ECLI:NL:RBGEL:2023:2126

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
05-900256-06
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op vordering afstel/uitstel voorwaardelijke invrijheidsstelling

Op 14 april 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak van een veroordeelde die in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling niet bereid was mee te werken aan de bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat het recidiverisico voor misdrijven onvoldoende kon worden ingeperkt, wat leidde tot de afwijzing van de vordering tot afstel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. De rechtbank heeft de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling toegewezen voor de duur van 730 dagen, te rekenen vanaf 10 september 2022. De veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor moord en andere misdrijven, had meerdere kansen gekregen om mee te werken aan voorwaarden, maar had dit herhaaldelijk geweigerd. De rechtbank benadrukte het belang van medewerking aan de behandeling van de psychische problematiek van de veroordeelde, zowel in zijn eigen belang als in het belang van de samenleving. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de mogelijkheid openhield voor de veroordeelde om in de toekomst alsnog te kiezen voor behandeling voordat hij definitief in vrijheid wordt gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05/900256-06 en 05/510648-06
VI-zaaknummer: 99/000640-31
Datum uitspraak: 14 april 2023
Beslissingvan de meervoudige kamer ingevolge artikel 6:2:12 van het Wetboek van Strafvordering
in de zaak van

de officier van justitie

tegen

[veroordeelde] , hierna: veroordeelde,

geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in P.I. Lelystad aan de Larserdreef 300, 8233 HB in Lelystad.
Raadsvrouw: mr. L.F.M. Meles, advocaat te Almere.

De procedure

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 10 oktober 2006 is veroordeelde tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden veroordeeld.
Bij onherroepelijk geworden vonnis van deze rechtbank van 24 oktober 2007 is veroordeelde voor onder meer moord tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren veroordeeld.
Bij Besluit voorwaardelijke invrijheidstelling van 21 februari 2020 is veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder een aantal bijzondere voorwaarden. Omdat veroordeelde nog andere openstaande zaken moest uitzitten heeft zijn feitelijke invrijheidsstelling plaatsgevonden op 12 juni 2020.
De rechtbank heeft bij beslissing van 27 augustus 2021 de voorwaardelijke invrijheidstelling met 365 dagen herroepen, omdat veroordeelde (een van) de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden bijzondere voorwaarden niet had nageleefd, namelijk dat hij een open, gemotiveerde en meewerkende houding dient te tonen met betrekking tot het toezicht en de behandeling in FPA Transfore.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 23 augustus 2022 strekt ertoe dat deze voorwaardelijke invrijheidstelling primair achterwege dient te worden gelaten en subsidiair dient te worden uitgesteld.
Op 2 september 2022 heeft de rechtbank de behandeling van de zaak aangehouden, zodat een geschikte kliniek voor veroordeelde kon worden gevonden. Op 11 november 2022 heeft de rechtbank aan veroordeelde een kans gegeven om een intakegesprek te hebben met de Rooyse Wissel en de zaak daartoe opnieuw aangehouden. Wegens ziekte van veroordeelde moest de zitting op 10 februari 2023 door de rechtbank worden aangehouden.

Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is voortgezet ter openbare terechtzitting van 31 maart 2023. Daarbij zijn gehoord:
- veroordeelde;
- de raadsvrouw;
- deskundige [deskundige 1], psychiater NIFP (via videoverbinding);
- deskundige [deskundige 2], coördinator indicatiestelling forensische zorg NIFP (via videoverbinding);
- deskundige [deskundige 3], reclasseringswerker; en
- de officier van justitie mr. E.J. Julsing-Nijenhuis.
De rechtbank heeft hierbij kennisgenomen, naast de in de beslissing van 27 augustus 2021 aangehaalde stukken, van de volgende stukken
  • het v.i.-advies van Reclassering Nederland, van 28 juni 2022;
  • het v.i.-advies van Reclassering Nederland van 2 november 2022;
  • het reclasseringsrapport van [deskundige 3], van 4 januari 2023;
  • een brief van [deskundige 1] (psychiater NIFP) en [deskundige 2] (coördinator IFZ NIFP), van 9februari 2023.

