ECLI:NL:RBGEL:2025:2519

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
11174340
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsfout dierenarts en de gevolgen voor de betalingsverplichting

In deze zaak vordert eiser, een dierenarts, betaling van een bedrag van € 860,21 van gedaagde, die een overeenkomst van opdracht met eiser had gesloten voor de behandeling van zijn kat. Gedaagde betwist de betalingsverplichting en stelt dat eiser tekort is geschoten in de zorg voor zijn kat, wat heeft geleid tot de dood van het dier. De kantonrechter kwalificeert dit verweer als een verrekeningsverweer, maar besluit het inhoudelijk te bespreken. De rechter stelt vast dat eiser de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen en dat gedaagde geen recht heeft op een bepaald resultaat. De kantonrechter verwijst naar uitspraken van het Veterinair Tuchtcollege en het Veterinair Beroepscollege, die relevant zijn voor de beoordeling van de beroepsfout. De rechter concludeert dat er geen sprake is van een beroepsfout en wijst de vordering van eiser toe, inclusief de buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde wordt in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen. Het vonnis is uitgesproken op 12 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 11174340 \ CV EXPL 24-5267 \ 498 \ 44356
Vonnis van 12 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Credifixx Incassoservices B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan

2.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 860,21, bestaande uit € 686,85 aan hoofdsom, € 103,03 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 70,33 aan wettelijke rente tot 16 mei 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 686,85 vanaf 16 mei 2024 tot de dag van volledige betaling, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2.
Tussen [eiser] en [gedaagde] bestond een overeenkomst van opdracht, zoals bedoeld in artikel 7:400 BW. Uit hoofde van deze overeenkomst heeft [eiser] werkzaamheden verricht voor [gedaagde] , bestaande uit het behandelen van kat Lola. [eiser] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst van opdracht door een bedrag van € 686,85 onbetaald te laten.
2.3.
[gedaagde] betwist niet dat de medische diensten die op de factuur staan vermeld, door [eiser] zijn verricht. Dit betekent dat [gedaagde] in beginsel de factuur moet betalen. [gedaagde] voert aan dat [eiser] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen en niet de zorg van een goed dierenarts in acht heeft genomen, waardoor Lola uiteindelijk is overleden. Er is sprake van een beroepsfout door niet direct nader (bloed)onderzoek uit te voeren, aldus [gedaagde] .
2.4.
De kantonrechter kwalificeert dit verweer als een verrekeningsverweer. Hoewel dit verweer reeds op grond van artikel 6:136 BW kan worden gepasseerd nu de gegrondheid van het verweer en de hoogte van het te verrekenen bedrag niet op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld, ziet de kantonrechter aanleiding het verweer hierna inhoudelijk te bespreken.
2.5.
Op grond van artikel 7:401 BW moet de opdrachtnemer (in dit geval [eiser] ) bij haar werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht nemen. Voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van een beroepsfout, moet worden beoordeeld of [eiser] de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. De tussen partijen gesloten overeenkomst levert een inspanningsverbintenis voor [eiser] op. [gedaagde] kan dan ook geen aanspraak maken op een bepaald resultaat.
2.6.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een beroepsfout acht de kantonrechter de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege (hierna: Tuchtcollege) van 4 april 2023 en de uitspraak van het Veterinair Beroepscollege (hierna: Beroepscollege) van 26 januari 2024 waarin het hoger beroep van [gedaagde] tegen voornoemde uitspraak van het Tuchtcollege is verworpen, van belang. Hoewel in het tuchtrecht een andere maatstaf geldt dan in een civiele procedure over (beroeps)aansprakelijkheid kan het oordeel van het Tuchtcollege en het Beroepscollege voor het beoordelen van het handelen van de dierenarts van grote betekenis zijn. De kantonrechter overweegt daarbij in dit verband dat het Tuchtcollege en het Beroepscollege – bij wet ingestelde onafhankelijke colleges – na een behoorlijk hoor en wederhoor hebben beslist over het handelen van [eiser] en daarbij ook specifiek de door [gedaagde] geuite verwijt (het niet direct uitvoeren van nader (bloed)onderzoek) heeft beoordeeld.
