ECLI:NL:RBGEL:2025:2819

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
ARN 23_6227
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand op grond van de Participatiewet en de medewerkingsverplichting van de aanvrager

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvragen om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) beoordeeld. Eiser had op 10 februari 2022 en 17 april 2023 aanvragen ingediend, die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn zijn afgewezen. De rechtbank heeft op 3 april 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van het college aanwezig was, maar eiser zelf niet. De rechtbank heeft onmiddellijk na de zitting uitspraak gedaan.

De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft vastgesteld dat eiser zijn medewerkingsverplichting heeft geschonden door niet mee te werken aan de verzochte huisbezoeken. Eiser betoogde dat er geen redelijke grond was voor de huisbezoeken, maar de rechtbank oordeelt dat het college voldoende redenen had om te twijfelen aan de juistheid van de door eiser verstrekte gegevens. Eiser kon tijdens de hoorzitting niet duidelijk maken waar zijn kamer zich bevond en gaf tegenstrijdige verklaringen over zijn verblijfplaats. Hierdoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 3 april 2025 door rechter mr. Y. Rikken, in aanwezigheid van griffier mr. N. ter Horst. Eiser kan binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/6227
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn, het college
(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvragen van 10 februari 2022 en 17 april 2023 om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Het college heeft deze aanvragen met de besluiten van respectievelijk 13 mei 2022 en 24 mei 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 9 augustus 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van het college op 3 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen de gemachtigde van het college. Eiser was niet aanwezig.
1.3.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college eisers aanvragen om bijstand terecht heeft afgewezen, op de grond dat het college het recht op bijstand niet kon vaststellen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het college eisers aanvragen om bijstand terecht heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Was er een redelijke grond voor de huisbezoeken?
4. Het college heeft eisers aanvragen om bijstand afgewezen, omdat het college het recht op bijstand niet kon vaststellen. De reden daarvan was dat eiser weigerde om medewerking te verlenen aan een huisbezoek.
4.1.
Eiser betoogt, zo begrijp de rechtbank, dat er geen redelijke grond was voor het afleggen van een huisbezoek. Eiser heeft recht op privacy en er was geen enkele aanleiding om aan te nemen dat hij niet woonde op het adres waar hij ingeschreven stond.
4.2.
De beroepsgrond van eiser slaagt niet. De rechtbank legt hieronder uit waarom niet.
4.3.
Iemand die bijstand aanvraagt, moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. Daarna moet de bijstandverlenende instantie in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Indien een aanvrager niet aan de inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.4.
Een redelijke grond voor een huisbezoek bestaat als voorafgaand aan – dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van – het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door de betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand én de bijstandverlenende instantie deze gegevens niet op een andere effectieve en voor de betrokkene minder belastende wijze kan verifiëren. Dat is vaste rechtspraak. [1]
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval voor het afleggen van beide huisbezoeken een redelijke grond was.
Voor de aanvraag van 10 februari 2022 geldt dat eiser bij de hoorzitting niet kon vertellen waar zijn kamer zich in de woning bevond, dat hij verklaarde dat er geen persoonlijke verzorgingsartikelen en levensmiddelen op deze kamer aanwezig waren en dat hij verder geen informatie kon geven over de bewoning op het adres [locatie 1] te [plaats]. Ook mocht het college geen contact opnemen met de reclassering om vragen over het hoofdverblijf van eiser te stellen. Daarom had het college reden om te twijfelen of eiser verbleef op het door hem opgegeven adres en was er dus een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek.
Bij de aanvraag van 17 mei 2023 was het voor het college opnieuw onduidelijk of eiser op het opgegeven adres, [locatie 2] te [plaats], verbleef. Eiser verklaarde namelijk dat hij iedere nacht op het opgegeven adres verbleef, terwijl dit niet overeenkwam met de waarnemingen uit het onderzoek dat team Risc had gedaan. Ook over dit adres wist eiser niet goed uit te leggen waar zijn kamer zich in de woning bevond. Bovendien heeft het college ter zitting onbetwist gesteld dat eiser niet stond ingeschreven op het adres dat hij had opgegeven bij de aanvraag. Daarom had het college ook in dit geval reden om te twijfelen of eiser verbleef op het door hem opgegeven adres en was er dus een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek.
4.6.
Op grond van het bovenstaande heeft het college terecht geconcludeerd dat eiser de op hem rustende medewerkingsverplichting heeft geschonden door niet mee te werken aan het huisbezoek. Ook heeft het college terecht geconcludeerd dat het recht op bijstand in de te beoordelen periodes daardoor niet is vast te stellen.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2025 door mr. Y. Rikken, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:210.