ECLI:NL:RBGEL:2025:2666

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
900256-06
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitstel van voorwaardelijke invrijheidstelling in een VI-zaak met gedragskundig onderzoek en plaatsing in een FPA

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 4 april 2025 uitspraak gedaan over de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde, die eerder was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar voor moord. De veroordeelde had eerder meegewerkt aan gedragskundig onderzoek, wat leidde tot het advies om hem vanuit de penitentiaire inrichting (PI) naar een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) te plaatsen. De rechtbank heeft de voorwaardelijke invrijheidstelling uitgesteld met 365 dagen, of korter indien de veroordeelde eerder in een FPA kan worden geplaatst. Dit besluit is genomen omdat het recidiverisico onvoldoende kan worden ingeperkt zonder de plaatsing in een FPA. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde nu wel heeft meegewerkt aan het onderzoek en dat er een concreet plan is voor zijn opname in een FPA. De rechtbank heeft de vordering tot afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling afgewezen en de vordering tot uitstel toegewezen, met als doel de veroordeelde geleidelijk te laten terugkeren in de maatschappij onder begeleiding.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05-900256-06
VI-zaaknummer: 99-000640-31
Datum uitspraak: 4 april 2025
Beslissingvan de meervoudige kamer ingevolge artikel 6.6.8 (oud) van het Wetboek van Strafvordering
in de zaak van

de officier van justitie

tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1984 in [geboorteplaats] ,
op dit moment ingeschreven en gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats 1] in [plaats] .
Raadsvrouw: mr. L.F.M. Meles, advocaat in Almere.

De procedure

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 10 oktober 2006 is veroordeelde tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden veroordeeld.
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 24 oktober 2007 is veroordeelde voor onder meer moord tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren veroordeeld.
Bij Besluit voorwaardelijke invrijheidstelling van 21 februari 2020 is veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder een aantal bijzondere voorwaarden.
Omdat veroordeelde nog andere openstaande zaken moest uitzitten, heeft zijn feitelijke invrijheidstelling (met opname bij [verblijfplaats 2] ) plaatsgevonden op 12 juni 2020.
De rechtbank heeft bij beslissing van 27 augustus 2021 de voorwaardelijke invrijheidstelling met 365 dagen herroepen, omdat veroordeelde (een van) de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden bijzondere voorwaarden niet had nageleefd, namelijk dat hij een open, gemotiveerde en meewerkende houding dient te tonen met betrekking tot het toezicht en de behandeling in [verblijfplaats 2] .
De rechtbank heeft bij beslissing van 14 april 2023 (ECLI:NL:RBGEL:2023:2126) de voorwaardelijke invrijheidstelling met 730 dagen uitgesteld, omdat veroordeelde niet bereid was mee te werken aan de aan die voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden voorwaarden.
Door dit uitstel zou veroordeelde met ingang van 9 september 2024 wederom in aanmerking komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 18 juli 2024 strekt tot achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling, wat zou betekenen dat het strafrestant van 1399 dagen volledig dient te worden uitgezeten. Ter zitting van 12 augustus 2024 heeft de officier van justitie zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling dient te worden toegewezen en subsidiair dat de voorwaardelijke invrijheidstelling met 365 dagen moet worden uitgesteld. In haar tweede termijn heeft de officier van justitie destijds verzocht de behandeling van de vordering aan te houden, zoals door de raadsvrouw verzocht, zodat alsnog persoonlijkheidsonderzoek kon worden verricht en de rechtbank de uitkomst daarvan bij haar beoordeling kan betrekken.
Bij tussenbeslissing van 26 augustus 2024 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd aangehouden, zodat alsnog een dubbel Pro Justitia onderzoek (psychologisch en psychiatrisch) kon worden verricht. De rechtbank heeft veroordeelde daarmee een laatste kans gegeven om mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek.

Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is voortgezet ter openbare terechtzitting van 21 maart 2025. Daarbij zijn gehoord:
- veroordeelde;
- diens raadsvrouw;
- deskundige R.G.H. Klomp van Reclassering Nederland, en
- de officier van justitie mr. A. Kooij.
De rechtbank heeft hierbij onder meer kennis genomen van de volgende stukken:
  • de tussenbeslissing van de rechtbank van 26 augustus 2024 en de daarin vermelde stukken;
  • het Pro Justitia rapport van N. van der Weegen, GZ-psycholoog, van 7 februari 2025;
  • het Pro Justitia rapport van dr. T.W.D.P. van Os, psychiater, van 25 februari 2025;
  • het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 18 maart 2025.