De standpunten

De officier van justitie heeft betoogd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege dient te blijven en veroordeelde het restant van de periode (van in totaal 2129 dagen) uit moet zitten. Veroordeelde is in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling op 12 juni 2020 opgenomen in de FPA Transfore in Almelo. Daar hield hij zich niet aan de voorwaarden waarop zijn voorwaardelijke invrijheidstelling op 27 augustus 2021 door de rechtbank werd herroepen voor de duur van 365 dagen. Vervolgens is door het openbaar ministerie bezien wat het eventuele vervolg zou moeten zijn. Veroordeelde heeft opnieuw de kans gekregen om zich aan voorwaarden te houden, maar zonder resultaat. De behandeling van onderhavige vordering is meermalen aangehouden om aan veroordeelde een laatste kans te geven alsnog in te stemmen met plaatsing in een FPK, zoals door het IFZ is geïndiceerd. Hij blijft echter alles in twijfel trekken, waardoor hij de kans verspeelt om vooruit te komen en op termijn daadwerkelijk meer vrijheden te krijgen. Bij deze stand van zaken zit er niets anders op dan te vorderen dat de voorwaardelijke invrijheidsstelling achterwege blijft.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorwaardelijke invrijheidstelling niet moet worden uit- of afgesteld. Zij verzoekt het onderzoek te schorsen om plaatsing in een FPA-instelling te bewerkstelligen. Veroordeelde heeft aangegeven mee te zullen werken aan een plaatsing, maar het advies – dat dit in een FPK moest zijn – kwam voor hem uit de lucht vallen. Veroordeelde heeft ook daarvoor weliswaar zijn medewerking toegezegd, maar voor de verdediging is onduidelijk waarom meer deskundigheid wordt verlangd dan in een FPA kan worden geboden.

