ECLI:NL:RBGEL:2025:3025

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
ARN 23/7937
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen opgelegde ov-schuld door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (DUO) over een opgelegde ov-schuld van € 162,80. De minister legde deze schuld op omdat eiseres op 1 september 2023 niet stond ingeschreven voor een opleiding die recht geeft op studiefinanciering en een reisvoorziening. Eiseres had zich wel aangemeld bij een onderwijsinstelling, maar was pas op 11 september 2023 daadwerkelijk ingeschreven. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had gesteld dat het niet tijdig stopzetten van het reisproduct aan eiseres kon worden toegerekend. Eiseres had moeten beseffen dat zij na haar uitschrijvingen bij eerdere instellingen haar reisproduct zo snel mogelijk moest stopzetten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het bestreden besluit bleef in stand. Eiseres kreeg het griffierecht niet terug en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/7937

uitspraak van de enkelvoudige kamer

in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (DUO [1] ),de minister
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de ov-schuld van € 162,80 die de minister haar heeft opgelegd.
1.2.
De minister heeft de ov-schuld aan eiseres opgelegd met het besluit van 10 oktober 2023. Met het bestreden besluit van 23 november 2023 op het bezwaar van eiseres is de minister bij dat besluit gebleven.
1.3.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 18 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de moeder van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres stond volgens het Register Onderwijsdeelnemers (hierna: ROD), waarin onderwijsinstellingen studentgegevens doorgeven aan DUO, met ingang van 1 augustus 2023 ingeschreven bij het [onderwijs instituut 1] in [plaats 1] voor de BOL-opleiding Dierenartsassistent paraveterinair. Op 1 september 2023 is eiseres met ingang van 1 augustus 2023 ook ingeschreven in het ROD door het [onderwijs instituut 2] in [plaats 1] , voor de BOL-opleiding Allround meubelmaker/(scheeps)interieurbouwer. Op 4 september is eiseres door het [onderwijs instituut 1] uitgeschreven en op 5 september 2023 door het [onderwijs instituut 2]. Door beide onderwijsinstellingen is eiseres met ingang van 1 augustus 2023 uitgeschreven uit het ROD. Op 7 september 2023 is eiseres met ingang van 11 september 2023 ingeschreven door het [onderwijs instituut 3] in het ROD, en wel voor de opleiding die ook de naam Allround meubelmaker/(scheeps)interieurbouwer draagt.
2.1.
De minister heeft op 4 september 2023 aan eiseres op haar aanvraag studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: Wsf 2000) toegekend over de maanden september tot en met december 2023. Onderdeel van de studiefinanciering is een reisvoorziening, in dit geval bestaande in een weekreisrecht (hierna: het reisproduct). Vanaf 11 september 2023 heeft eiseres gebruik gemaakt van het reisproduct om haar lessen in [plaats 2] bij te wonen. Bij besluit van
16 september 2023 heeft de minister het toekenningsbesluit van 4 september 2023 gewijzigd en alsnog geen studiefinanciering en geen reisvoorziening toegekend over september 2023, omdat eiseres niet staat ingeschreven voor een opleiding die recht geeft op studiefinanciering. Tegen dit besluit heeft eiseres geen bezwaar gemaakt.
2.2.
De minister heeft bij besluit van 10 oktober 2023 aan eiseres een ov-schuld opgelegd, omdat – kort gezegd – eiseres op 1 september 2023 niet stond ingeschreven voor een opleiding, waarvoor recht bestaat op een reisvoorziening. Met het bestreden besluit van 23 november 2023 op het bezwaar van eiseres is de minister bij dat besluit gebleven. Daarbij heeft de minister aanvullend overwogen dat eiseres (pas) recht had op studiefinanciering per 1 oktober 2023 (en niet per 1 september 2023), omdat voor dat recht de situatie (het ingeschreven staan) op de eerste dag van een kalendermaand bepalend is en verder dat eiseres het reisproduct niet voor de tiende van de maand september heeft stopgezet.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de minister de ov-schuld terecht heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Een studerende heeft op grond van Wsf 2000 recht op studiefinanciering, en daarmee op een reisproduct, indien de studerende op de eerste van de maand (de peildatum) staat ingeschreven voor een opleiding waarvoor recht bestaat op studiefinanciering. [2] De door de minister aan eiseres opgelegde ov-schuld vloeit voort uit het bepaalde in artikel 3.27, tweede lid, van de Wsf 2000. Hierin heeft de wetgever dwingend voorgeschreven dat de studerende per halve kalendermaand waarin hij gebruik heeft gemaakt van een niet tijdig stopgezet reisproduct, een gefixeerd bedrag verschuldigd is.
5.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij op 1 september 2023 ingeschreven stond voor een opleiding waarvoor recht bestaat op studiefinanciering en wel bij het [onderwijs instituut 3]. Weliswaar was eiseres wegens een late wissel in haar studiekeuze laat met inschrijven, maar haar inschrijving is op 1 september 2023 zowel door [onderwijs instituut 3] als CAMBO [3] bevestigd. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres e-mailberichten van het [onderwijs instituut 3] en CAMBO overgelegd.
5.2.
Volgens de minister stond eiseres eerst per 11 september 2023 ingeschreven voor haar opleiding aan het [onderwijs instituut 3]. De minister verwijst daarbij naar de door hem in beroep overlegde stukken met gegevens ontleend aan de ROD.
5.3.
