ECLI:NL:RBGEL:2025:2841

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
ARN23/6120
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken tot intrekking van omgevingsvergunning voor milieuactiviteit

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van vier eisers tegen de afwijzing van hun verzoeken tot intrekking van een omgevingsvergunning voor milieuactiviteiten. De vergunning was verleend op 27 december 2018 voor de oprichting van een veehouderij voor vleeskalveren. De eisers, die zich zorgen maken over geurhinder en gezondheidsrisico's, hebben in november 2022 verzocht om de vergunning in te trekken. Het college van burgemeester en wethouders heeft deze verzoeken afgewezen, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft op 7 februari 2025 de zaak behandeld, waarbij de eisers en hun gemachtigde, evenals de gemachtigde van het college en een vertegenwoordiger van de derde-partij aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het college op goede gronden heeft geweigerd de vergunning in te trekken. De rechtbank stelt vast dat de intrekkingsverzoeken zich beperkten tot de milieuactiviteit, zoals aangegeven in de aanvragen van de eisers. De rechtbank oordeelt dat het college de belangen van de vergunninghouder in redelijkheid zwaarder heeft laten wegen dan die van de eisers. De rechtbank wijst erop dat de intrekking van een omgevingsvergunning een bevoegdheid is en dat het college beleidsruimte heeft om de belangen af te wegen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de intrekking van de vergunning in stand blijft. De eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/6120

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser 1] , uit [plaats] , eiser 1

[eiser 2], uit [plaats] , eiser 2
[eiser 3], uit [plaats] , eiser 3
[eiser 4], uit [plaats] , eiser 4
gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. J.E. Dijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Maas en Waal

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij], vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. S. Keywani)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de gehandhaafde afwijzing van de verzoeken van eisers 1, 2 en 3 tot intrekking van de vergunning.
1.1.
Het college heeft de verzoeken bij besluiten van 5 december 2022 afgewezen. Met de bestreden besluiten van 8 augustus 2023 op het bezwaar van eisers is het college bij de afwijzing van de verzoeken gebleven.
1.2.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de vier eisers en hun gemachtigde, de gemachtigde van het college, en [persoon A] namens de derde-partij en haar gemachtigde.

Waar gaat deze zaak over?