2.7.
In de uitspraak van het Beroepscollege is, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“12. De vraag die het Veterinair Beroepscollege moet beoordelen is of de dierenarts op 10 juli 2021 tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van appellant. Bij die beoordeling gaat het er niet om, volgens vaste jurisprudentie, of de meest optimale zorg is verleend, maar of de dierenarts als redelijk bekwaam en redelijk handelend dierenarts is opgetreden.
13. De dierenarts heeft tijdens het consult 10 juli 2021 een anamnese afgenomen en een algemeen klinisch onderzoek uitgevoerd. Uit de anamnese bleek dat de kat sinds enkele dagen een afnemende eetlust had, sloom was en had gebraakt. Bij het lichamelijk onderzoek is de bek van de kat geïnspecteerd en de buik gepalpeerd. Op basis van de bevindingen kon de dierenarts de waarschijnlijkheidsdiagnose gastro-enteritis stellen. Anders dan appellant aanvoert heeft een dierenarts niet de verplichting om altijd door te gaan met onderzoeken totdat hij tot een diagnose kan komen waarover hij 100% zekerheid heeft. Dat zou ook niet in het belang zijn van het behandelde dier.
Niet duidelijk werd tijdens het consult van welke plant de kat wellicht enkele dagen eerder had gegeten. Gezien deze onduidelijkheid en op basis van het klinisch beeld was het aanvaardbaar dat de dierenarts geen aanleiding zag voor nader (bloed)onderzoek. De door de dierenarts ingezette symptomatische behandeling met Cerenia en het advies om licht verteerbaar voedsel aan de kat aan te bieden waren onder deze omstandigheden verdedigbaar. Daarbij heeft de dierenarts appellant geadviseerd om, als de situatie van de kat niet verbeterde, opnieuw contact op te nemen met de praktijk, zoals appellant ook daadwerkelijk heeft gedaan.
Dat de dag erna, op 11 juli 2021 uit nader onderzoek bleek dat de kat aan nierfalen leed leidt niet tot een ander oordeel. Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat de dierenarts, met het onderzoek dat hij op 10 juli 2021 heeft verricht, de gestelde waarschijnlijkheidsdiagnose, de ingezette behandeling en het vangnetadvies, is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.”
2.8.
[gedaagde] heeft in de onderhavige procedure verklaringen van meerdere dierenartsen overgelegd met als doel aan te tonen dat het direct uitvoeren van nader (bloed)onderzoek geboden was en daarmee de juistheid van het oordeel van het Tuchtcollege en het Beroepscollege in twijfel te brengen. In de verklaringen staat onder meer het volgende:
“Of we ook direct bloedonderzoek zouden hebben gedaan hangt van meerdere factoren af”en
“Terugkijkend zou je kunnen denken dat er eerder infuus en bloedonderzoek had moeten plaatsvinden. Maar ik vind het lastig en wellicht ongenuanceerd om dit te concluderen terwijl ik niet ter plekke was en de patient niet heb gezien.”. Uit deze verklaringen leidt de kantonrechter af dat het antwoord op de vraag of er een noodzaak bestaat voor het direct uitvoeren van nader (bloed)onderzoek afhankelijk is van de bevindingen en daarmee niet eenduidig te beantwoorden is. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn deze verklaringen van onvoldoende gewicht om de uitspraak van het Tuchtcollege en het Beroepscollege niet te volgen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat van tekortschieten van [eiser] geen sprake is.
2.9.
Gelet op het voorgaande wijst de kantonrechter de gevorderde hoofdsom en de daarover gevorderde wettelijke rente toe.
2.10.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het gevorderde bedrag, te weten € 103,03, is gelijk aan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en wordt daarom toegewezen.
2.11.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
113,54
- griffierecht
328,00
- salaris gemachtigde
270,00
(2 punt × € 135,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
779,04

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 860,21, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 686,85 vanaf 24 mei 2024 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 779,04, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.