. Dat is een significant, maar geen heel groot aantal. Hoewel eisers zich beroepen op het rapport van VVN en stellen dat variant 2C aantoonbaar veiliger zou zijn, volgt uit het memorandum niet dat de verkeerssituatie in de [locatie 1] als onveilig moet worden aangemerkt. Dat variant 2C op bepaalde punten gunstiger scoort, betekent niet dat de keuze voor variant 2A evident onzorgvuldig of onrechtmatig is. Bovendien liggen de totaalscores van variant 2A en variant 2C in de variantenstudie relatief dicht bij elkaar. De scores hebben ook geen absolute waarde. Ook het gegeven dat variant 2A in het rapport van VVN een lagere score krijgt dan variant 2C betekent niet dat VVN de [locatie 1] als onveilig aanmerkt bij extra verkeersbewegingen; slechts dat de aansluiting via de [locatie 2] in die beoordeling relatief gunstiger scoort.
7.1.2.
De rechtbank begrijpt verder dat in de praktijk de verkeersveiligheid op de [locatie 1] minder is dan op de [locatie 2] . Echter, bij de beoordeling van de verkeersveiligheid in de variantenstudie heeft het college ook gekeken naar de verkeersveiligheid van de aansluiting op de [locatie 3] , terwijl eisers zich richten op de verkeersveiligheid in de [locatie 1] . De door eisers genoemde verkeersveiligheidsknelpunten bevinden zich voornamelijk op die straat. Uit de stukken blijkt en het college heeft ter zitting erkend dat de verkeersveiligheid van de [locatie 1] voor verbetering vatbaar is. Het college heeft toegelicht dat het verbeteren van de verkeersveiligheid in de [locatie 1] ook los van het bestreden besluit noodzakelijk is en zal plaatsvinden. Wat daar verder van zij, de toevoeging van verkeer ten gevolge van de ontsluiting van 21 extra woningen heeft het college naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig ingrijpend hoeven achten dat dit op zichzelf de keuze voor variant 2A ontoelaatbaar zou maken. Het college heeft verder toegelicht dat omleggen van de route naar verwachting weinig invloed zal hebben op de aanwezige, nog aan te pakken, conflictpunten op de [locatie 1] . Het college heeft ook toegelicht dat de keuze voor variant 2A niet uitsluitend met het oog op verkeersveiligheid in de [locatie 1] is gemaakt. Ook andere aspecten, zoals de beperkte breedte van de [locatie 2] en de wens om geen extra aansluiting op de [locatie 3] te creëren, hebben een rol gespeeld. De rechtbank is van oordeel dat het college daarmee voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom voor de ontsluitingsvariant via de [locatie 2] is gekozen.
Draagvlak
8. Eisers verzetten zich tegen de voorgestelde omweg en extra verkeersbelasting op de [locatie 1] door de ontsluiting van de 21 woningen. Uit enquêtes onder de beoogde gebruikers blijkt dat geen van hen de voorkeur geeft aan deze route; de bestaande ontsluiting via de [locatie 2] geniet de meeste steun. Eisers benadrukken dat de [locatie 1] geen hoofdverkeersroute is, maar een woonstraat in een groene en leefbare buurt, waar kwetsbare verkeersdeelnemers, zoals fietsers en spelende kinderen, prioriteit moeten krijgen boven autoverkeer. Volgens hen is er onder zowel de huidige als toekomstige bewoners geen draagvlak voor de door de gemeente opgelegde verkeerssituatie. Bovendien achten zij de aansluiting van de [locatie 1] op de [locatie 3] onoverzichtelijk, waardoor extra verkeer zal leiden tot een verhoogd ongevalsrisico, meer drukte en langere wachttijden.
8.1.
De rechtbank kan begrijpen dat onder bewoners, bezwaren bestaan tegen de keuze voor de ontsluiting via de [locatie 1] . Niettemin is het aan het college om, binnen de grenzen van een redelijke belangenafweging, een besluit te nemen over de meest geschikte verkeerskundige oplossing. Het college heeft op de zitting toegelicht dat het draagvlak in de variantenstudie is meegewogen bij het maken van een keuze tussen de varianten. Daarbij heeft het college er op gewezen dat niet alleen rekening is gehouden met het draagvlak onder de omwonenden, maar ook met de (andere) weggebruikers die van de [locatie 3] gebruik maken. De rechtbank is van oordeel dat het college daarmee geen blijk heeft gegeven van een ovenevenwichtige belangenafweging. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Toekomstige ontwikkelingen
9. Eisers wijzen erop dat er binnen de gemeenteraad een discussie gaande is over het al dan niet verlagen van de maximumsnelheid op de [locatie 3] naar 30 km/uur, mede op advies van VVN, de Fietsersbond en de wijkraad. Zij stellen dat indien deze verlaging wordt doorgevoerd, het argument van het college om zo min mogelijk aansluitingen op een 50 km/uur-weg te hebben, komt te vervallen. Eisers menen dat in dit geval de [locatie 2] open kan blijven, waardoor het geschil kan worden opgelost.
9.1.