De standpunten

De officier van justitie heeft betoogd dat de primaire vordering tot achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling dient te worden afgewezen. De subsidiaire vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling dient te worden toegewezen voor de duur van 365 dagen, of zoveel korter als nodig is om veroordeelde aansluitend aan zijn detentie klinisch te laten opnemen in een FPA.
Daaraan is, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat uit de recent over veroordeelde opgemaakte rapportages volgt dat het recidiverisico onder de huidige omstandigheden, zonder behandeling en begeleiding, onvoldoende kan worden ingeperkt. Opname in een FPA wordt noodzakelijk geacht om veroordeelde op een verantwoorde wijze geleidelijk te laten terugkeren in de maatschappij. Omdat op dit moment nog onduidelijk is waar en wanneer veroordeelde geplaatst kan worden, dient de voorwaardelijke invrijheidstelling voor 365 dagen te worden uitgesteld.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling dient te worden afgewezen. De voorwaardelijke invrijheidstelling dient te worden uitgesteld tot het moment dat veroordeelde in een FPA kan worden geplaatst.

De beoordeling

Op de vordering tot afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling is de wettelijke regeling van toepassing zoals die gold vóór 1 juli 2021. Ingevolge die regeling wordt een veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid gesteld wanneer hij twee-derde deel van een gevangenisstraf van meer dan twee jaren heeft ondergaan (art. 6.2.10 oud Sv). Aan de voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen door het openbaar ministerie voorwaarden met betrekking tot het gedrag van veroordeelde worden gesteld (art. 6.2.11 oud Sv). Voorwaardelijke invrijheidstelling kan op grond van hetgeen is bepaald in artikel 6:2:12 lid 1, aanhef en onder d (oud) Sv op vordering van het openbaar ministerie door de rechter worden uitgesteld of achterwege blijven indien door het stellen van voorwaarden het recidiverisico voor misdrijven onvoldoende kan worden ingeperkt dan wel indien de veroordeelde zich niet bereid verklaart de voorwaarden na te leven.
Uit de op 25 februari 2025 door dr. T.W.D.P. van Os uitgebrachte psychiatrische Pro Justitia rapportage volgt dat bij veroordeelde sprake is van een beneden gemiddelde intelligentie en een persoonlijkheidsstoornis met voornamelijk narcistische kenmerken. Daarnaast is er sprake van een stoornis in gebruik van cannabis die al langdurig in remissie is onder gereguleerde omstandigheden. Er is sprake van een aantal beschermende factoren, die grotendeels verband houden met de huidige detentie. Alles overziend wordt het recidiverisico door de deskundige ingeschat als matig. De psychiater acht plaatsing in een FPA, gevolgd door plaatsing in forensisch beschermd wonen, passend en haalbaar. Veroordeelde is gebaat bij een geleidelijke terugkeer in de maatschappij, waarbij hij praktische steun en begeleiding krijgt bij het organiseren van de diverse levensgebieden. Het is zinloos hem te willen behandelen voor zijn problematiek, omdat dit verwijst naar het verleden en tot frustratie zal leiden van zowel veroordeelde als de hulpverlening. Een toekomstgericht beleid, gericht op vergroting van beschermende factoren zoals woonruimte, dag invulling, het organiseren van inkomen en abstinentie van alcohol en drugs, wordt wel haalbaar geacht.
Uit het Pro Justitia rapport van psycholoog N. van der Weegen van 7 februari 2025 volgt dat het risico op nieuw gewelddadig gedrag als matig tot hoog wordt ingeschat indien veroordeelde geen stabiliteit vindt. . Om het recidiverisico te verlagen is veroordeelde gebaat bij een geleidelijke terugkeer in de maatschappij, waarbij hij steun en begeleiding krijgt bij het organiseren van zaken op de verschillende levensgebieden. Behandeling zou zich vooral moeten richten op het vergroten van de beschermende factoren. Veroordeelde heeft nog altijd een grote behoefte aan zelfbepalen. Als hij zich aangevallen of tegengewerkt voelt, is hij geneigd zich boven de ander te stellen. Door te richten op de toekomst en het versterken van de levensgebieden en zijn beschermende factoren, lijkt het haalbaar te zijn om naast hem te blijven staan en niet (langdurig) tegenover hem te komen te staan. Een plaatsing in een FPA, gevolgd door een plaatsing in forensisch beschermd wonen lijkt passend, haalbaar en aangewezen.