2. Op het adres [locatie] in [plaats] was een veehouderij gevestigd die in 2016 is beëindigd. Het college heeft op 27 december 2018 een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en de activiteit milieu om een veehouderij voor vleeskalveren aan de [locatie] in [plaats] op te richten en uit te oefenen. Tegen deze vergunning is geen beroep ingesteld, zodat deze vergunning onherroepelijk is geworden. Met de vergunning kan vergunninghoudster een bedrijf starten met ruim 4.000 vleeskalveren maar zij heeft nog geen gebruik van deze vergunning gemaakt. In juni 2020 heeft vergunninghoudster een verzoek om principe-medewerking ingediend voor het vergroten van het agrarisch bouwperceel in verband met het aanbrengen van sleufsilo’s en een opslagloods. Medio september 2020 heeft het college principemedewerking toegezegd en vervolgens is eind september 2022 een ontwerp-wijzigingsplan ter inzage gelegd. Dat ontwerp-wijzigingsplan is nog in behandeling. Eisers 1, 2 en 3 hebben vervolgens op 1 november 2022 verzocht om de milieuvergunning in te trekken. Het college heeft die verzoeken bij drie afzonderlijke besluiten van 5 december 2022 afgewezen. Vervolgens hebben de vier genoemde eisers ieder afzonderlijk bezwaar gemaakt en heeft het college met de besluiten op bezwaar van 8 augustus 2023 zijn besluiten gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden heeft geweigerd de vergunning in te trekken. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft het college de reikwijdte van de aanvragen kunnen beperken tot de activiteit milieu van de vergunning?
5. Eisers betogen dat de bestreden besluiten ten onrechte niet zijn getoetst aan de Beleidsregels intrekking omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen 2020 (de Beleidsregels). [1] Het college had de intrekkingsverzoeken moeten opvatten als verzoeken om de gehele omgevingsvergunning in te trekken en niet als verzoeken tot intrekking van de activiteit milieu omdat er één integrale vergunning is verleend. Op grond van de artikelen 2 en 7 van de Beleidsregels had het college vervolgens de gehele vergunning moeten intrekken.
5.1.
Allereerst beoordeelt de rechtbank of het college ervan heeft kunnen uitgaan dat de intrekkingsverzoeken van eisers zich beperken tot het milieudeel van de vergunning. De rechtbank stelt vast dat de intrekkingsverzoeken aanvragen zijn als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In de aanvragen die door eisers 1, 2 en 3 zijn ingediend staat uitdrukkelijk dat de ‘milieuvergunning’ moet worden ingetrokken, zonder nadere toelichting. Nu de aanvraag bepalend is en deze hangende de procedure niet kan worden uitgebreid, heeft het college met juistheid zich tot de activiteit milieu beperkt. In het verlengde hiervan heeft het college dan ook terecht het verzoek niet getoetst aan de Beleidsregels omdat deze regels zien op de activiteit “bouwen”.
Heeft het college de belangen goed afgewogen?
6. Eisers betogen dat het college de belangen niet goed heeft afgewogen. Het college wijst volgens eisers ten onrechte naar de voorgeschiedenis en naar het gewekte vertrouwen dat eiseres het plan in een keer kan uitvoeren na afronding van het concept-wijzigingsplan. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat er concrete afspraken zijn gemaakt over het wachten met de uitvoering van de vergunning. Hetgeen mogelijk wordt gemaakt met het ontwerp-wijzigingsplan is niet nodig voor het uitvoeren van de verleende vergunning. Het financiële belang van vergunninghoudster is een risico dat voor rekening van vergunninghoudster komt. De belangen van eisers bij een aanvaardbare leefomgeving en het in stand houden van de natuurwaarden zijn onvoldoende meegewogen. Ook vrezen eisers geurhinder en gezondheidsrisico’s en zij vragen zich af of de vergunde emissies voldoen aan de normen van nu.
6.1.
Artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) luidt: “Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, voor zover gedurende drie jaar (…) geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning” .
Vast staat dat vergunninghoudster nog geen gebruik heeft gemaakt van de vergunning van 27 december 2018, zodat het college bevoegd was om de omgevingsvergunning, voor zover deze ziet op de activiteit “milieu” in te trekken.
De intrekking van een omgevingsvergunning is geen verplichting maar een bevoegdheid. Bij de toepassing van de bevoegdheid heeft het college beleidsruimte. Het college moet alle relevante belangen inventariseren en afwegen. Daartoe behoren, naast de door het bestuursorgaan gestelde belangen ook de (financiële) belangen van vergunninghouder. Bij de afweging moet in aanmerking worden genomen of het niet tijdig gebruik maken van de vergunning aan de vergunninghouder is toe te rekenen. [2]
6.2.
De intrekking van een omgevingsvergunning is een ingrijpende beslissing. De vergunninghoudster raakt iets kwijt dat zij heeft gekregen na een uitgebreid vergunningentraject. Vergunninghoudster heeft op de zitting toegelicht dat zij nog steeds gebruik wil maken van de omgevingsvergunning van december 2018 maar dat zij om te kunnen voldoen aan veranderde bedrijfsprocessen twee sleufsilo’s en een opslagloods wil bouwen. Hiertoe moet het bouwvlak worden vergroot, hetgeen is neergelegd in het ontwerp-wijzigingsplan dat in september 2022 ter inzage is gelegd. Op de zitting heeft het college aangegeven dat de behandeling van dit plan lang heeft stilgelegen maar dat hij het voornemen heeft dit op korte termijn op te pakken. Dat vergunninghoudster nog geen gebruik heeft gemaakt van de vergunning valt haar dan ook niet te verwijten. Weliswaar heeft het college de belangen van eisers niet zichtbaar gewogen in de besluitvorming, maar in het verweerschrift heeft het college de weging van de belangen van eisers naar het oordeel van de rechtbank voldoende toegelicht. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het hier een onherroepelijke omgevingsvergunning betreft waartegen eisers destijds niet hebben geageerd. Tijdens deze procedure heeft het college de aanvraag aan alle relevante wet- en regelgeving getoetst en daarbij ook belangen als geur, milieueffect en effect op de leefomgeving op een zorgvuldige manier afgewogen. De door eisers aangevoerde belangen dat naar verwachting geuroverlast en gezondheidsklachten zullen ontstaan na ingebruikname van de omgevingsvergunning hadden eisers destijds moeten aanvoeren. Dat eisers verwachten dat deze vergunning vervolgens wordt ingetrokken door enkel te verwijzen naar de beleidsregels, is geen gegronde reden omdat deze beleidsregels niet van toepassing zijn. Bovendien hebben eisers nagelaten de daadwerkelijke belangen voor intrekking te onderbouwen. In verband hiermede heeft het college, gelet op de belangen van vergunninghouder, besloten de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu niet in te trekken.
De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid aan de belangen van vergunninghoudster een groter gewicht heeft toegekend. Het college heeft dan ook het verzoek om intrekking van de vergunning voor de activiteit milieu mogen afwijzen. Het beroep slaagt dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de weigering om de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu in te trekken, in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Verschuren, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de bijlage voor de artikelen 2, 7, 8 en 9 van de Beleidsregels.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:89.