De beoordeling

Op de vordering tot uitstel of afstel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling is de wettelijke regeling van toepassing zoals die gold vóór 1 juli 2021. Ingevolge die regeling wordt een veroordeelde in beginsel voorwaardelijk in vrijheid gesteld wanneer hij tweederde deel van een gevangenisstraf van meer dan twee jaren heeft ondergaan (art. 6.2.10 oud Sv). Aan de voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen door het openbaar ministerie voorwaarden met betrekking tot het gedrag van veroordeelde worden gesteld (art. 6.2.11 oud Sv). Voorwaardelijke invrijheidstelling kan op vordering van het openbaar ministerie door de rechter worden uitgesteld of achterwege blijven indien) door het stellen van voorwaarden het recidiverisico voor misdrijven onvoldoende kan worden ingeperkt dan wel indien de veroordeelde zich niet bereid verklaart de voorwaarden na te leven (art. 6.2.12 lid 1 onder d jo 6.6.8 oud Sv). De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak sprake is van de hiervoor onder d genoemde omstandigheid en overweegt hierover als volgt.
De rechtbank heeft in de beslissing van 27 augustus 2021 kort samengevat het volgende overwogen:
Betrokkene is in het kader van de strafzaak met vonnisdatum 24 oktober 2007 onderzocht in het Pieter Baan Centrum (rapport van 5 april 2007). In dat rapport is geconcludeerd:
“Betr. is een gemiddeld intelligente man bij wie sprake is van een antisociale
persoonlijkheidsstoornis met een duidelijk narcistische component. Betr. voldoet aan de criteria van het huidige psychopathieconcept. Tevens is er bij betr. sprake van cannabismisbruik, mogelijk ook van cannabisafhankelijkheid. Het bovenstaande betekent dat er bij betr. niet alleen sprake is van antisociaal gedrag, de neiging zich te doen gelden en een verhoogde krenkbaarheid, maar tevens van een gebrekkige gewetensfunctie en fundamentele tekorten op het affectieve en interpersoonlijke vlak. Dit laatste komt tot uiting in een gebrek aan gewetensangst, een gebrek aan gevoelens van schuld, berouw en verantwoordelijkheid en een gebrek aan empathie en emotionele diepgang, alsmede in de neiging tot liegen en manipuleren. (...) De informatie uit de voorgeschiedenis wijst erop dat betr., indien gekrenkt, de neiging heeft om - heftig en vrij direct - zijn boosheid te uiten. Zijn agressieve uitingen kunnen, de voorbeelden uit de voorgeschiedenis volgend, fors zijn. Hierin komen zowel zijn verhoogde krenkbaarheid, zijn gebrekkige agressieregulatie als zijn gebrekkige gewetensfunctie en empathische tekorten naar voren.”
Uit het reclasseringsrapport van 8 juni 2021 is gebleken dat veroordeelde een behandeling behoeft. In het reclasseringsrapport wordt een persoonlijkheidsonderzoek van Transfore (in 2020) aangehaald, waarin naar voren is gekomen dat bij veroordeelde sprake is van borderline persoonlijkheidsorganisatie met antisociale persoonlijkheidsstoornis en paranoïde trekken, overdekt door grandioze zelfstructuur (narcistische afweer). Veroordeelde was het niet eens met de uitkomst en heeft zich tegen de verdere gang van zaken verzet en heeft aangegeven geen behandeling nodig te hebben. Door de afwerende houding van veroordeelde kon de reclassering geen effectieve invulling geven aan het reclasseringstoezicht en het resocialisatietraject. De rechtbank heeft in de beslissing vastgesteld dat tot op heden niets met de stoornis(sen) van veroordeelde is gebeurd. Hij heeft meer dan voldoende mogelijkheden gehad, maar heeft welbewust besloten niet mee te werken, het risico van hervatting van de detentie daarbij op de koop toenemend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt herroepen voor de duur van 365 dagen.
Het openbaar ministerie heeft, gelet op de eerdere niet meewerkende houding van veroordeelde, een NIFP onderzoek aangevraagd. Op 1 juni 2022 is een PJ-rapport uitgebracht door [deskundige 4], psycholoog, waarin - kort weergegeven - naar voren komt dat veroordeelde zijn medewerking daaraan heeft geweigerd.
De reclassering heeft op 28 juni 2022 geadviseerd veroordeelde een kans te geven voor een klinische opname om te voorkomen dat hij geheel onbehandeld en onvoorbereid terugkeert in de samenleving. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld.
