ECLI:NL:RBGEL:2025:2902

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
25/1199
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor de kap van bomen in Apeldoorn

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 16 april 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor de kap van vier bomen op een perceel in Apeldoorn. Verzoekers, die buren zijn van de vergunninghouders, hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning en verzocht om een voorlopige voorziening omdat zij vrezen dat de bomen gekapt worden voordat hun bezwaar is behandeld. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende duidelijkheid is over de afstand van de bomen tot de erfgrens, wat bepalend is voor de vergunningverlening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van het college van burgemeester en wethouders geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat de vergunninghouders de bomen niet mogen kappen totdat er een beslissing is genomen op het bezwaar van de verzoekers. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 25/1199

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , uit [plaats] , verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn

(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ).
Als derde partij nemen aan het geding deel: [derde-partij 1] en [derde-partij 2] , hierna: vergunninghouders.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een omgevingsvergunning voor de kap van vier bomen op het perceel [locatie 1] in [plaats] . Verzoekers zijn het niet eens met verleende vergunning. Zij hebben daarom bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. Zij voeren een aantal bezwaargronden aan. Aan de hand van deze gronden beoordeelt de voorzieningenrechter of het college de omgevingsvergunning had mogen verlenen en of hij een voorlopige voorziening zal treffen.
1.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de huidige informatie onvoldoende duidelijk is of het college de omgevingsvergunning heeft mogen verlenen. Volgens het college is bepalend is of de bomen binnen 50 cm van de erfgrens met de achterburen staan, maar het college heeft ten aanzien van één boom al verklaard dat dit niet het geval is en de vergunning dus alsnog zal worden geweigerd. Ten aanzien van de andere bomen is onduidelijk of deze binnen 50 cm van de erfgrens staan, omdat hier geen objectieve gegevens van zijn overgelegd. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom toegewezen, zodat het college in de bezwaarprocedure een extra locatiebezoek kan verrichten om de afstanden tot de erfgrens te meten.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 is het besluit van het college toegelicht. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen onder 4. De beoordeling door de voorzieningenrechter volgt vanaf 5. De voorzieningenrechter bespreekt of verzoekers belanghebbende zijn bij het besluit (5), de bezwaargronden van verzoekers (6) en de positionering van de bomen (7 en 8). Aan het eind staat de beslissing van de voorzieningenrechter en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Vergunninghouders wonen op de [locatie 1] te [plaats] . Zij hebben op 9 september 2024 een aanvraag gedaan voor het kappen van bomen in hun achtertuin. Het gaat om een grote conifeer, een esdoorn, een acacia, een es en twaalf kleinere coniferen.
2.1.
Het college heeft met het besluit van 2 oktober 2024 bepaald dat de kap van twaalf bomen niet vergunningplichtig is. Vier bomen, zoals aangegeven op de luchtfoto, zijn wel vergunningplichtig. Het college heeft de aanvraag voor de kap, voor zover deze ziet op de vier bomen, geweigerd. Vergunninghouders hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
2.2.
Het college heeft op 24 februari 2025 een besluit genomen op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht. Met dit besluit heeft het college het besluit van 2 oktober 2024 herzien en bepaald dat de omgevingsvergunning voor het kappen van de vier vergunningplichtige bomen alsnog wordt verleend. De vergunning treedt in werking met ingang van de dag waarop vier weken zijn verstreken sinds de dag van bekendmaking, tenzij binnen deze vier weken een verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan. Dan treedt het besluit niet in werking totdat op het verzoek is beslist.
2.3.
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 februari 2025 en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, [verzoeker 1] , zijn partner en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat heeft het college beslist?