Het college stelt dat een eventuele toekomstige snelheidsverlaging op de [locatie 3] naar 30 km/uur niet per definitie betekent dat de afsluiting van de [locatie 2] onnodig wordt. Ook als de [locatie 3] een 30 km-zone zou worden, blijft deze een gebiedsontsluitingsweg, die een andere functie heeft dan woonstraten zoals de [locatie 1] . In de gemeentelijke netwerkvisie is de [locatie 3] bovendien specifiek benoemd als een weg waarop een snelheidsverlaging naar 30 km/uur niet wenselijk is, vanwege de noodzaak om openbaar vervoer op deze route te faciliteren. Volgens het college zijn er dan ook geen concrete plannen om de [locatie 3] op korte termijn om te vormen tot een 30 km-zone. Het college betwist daarnaast de stelling van eisers dat het behoud van twee aansluitingen op de [locatie 3] wenselijker zou zijn. Het college blijft van mening dat de afsluiting van de [locatie 2] noodzakelijk is om de verkeersveiligheid en ruimtelijke inpassing te optimaliseren.
9.2.
De rechtbank overweegt dat zij het bestreden besluit moet beoordelen aan de hand van de beroepsgronden en daarbij nieuwe feiten of omstandigheden, zoals een mogelijke toekomstige snelheidsverlaging van de [locatie 3] naar 30 km/uur, niet kan meenemen in haar beoordeling. Op het moment van het bestreden besluit gold geen maximumsnelheid van 30 km/uur op de [locatie 3] . Het college heeft ter zitting overigens aangegeven dat het college vooralsnog vasthoudt aan een hogere maximumsnelheid op de [locatie 3] , en dat een eventuele verlaging van de snelheid ter plaatse ook niet automatisch zou leiden tot een heroverweging van de in het bestreden besluit gemaakte keuze. De rechtbank stelt vast dat het besluit van het college is genomen op basis van de toen beschikbare informatie en dat niet is gebleken dat toekomstige ontwikkelingen noodzakelijkerwijs tot een andere uitkomst zullen leiden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Publicatie herziene en aangepaste besluit
10. Eisers hebben ter zitting aangevoerd dat in het besluit van 5 december 2023, in paragraaf 2.2 op pagina 3 onder het kopje Kanttekeningen, staat vermeld: "Het aangepaste verkeersbesluit zal worden gepubliceerd." Tot op heden heeft het college deze publicatie echter nagelaten.
10.1.
Deze beroepsgrond kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het college heeft ter zitting erkend dat de publicatie van het aangepaste verkeersbesluit nog niet heeft plaatsgevonden. De rechtbank gaat er echter vanuit dat het college dit alsnog zal doen op het moment dat het de betreffende verkeersroute daadwerkelijk wil effectueren.
Overschrijding van de redelijke termijn
11. Tot slot hebben eisers verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
11.1.
De behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepstermijn sprake is, mag maximaal twee jaar duren. Daarbij is een termijn van zes maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van anderhalf jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift door het college is ontvangen en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan. De schadevergoeding bedraagt € 500,- per overschrijding van een half jaar, naar boven afgerond.
11.2.
In het geval van eisers zijn vanaf de ontvangst door het college van het bezwaar op 20 oktober 2020 tot de datum van de uitspraak van de rechtbank van vandaag vier jaar en zeven maanden verstreken (ruim 55 maanden). De redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk is twee jaar, zodat die termijn met twee jaar en zeven maanden is overschreden (meer dan 30 maanden). Uit een e-mail van 20 juli 2021 met onderwerp “Bevestiging afspraken over hoorzitting park [naam park] ” leidt de rechtbank af dat eiser het college extra tijd hebben gegeven tot drie maanden na de uiterste beslistermijn. De rechtbank zal daarom uitgaan van een overschrijding van de termijn met niet meer dan 30 maanden. Eisers hebben recht op vergoeding van schade. Bij een forfaitair bedrag van € 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, bedraagt de aan eisers toe te kennen schadevergoeding € 2.500,-.
11.3.
Vervolgens is de vraag wie de schade moet betalen. De rechtbank heeft voor het verstrijken van de redelijke termijn in de beroepsfase (18 maanden) – gerekend vanaf de datum van ontvangst van het beroepschrift (15 januari 2024) – binnen 18 maanden uitspraak gedaan. Nu de rechtbank tijdig uitspraak heeft gedaan, stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn voor bezwaar en beroep samen met 30 maanden is overschreden en dat deze overschrijding geheel is toe te rekenen aan het college. Het college wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan eisers tot een bedrag van € 2.500.
12. De overige door eisers aangevoerde beroepsgronden behoeven geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug.
13.1.
De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding toe en veroordeelt het college tot vergoeding van immateriële schade aan eisers van € 2.500.
13.2.
Verder bestaat aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van eisers, zijnde de reiskosten van € 21,25 [8] ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt het college tot het betalen van proceskosten aan eisers tot een bedrag van € 21,25;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn toe;
  • veroordeelt het college tot het betalen van een schadevergoeding van € 2.500 aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van
N. Habibi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie pagina 9 en 10 van de variantenstudie.
2.Ontvangen door het college op 20 oktober 2020.
3.De kosten zijn gebaseerd op de brief van het college van 29 november 2022 ‘Stand van zaken motie ‘Een sluitende ontsluiting’.
4.Zie artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:278.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:257.
7.Zie in dat verband bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9957.
8.Zie het proceskostenformulier van eisers.