Voor zover eiseres betoogt dat uit de e-mailberichten van het [onderwijs instituut 3] en CAMBO volgt dat haar inschrijving per 1 september 2023 wordt bevestigd, volgt de rechtbank eiseres hierin niet. In de berichten wordt (slechts) de
aanmeldingvoor de opleiding bevestigd. Niet de aanmelding, maar de
inschrijvingis van belang voor het recht op studiefinanciering en daarmee op het reisproduct. Uit de stukken van de minister met gegevens uit de ROD blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat eiseres voor het eerst sinds 11 september 2023 ingeschreven stond voor een opleiding aan het [onderwijs instituut 3]. De beroepsgrond slaagt niet.
5.4.
Bij aanvullend beroepschrift en op zitting heeft eiseres gesteld dat er op 1 september 2023 sprake was van overlappende inschrijvingen en dat eiseres op die datum dus wel degelijk ingeschreven stond. Immers stond eiseres op 1 september 2023 ingeschreven voor opleidingen aan het [onderwijs instituut 1] en het [onderwijs instituut 2].
5.5.
De minister heeft de stelling van eiseres gemotiveerd betwist. Door de uitschrijvingen op respectievelijk 4 en 5 september 2023 zijn de inschrijvingen volgens de minister verwijderd en is eiseres met terugwerkende kracht per 1 augustus 2023 uitgeschreven.
5.6.
Voor zover eiseres stelt dat zij stond ingeschreven op 1 september 2023 aan het [onderwijs instituut 1] en het [onderwijs instituut 2], volgt de rechtbank eiseres hierin niet. Nadat eiseres aan beide onderwijsinstellingen te kennen had gegeven dat zij niet langer deel wenste te nemen aan de opleiding, zijn de inschrijvingen door de onderwijsinstellingen met terugwerkende kracht geannuleerd. Hierdoor heeft eiseres nooit ingeschreven gestaan aan het [onderwijs instituut 1] en het [onderwijs instituut 2]. De rechtbank merkt daarbij op dat het niet aan de minister is om te beoordelen of de inschrijving terecht met terugwerkende kracht is geannuleerd. Uit vaste rechtspraak blijkt immers dat de in- en uitschrijving bij de onderwijsinstelling in beginsel een zaak is tussen de studerende en de onderwijsinstelling. [4] Anders gezegd: de minister mag afgaan op de gegevens die zijn geregistreerd in het ROD. Wanneer eiseres bezwaar zou hebben gehad tegen de uitschrijving met terugwerkende kracht, dan had het op haar weg gelegen om contact op te nemen met de onderwijsinstelling om dit ongedaan te (laten) maken. De beroepsgrond slaagt niet.
5.7.
Uit hetgeen onder 5. tot en met 5.6 is overwogen, volgt dat eiseres voor het eerst op 11 september 2023 voor een opleiding met recht op studiefinanciering en een reisproduct stond ingeschreven. Naar het oordeel van de rechtbank is de minister er dus terecht van uitgegaan dat eiseres niet op 1 september 2023 stond ingeschreven.
5.8.
Op grond van artikel 3.27, zevende lid, van de Wsf 2000, is het bepaalde in het tweede lid niet van toepassing op een periode waarin het niet tijdig stopzetten van het reisproduct aantoonbaar niet kan worden toegerekend aan eiseres. Eiseres heeft op zitting naar voren gebracht dat zij zich op 1 september 2023 heeft aangemeld bij het [onderwijs instituut 3]. Het [onderwijs instituut 3] heeft eiseres vervolgens pas per 11 september 2023 ingeschreven. Desgevraagd zou het [onderwijs instituut 3] te kennen hebben gegeven de inschrijfdatum niet te willen wijzigen in 1 september 2023. Daarnaast heeft eiseres betoogd dat uit de informatie op de website van DUO en haar berichtgeving niet duidelijk bleek dat eiseres geen recht had op studiefinanciering. De rechtbank verstaat hetgeen eiseres betoogt aldus dat eiseres van mening is dat het niet tijdig stopzetten van het reisproduct aantoonbaar niet aan haar kan worden toegerekend.
5.9.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het niet tijdig stopzetten van het reisproduct aan eiseres kan worden toegerekend. Dat het [onderwijs instituut 3] eiseres pas per 11 september 2023 heeft ingeschreven in het ROD maakt niet dat het niet tijdig stopzetten van het reisproduct niet aantoonbaar aan eiseres kan worden toegerekend. De situatie rondom de inschrijving aan een onderwijsinstelling is – zoals gezegd – volgens vaste rechtspraak van de CRvB een kwestie tussen studerende en onderwijsinstelling. Voor zover eiseres heeft betoogd dat de informatie op de website en de berichtgeving van DUO onduidelijk is, volgt de rechtbank haar daarin niet. In het toekenningsbesluit van 4 september 2023 staat dat de toekenning van studiefinanciering is gebaseerd op het volgen van de opleiding Dierenartsassistent paraveterinair aan het [onderwijs instituut 1] . Daarnaast is in het bericht vermeld dat eiseres, mocht zij worden uitgeschreven bij de opleiding, zo snel mogelijk haar studiefinanciering en reisproduct stop moet zetten. Daarbij overweegt de rechtbank dat het, nu eiseres zichzelf had uitgeschreven voor de opleidingen aan het [onderwijs instituut 1] en het [onderwijs instituut 2], op de weg van eiseres had gelegen om zich te informeren met betrekking tot haar (recht op het) reisproduct en het tijdig stopzetten daarvan. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op wat de rechtbank hiervoor onder 5. tot en met 5.9 heeft overwogen slaagt het beroep van eiseres niet. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Ook bestaat er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van Lee, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.G.A.J. van der Wielen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dienst Uitvoering Onderwijs
2.vgl. art. 2.4 jo. art. 3.2 lid 1 sub c jo. art. 1.2 Wsf 2000.
3.Centraal Aanmelden MBO.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2076.