3. Op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Omgevingswet in samenhang met artikel 4:11 van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Apeldoorn (APV) is een omgevingsvergunning vereist voor het vellen van een houtopstand. Het college heeft die vergunning aanvankelijk geweigerd vanwege de belangen genoemd in artikel 4:11A van de APV. In het 6:19 besluit heeft het de vergunning voor het kappen van de vier bomen echter alsnog verleend, omdat deze bomen binnen 50 cm van de erfgrens staan en de buren hebben aangegeven overlast te ervaren van de bomen. Uit artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek in samenhang met artikel 4:11G van de APV volgt volgens het college dat de vergunning dan verleend moet worden. Het college heeft bij wijze van voorschrift een herplantplicht opgenomen: binnen een jaar moet een boom van de tweede handelsgrootte op het perceel [locatie 1] geplant worden.
Wat is de relevante wet- en regelgeving?
4. In artikel 4:11, eerste lid, van de APV is bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een houtopstand geheel of gedeeltelijk te vellen. In het tweede lid, onder e is bepaald dat dit verbod niet van toepassing is op een boom waarvan de stam op een hoogte van 1.30 meter boven het maaiveld een omtrek heeft van 65 centimeter of minder.
4.1.
In artikel 4:11A zijn de waarden bepaald aan de hand waarvan het college een vergunning kan weigeren.
4.2.
In artikel 4:11G is bepaald dat de afstand tot de erfgrens, zoals bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk wetboek wordt vastgesteld op 50 cm voor bomen.
Zijn verzoekers belanghebbend bij het besluit?
5. De vergunninghouders stellen dat verzoekers geen belanghebbende zijn bij het besluit. Zij hebben geen direct of indirect belang.
5.1.
Verzoekers wonen aan de [locatie 2] en [locatie 3] , aan beide zijden naast het huis van de vergunninghouders. Zij vinden dat de omgevingsvergunning onrechtmatig is. Zij willen met de gevraagde voorlopige voorzieningen voorkomen dat de bomen gekapt worden voordat er op hun bezwaar is beslist.
5.2.
Onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Volgens vaste rechtspraak [1] is degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de voorzieningenrechter naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Hij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang.
5.3.
De voorzieningenrechter vindt het voldoende aannemelijk dat verzoekers gevolgen van enige betekenis ondervinden van de verleende vergunning. Van belang is dat verzoekers de directe buren zijn van de vergunninghouders en via foto’s aannemelijk hebben gemaakt dat de bomen een deel uitmaken van het zicht vanaf hun eigen percelen. De kap van de bomen beïnvloedt dit zicht. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen reden om te bepalen dat verzoekers niet belanghebbend zijn.
Heeft het bezwaar van verzoekers een redelijke kans van slagen?
6. Volgens verzoekers kan een beroep op artikel 5:42 van het BW door de achterburen in dit geval niet slagen. De bomen staan er al meer dan twintig jaar, waardoor een vordering tot verwijdering van de bomen is verjaard. Het is aan de achterburen om aan te tonen dat dit niet het geval is. Op de zitting heeft [verzoeker 1] toegevoegd dat hij van mening is dat hij mede-eigenaar (mandelig) is van een van de bomen, zodat zijn toestemming ook vereist is bij een verwijdering. Verder zijn de bomen het leefgebied van veel dieren, zoals eekhoorns, vleermuizen en vogels. Voor de kap zou daarom aanvullend flora- en faunaonderzoek gedaan moeten worden.
De positionering van de bomen tot de erfgrens
7. Op de zitting is gebleken dat het college zich gedwongen ziet om de vergunning te verlenen vanwege de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 augustus 2017. [2] In die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat een kapvergunning niet kan worden geweigerd indien deze wordt aangevraagd om te voldoen aan de verplichting van artikel 5:42 van het BW. Dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat in ieder geval vast moet komen te staan dat sprake is van een verplichting om de bomen te kappen uit hoofde van artikel 5:42 van het BW.
8. Vast staat dat de enige buren die de bomen verwijderd willen zien, de achterburen van de [locatie 4] zijn. In het verweerschrift van 31 maart 2025 heeft het college aangegeven dat één van de bomen, boom 4 zoals aangegeven op foto 2, niet binnen 50 cm van dat buurperceel staat. De achterburen kunnen dus geen vordering uit hoofde van artikel 5:42 van het BW indienen. Deze boom staat wel te dicht bij de erfgrens met [locatie 3] . Gelet op het bezwaar en het verzoek om een voorlopige voorziening van de bewoners van [locatie 3] gericht tegen de kap, is het niet aannemelijk dat zij gebruik wensen te maken van hun recht om verwijdering van de boom te vorderen op grond van artikel 5:42 van het BW. De vergunning om deze boom te kappen is dan ook onterecht verleend. Het college heeft ook aangekondigd dit in bezwaar te herstellen.