Op 2 september 2022 heeft veroordeelde tijdens de zitting meegedeeld dat hij mee wil werken aan een opname in een kliniek, of dat nou een FPA, FPK, Transfore of soortgelijke instelling is. De rechtbank heeft daarop het onderzoek aangehouden, zodat een geschikte plek voor veroordeelde kon worden gevonden. Op 11 november 2022 is de zaak weer op zitting behandeld waarbij het vi-advies van de reclassering van 2 november 2022 aan de rechtbank is uitgedeeld. Toen is naar voren gekomen dat veroordeelde een intakegesprek via videoverbinding heeft gehad met de Rooyse Wissel op 11 oktober 2022, maar dat hij door dit gesprek werd overvallen omdat het toen pas duidelijk werd dat het een FPK betrof. Hij heeft daarbij aangegeven niet blij te zijn met de keuze voor een FPK, met alle beperkingen van dien, en wil liever geplaatst worden in een FPA. De behandeling is wederom aangehouden om veroordeelde een laatste kans te geven om een intakegesprek te hebben met de Rooyse Wissel nadat hij op zitting heeft aangegeven toch bereid te zijn de behandeling bij de Rooyse Wissel aan te gaan.
Uit het reclasseringsadvies van 4 januari 2023 blijkt dat veroordeelde op 22 november 2022 naar de Rooyse Wissel is geweest voor een hernieuwd intakegesprek, waarna hij is geaccepteerd voor opname en op de wachtlijst is geplaatst. Hij heeft een week na dit gesprek (29 november 2022) aangegeven zijn twijfels te hebben en zegt een second opinion te hebben aangevraagd om te beoordelen of beveiligingsniveau 3 wel nodig is. Echter, DIZ houdt vast aan de indicatiestelling, zoals afgegeven door het IFZ en het IFZ heeft aangegeven dat er geen andere (externe) partij is die een second opinion kan geven of kan adviseren. Het IFZ blijft ook bij de indicatiestelling die er al ligt.
Deskundigen [deskundige 1] en [deskundige 2] hebben op 9 februari 2023 (voorafgaande aan de toen geplande zitting op 10 februari 2023) een aantal vragen van de raadsvrouw van veroordeelde beantwoord over deze indicatiestelling. Hieruit en uit de nadere ter zitting gegeven toelichting, volgt dat tijdens de behandeling in de FPA [Transfore] bleek dat de behandeling van de problematiek van veroordeelde niet op gang wilde komen, waardoor een intensiever en langduriger traject noodzakelijk lijkt te zijn. Hierbij werd opgemerkt dat een FPK meer dan een FPA gericht is op behandeling van persoonlijkheidsproblematiek. Voorts hebben de deskundigen meegewogen dat betrokkene is veroordeeld voor een zeer ernstig delict, namelijk moord, waarvoor nooit een volledige delictanalyse is gedaan, omdat hij het feit ontkent en er in ieder geval niet over wil praten. Forensische behandeling is gericht op de relatie tussen het delict en de stoornis en heeft als doel het recidiverisico te verlagen. Daarvoor is allereerst nodig om een gedegen delictanalyse te maken en dat is noch in de P.I., noch in de FPA gelukt. Er is onvoldoende zicht op de risicofactoren voor recidive van een soortgelijk delict, waardoor de deskundigen de indicatie voor een behandeling in een FPK hebben gegeven.
Ter zitting hebben de deskundigen verder nog toegelicht dat veroordeelde eigenlijk het traject in omgekeerde volgorde heeft doorlopen. Hij heeft na zijn detentie eerst in een forensische woonbegeleiding verbleven en is daarna in een FPA geplaatst. Normaal gesproken wordt iemand die is veroordeeld voor zo’n ernstig delict eerst in een FPK geplaatst en daarna pas in een FPA en een forensische woonbegeleiding. Veroordeelde heeft een jaar in een FPA verbleven en daar is geen behandeling van de grond gekomen. De conclusie is dan dat veroordeelde een intensievere behandeling en een hoger beveiligingsniveau nodig heeft. Dit is niet omdat zij bang zijn dat hij zich zal onttrekken, maar omdat er een steviger (behandel)kader nodig is. Indien moet worden overgegaan tot een herindicatie zal er eerst een nieuwe PJ-rapportage moeten worden voorgelegd.
De rechtbank komt tot het volgende oordeel.