Uit het reclasseringsadvies van 18 maart 2025 volgt dat de reclassering de adviezen van de psycholoog en psychiater onderschrijft en plaatsing in een FPA als enige manier ziet om veroordeelde gefaseerd te laten uitstromen. Ter zitting heeft de deskundige toegelicht dat het alternatief – dat veroordeelde zijn gehele detentie uitzit en hij zonder enige vorm van begeleiding of gefaseerde overgang terugkeert in de maatschappij – zeer onwenselijk wordt geacht. IFZ heeft een indicatiestelling afgegeven voor een FPA en veroordeelde is inmiddels door DIZ aangemeld bij een FPA. Het is op dit moment nog niet duidelijk of veroordeelde daar zal worden geaccepteerd en wanneer hij geplaatst zou kunnen worden. Om die reden adviseert de reclassering de voorwaardelijke invrijheidstelling uit te stellen voor de duur van zeven maanden vanaf heden of zoveel korter indien de reclassering eerder over een opnameplek beschikt.
De rechtbank constateert dat veroordeelde nu wel, naar vermogen, heeft meegewerkt aan een gedragskundig onderzoek, zodat de rapporteurs in kaart hebben kunnen brengen welke voetangels een terugkeer in de samenleving heeft en wat nodig is voor veroordeelde om die te kunnen vermijden. De rapporteurs adviseren dat een behandeling in de gebruikelijke zin, namelijk behandeling van de aanwezige psychiatrische problematiek, eerder averechts zal werken. In de kliniek waar veroordeelde allereerst zal worden opgenomen, zal vooral moeten worden ingezet op het versterken van de beschermende factoren en het verkrijgen van stabiliteit en het leren op eigen benen staan.
Op grond van deze rapportages en het onderzoek ter zitting stelt de rechtbank vast dat zonder het stellen van de bijzondere voorwaarde van plaatsing in een FPA het recidiverisico onvoldoende kan worden ingeperkt. Hoewel veroordeelde reeds is aangemeld voor een FPA, is er nog geen concreet zicht op plaatsing. De vraag is of dit tot afstel of uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling moet leiden.
De rechtbank acht het onwenselijk dat veroordeelde na zijn detentie abrupt, onbehandeld en onbegeleid terugkeert in de maatschappij. De vordering tot afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling wijst zij daarom af.
Er bestaat een concreet plan om veroordeelde in een FPA te plaatsen en veroordeelde heeft aangegeven dat hij hieraan zal meewerken. De rechtbank acht het van belang dat opname in een FPA aansluitend aan detentie plaatsvindt. De reclassering acht het reëel dat veroordeelde binnen zeven maanden, gerekend vanaf heden, in een FPA geplaatst kan worden. De rechtbank zal de voorwaardelijke invrijheidstelling daarom uitstellen voor de duur van 365 dagen of zoveel korter als nodig is om veroordeelde aansluitend aan zijn detentie klinisch te laten opnemen in een FPA. Hierbij dient te worden gerekend vanaf 9 september 2024, de datum waarop veroordeelde oorspronkelijk in aanmerking kwam voor voorwaardelijke invrijheidstelling.

Beslissing

De rechtbank:
wijst afde vordering tot afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
wijst toede vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 365 dagen, te rekenen vanaf 9 september 2024, of zoveel korter als nodig is om veroordeelde aansluitend aan zijn detentie klinisch te laten opnemen in een FPA.
Deze beslissing is gegeven door mr R.M.H. Pennings, als voorzitter, mr. F.J.H. Hovens en mr. C.E.W. van de Sande, als rechters in tegenwoordigheid van mr. A.I. Warringa, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 april 2025.
mr. C.E.W. van de Sande en mr. A.I. Warringa zijn buiten staat te ondertekenen.