8.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit het voorgaande volgt dat het bezwaar van verzoekers voor wat betreft boom 4 een redelijke kans van slagen heeft.
9. Ten aanzien van de overige drie bomen waarvoor een vergunning om te kappen is verleend, heeft het college op zitting toegelicht dat er geen meetrapport beschikbaar is. Het besluit van het college is gebaseerd op een e-mailbericht van 31 december 2024. In dit bericht wordt beschreven dat ter plaatse is waargenomen dat de bomen binnen 50 cm van de erfgrens staan. Verzoekers betwisten dat de bomen binnen 50 cm van de erfgrens van [locatie 4] staan.
9.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat onvoldoende duidelijk is dat de bomen binnen 50 cm van de erfgrens van [locatie 4] staan. Zoals gezegd heeft het college geen meetrapport laten opstellen. Uit het e-mailbericht van 31 december 2024 wordt niet duidelijk hoe de waarnemer de afstand gemeten heeft. Aan de hand van de foto’s in het dossier twijfelt de voorzieningenrechter of de bomen binnen 50 cm van de erfgrens staan, waarbij het van belang is dat gerekend moet worden vanaf het midden van de voet van de boom. [3] Het college heeft toegelicht ook reden te zien voor een extra locatiebezoek om de afstand alsnog te bepalen.
9.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat de huidige onduidelijkheid over de afstand van de bomen tot de erfgrens reden is om ook ten aanzien van deze drie bomen een voorlopige voorziening te treffen. Op de zitting heeft het college namelijk toegelicht dat de afstand tot de erfgrens bepalend is voor het wel of niet verlenen van de vergunning om te kappen. Indien de bomen verder dan 50 cm van de erfgrens staan, zal het college de vergunning alsnog weigeren. Zonder voorlopige voorziening treedt de vergunning van 24 februari 2025 echter al in werking met mogelijk onomkeerbare gevolgen.
10. Aangezien de voorzieningenrechter op basis van het voorgaande al tot de conclusie is gekomen dat het verzoek om een voorlopige voorziening voor toewijzing in aanmerking komt, behoeven de overige gronden van verzoekers ten aanzien van verjaring, de mandeligheid en de flora en fauna geen bespreking. Het college dient dit mee te nemen in de beoordeling van het bezwaar van verzoekers.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft een voorlopige voorziening. Hij schorst het besluit van 24 februari 2025 tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Dat betekent dat de vergunninghouders geen gebruik mogen maken van de vergunning. Zij mogen de vier bomen dus niet kappen.
11.1.
Omdat het verzoek wordt toegewezen moet het college het griffierecht aan verzoekers vergoeden. Bij betaling aan een van hen heeft het college aan zijn betalingsverplichting voldaan. Daarnaast wordt het college veroordeeld de proceskosten van [verzoeker 1] te vergoeden, bestaande uit reiskosten voor het bijwonen van de zitting. Hij heeft verzocht de reiskosten voor hem en zijn partner te vergoeden, maar in de regel komen slechts de reiskosten van één persoon voor vergoeding in aanmerking. [4] De voorzieningenrechter ziet geen reden om hiervan af te wijken. De voorzieningenrechter stelt de vergoeding voor een retour [plaats] - Arnhem met het openbaar vervoer in de tweede klas vast op € 15,12.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van 24 februari 2025 tot zes weken na de beslissing op bezwaar;
- veroordeelt het college tot vergoeding van de proceskosten van [verzoeker 1] van € 15,12;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 194,- aan verzoekers vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, 8 februari 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:938).
3.Dit volgt uit artikel 5:42, tweede lid, van het BW.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2012).