Uit diverse onderzoeken komen duidelijke vermoedens van een ernstige psychische stoornis naar voren. Veroordeelde is op 12 juni 2020 in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling opgenomen in FPA Transfore in Almelo. De plaatsing is daar door zijn eigen afwerende gedrag niet goed gegaan. De deskundigen hebben vervolgens geconcludeerd dat hij in een FPK moet worden geplaatst. De rechtbank begrijpt deze conclusie en ondersteunt deze ook. Vervolgens is vanwege de niet meewerkende houding van veroordeelde door het openbaar ministerie een NIFP onderzoek aangevraagd. Veroordeelde heeft weloverwogen zijn medewerking daaraan geweigerd. Vervolgens heeft hij nogmaals een nieuwe kans gekregen, omdat hij ter zitting nadrukkelijk aangaf wel in te stemmen met plaatsing bij de FPK De Rooyse Wissel. Dat bleek ijdele hoop want na een nieuw intakegesprek werden er weer allerlei bezwaren geopperd, onder meer dat contacten met zijn familie zouden worden belemmerd omdat niet wordt ingestemd met een screeningsprodure, zoals gebruikelijk in een FPK. Bovendien wil hij niet tussen terbeschikkinggestelden verblijven.
Uit het voorgaande blijkt dat veroordeelde meermaals de kans heeft gehad mee te werken aan voorwaarden in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling, ter zitting telkens verklaart te zullen instemmen met de voorwaarden die gesteld worden, maar die instemming, als puntje bij paaltje komt, telkens weer intrekt of daarbij weer nadere voorwaarden stelt. Het lijkt er op dat hij voortdurend een impasse creëert in een poging zijn zin door te drukken: namelijk opname in een RIBW of desnoods een FPA, of anders niets. In feite kiest hij daarmee voor voortzetting van de detentie, waar hij ook aanzienlijk meer vrijheid en rust heeft dan in de Rooyse Wissel, zoals hij onheuse
Het verzoek om de behandeling opnieuw aan te houden voor een second opinion inzake de indicatiestelling en de vraag of veroordeelde niet toch in een FPA kan worden geplaatst, wordt afgewezen. Veroordeelde heeft meer dan genoeg kansen gehad, maar komt telkens terug op eerdere toezeggingen. Hij heeft bewust op een nogal onheuse manier zijn medewerking geweigerd aan het PJ-onderzoek in 2022. De rechtbank ziet op dit moment geen enkel heil in de zoveelste poging veroordeelde tot inkeer te bewegen en heeft er nu weinig vertrouwen meer in dat veroordeelde serieus wil meewerken aan de re-integratie handelingen die de deskundigen – begrijpelijk – noodzakelijk achten.
De rechtbank kan op dit moment alleen maar concluderen dat veroordeelde niet bereid is mee te werken aan de thans door het openbaar ministerie terecht gestelde bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling en het recidiverisico voor misdrijven dus onvoldoende kan worden ingeperkt en dat dus sprake is van de situatie zoals genoemd in artikel 6:2:12 jo. 6:6:8 oud Sv onder (d).
Vervolgens is dan de vraag aan de orde of dit tot afstel of uitstel moet leiden van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Hierbij overweegt de rechtbank het volgende.
Veroordeelde vergeet dat hij zijn delict verleden met zich draagt en dat in het PBC en FPA Transfore de psychische problematiek is geconstateerd. Het is in zijn belang maar zeker ook in het belang van de samenleving om, ondanks zijn bezwaren, zoveel mogelijk medewerking te verlenen aan toepassing van bijzondere voorwaarden voor zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. Het is niet verantwoord om voorwaardelijke invrijheidstelling te verlenen zonder daarbij effectieve, op voorkoming van recidive gerichte voorwaarden, waaronder een klinische behandeling, op te leggen.
Dit leidt er voor de rechtbank echter ook toe dat het onwenselijk is dat veroordeelde reeds nu de gehele straf dient uit te zitten en dus de voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege te laten. De rechtbank wil de mogelijkheid open houden dat hij in de toekomst er toch voor kiest om zich (onder andere) klinisch te laten behandelen alvorens hij definitief in vrijheid wordt gesteld. De vordering tot afstel wijst zij derhalve af. Wel zal de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 730 dagen (twee jaar) uitstellen, te rekenen vanaf 10 september 2022.

Beslissing

De rechtbank:
wijst afde vordering tot afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
wijst toede vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 730 (zevenhonderd dertig) dagen, te rekenen vanaf 10 september 2022.
Deze beslissing is gegeven door mr. F.J.H. Hovens, als voorzitter, mr. W. Bruins en mr. J.M. Breimer, als rechters in tegenwoordigheid van mr. S.A. Teger, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 april 2023.